Categorieën
Het Parool

Strauss’ “Ariadne auf Naxos” wonderlijk mengsel van opera en klucht bij de Nederlandse Opera

(Van onze muziekredacteur)
“IN het stuk “Ariadne auf Naxos” is een prinses door haar verloofde in den steek gelaten en haar nieuwe aanbidder komt vooreerst nog niet op… De coulissen zijn rotsen en wij gaan daartussen staan… zodra de gelegenheid zich voordoet, treden wij tevoorschijn en mengen ons in de handeling.”

Zerbinetta zingt deze woorden (in het Duits) tot haar vier metgezellen Scaramuccio, Harlekin, Truffaldin en Brighella; Zerbinetta, de schijnbaar levenslustige jonge vrouw uit Richard Strauss’ opera “Ariadne auf Naxos”, waarvan de Ned. Opera 25 November de première geeft in Amsterdams Stadsschouwburg. En in haar woorden ligt de “frappe” verscholen, die het gegeven van deze opera een zo bijzonder karakter verleent. Zoals uit Zerbinetta’s woorden blijkt wordt er een “stuk” opgevoerd, waarin zij zich met enkele vrienden gaat mengen.

Ter verduidelijking de wordingsgegevens van deze opera: Richard Strauss componeerde muziek bij Hugo von Hofmannsthal’s bewerking van Molière’s “Le Bourgeois Gentilhomme”. Aan het slot zou een opera “Ariadne auf Naxos” komen, waarin Strauss zoveel plezier had, dat hij haar drie keer zo lang maakte als was voorgenomen!

De “Burger-edelman”, vrezend, dat de opera te ernstig zou worden, laat tegelijkertijd enkele kluchtspelers optreden: een wonderlijke vermenging van opera en klucht, van ernst en luim.

Na de eerste opvoering in 1912 bleek het werk niet bijzonder te voldoen: Strauss werkte het toen geheel om, de opera “Ariadne auf Naxos” werd van Molière’s stuk afgezonderd en een zelfstandig geheel, een nieuwe opera was het resultaat. Natuurlijk moest nu worden duidelijk gemaakt, hoe die vermenging van opera en klucht tot stand kwam.

Daartoe schreef Von Hofmannsthal een voorspel, waarin de merkwaardige opera wordt voorbereid.

De inhoud

In het paleis van de parvenu-achtige Burger-edelman treft men voorbereidingen voor een feestelijke vertoning, waarmee men de gasten straks wil vermaken. Een jonge componist, schepper van de weldra op te voeren opera “Ariadne auf Naxos”, en zijn muziekleraar krijgen plotseling te horen, dat op de opera nog een vrolijk naspel zal volgen. De mededeling veroorzaakt nogal wat opschudding: de componist, gekrenkt in zijn artistieke eigenwaan, is buiten zich zelf van woede. Maar het wordt nòg erger: de hofmeester deelt mee, dat opera en klucht tegelijkertijd moeten worden opgevoerd. “Zulk een kleine wijziging kunt U, goede vaklieden, toch één-twee-drie aanbrengen. Mijn meester wil nu eenmaal beide stukken, met alles waarvoor hij heeft betaald, tegelijk op het toneel zien.”

Een geweldig gekrakeel volgt. De componist is nu ten einde raad, de tenor en de primadonna eisen, dat in hun rollen niet zal worden geschrapt. Maar ten slotte kalmeert de muziekleraar hen. De dansmeester instrueert intussen de kluchtspelers, Zerbinetta en haar vrienden; Zerbinetta begrijpt de zin van de opera niet erg goed, maar vlot doet zij een oplossing aan de hand en zingt de woorden uit de aanhef van dit artikel. Dan begint de opera zèlf: het is het oude verhaal van Ariadne, die – verlaten door Theseus – Bacchus vindt; hun gehele wezen verandert – de kerngedachte van dit typisch laat-romantische, met veel symbolische gedachten doorspekte gegeven.

Op dit aan de Griekse mythologie ontleende, dramatische gebeuren leveren de kluchtspelers voortdurend een ironisch commentaar. Samen met haar vier vrienden voert Zerbinetta o.a. een liefdesspel op om de treurige Ariadne te troosten.

Paul Pella dirigeert het geheel, prof. dr. Lothar Wallerstein tekent voor de regie, de décors en costuums zijn ontworpen door Paul Citroen en Jan Bons. In hoofdrollen ziet men o.a. Gré Brouwenstijn (primadonna en Ariadne), Greet Koeman (componist en Echo), Louise de Vries (Zerbinetta), Jan van Mantgem (tenor en Bacchus), Gerard Holthaus (muziekleraar), Theo Baylé (Harlekin) en Chris Reumer (dansmeester en Brighella).

Categorieën
Het Parool

Zangeres Lia Fuldauer: Na tien jaar weer in ons land

(Van onze muziekredacteur)
Onlangs controleerde de douane aan de Belgisch-Nederlandse grens de pas van een dame en op die pas stond de naam: Louise Fuldauer. “Hé”, zei de douanebeambte, “ik ken wel Lia Fuldauer, dat was de bekende coloratuur-sopraan bij de Nederlandse Opera van Koopman, vroeger”.

“Dat ben ik!” zei daarop die dame.

Lia Fuldauer zèlf vertelt ons dit verhaal, haar terugkeer naar ons land, na tien jaar. Eind 1938 vertrok zij naar Brazilië om er concerten te geven. “Toen brak plotseling de oorlog uit en sindsdien heb ik er gewoond, in San Paulo. Maar Amsterdam ben ik niet vergeten; daar zorgt Dagboekenier voor en Kronkel sla ik nooit over.” Levendig en snel weet zij te vertellen, deze zangeres, en het ene nieuws volgt op het andere.

“Er zijn drie orkesten bij ons: in San Paulo, in Rio de Janeiro en het radio-orkest van San Paulo, dat wordt geleid door de voortreffelijke pianist en dirigent Joao Souza Lima. Voor de radio heb ik gedurende een half jaar recitals gegeven, waarin ik de ontwikkeling van het Duitse lied behandelde. Ook Nederlandse liederen zong ik vaak.

“Een anecdote? Op een avond belt een heer aan. Bent u Donna Lia? – Ik wil zanglessen hebben,” zegt hij, “Kunt u zingen? – Nee – Hebt u een goede stem? – Weet ik niet – Waarom wil u eigenlijk zangles hebben? – Uit sport! – We maken ten slotte een afspraak. Hij moet nóg komen..”

“Prof. Gustabo A. Stern houdt overal in Brazilië lezingen over muziek, geïllustreerd met films en gramofoonplaten. Hij brengt zo wat begrip voor muziekcultuur in dit land, waar zoveel analphabeten zijn. Een zeer belangrijk werk,” is Lia Fuldauer’s oordeel.

Half November zingt zij voor de radio: liederen van hedendaagse Braziliaanse componisten, van Camargo Guarnieri, Francisco Mignone, Dinora de Carvalho en de folkloristisch componerende Hekel Tavares. “Overigens ben ik maar tijdelijk hier,” besluit zij ons gesprek.

Categorieën
Het Parool

Octet van Schubert in de Kleine Zaal

TER viering van het 60-jarig bestaan van het Amsterdamse Concertgebouw heeft Woensdag het Amsterdams Kamermuziek Gezelschap, welks leden deel uitmaken van het jubilerende orkest, op het eerste van een tweetal Kamermuziekavonden in de volle Kleine Zaal enkele weinig bekende werken van Mozart en Schubert gespeeld. Ik hoorde slechts Schubert’s vrijwel nooit uitgevoerde Octet, een bijzonder rijp en geïnspireerd stuk, verrassend vooral in zijn melodische vondsten en steeds boeiend, ondanks de ongewone lengte: het duurt een uur.

Men kreeg een goede indruk van de schoonheid van dit aan de uitvoerenden zeer hoge eisen stellende werk; ook al waren niet alle inzetten even correct, en al leken mij sommige tempowisselingen niet gemotiveerd.

Een nieuw orkest

Ten bate van het Amsterdams Philharmonisch Orkest – in Februari van dit jaar samengesteld uit enkele musici, die niet van maatschappelijke steun willen leven – werd in de goed bezette Grote Zaal tegelijkertijd een geslaagde Kunstavond gegeven.

Het nieuwe orkest, dat zich onder leiding van Piet van Egmond voorstelde met Van Beethoven’s Ouverture “Egmont” en Grieg’s pianoconcert, maakte een veelbelovende indruk: het samenspel bleek vergevorderd en de intenties van de dirigent werden goed gevolgd. De klankverhoudingen behoeven echter verbetering: vooral het koper leek mij te luidruchtig tegenover de wat magere strijkers. De pianist Joh. G. de Jong was in Grieg een zeer goede solist, die voortvarend en met uitstekende techniek speelde.

Greet Koeman, Jan v. Mantgem en Gerard Holthaus, solisten van de Nederlandse Opera, zongen opera-aria’s en duetten. In de pauze verzorgden collega’s van de kleinkunst een gevarieerd programma, waaraan o.a. meewerkten Frans Nienhuys, Dora Paulsen en Rudolf Nelson.

LEX VAN DELDEN