Dat kunstenaars sterk afhankelijk kunnen zijn van omstandigheden welke buiten hun wil hun emotionaliteit kunnen beïnvloeden, daarvan was het recital door de cellist Gilbert Reese, met Géza Frid aan de vleugel, naar alle waarschijnlijkheid een voorbeeld. Reese’s spel hoorde Amsterdam gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal voor het eerst; en daaraan het bovengestelde te toetsen is dus vrijwel onmogelijk. Maar Frid kent men vóór alles als een zich bijzonder heftig en meeslepend uitend kunstenaar, en van die brandende hartstochtelijkheid was gisteren nauwelijks iets aanwezig. Dus tóch misschien onverklaarbare factoren, welke ongunstig werkten?
Het is best mogelijk dat van hetgeen Frid moet hebben beïnvloed, ook de cellist de dupe was. En het zou dus onrechtvaardig kunnen zijn te beweren dat Reese niet de macht bezit om te kunnen boeien, en alleen maar een voortreffelijk vakman is.
Dat laatste is stellig het geval: techniek en toonvorming zijn bijna voorbeeldig, al kon af en toe een zekere slordigheid worden geconstateerd. Maar overtuigen, ontroeren, nee, dat kon hij – gisteren althans – bijna nergens: in Brahms’ sonate in E evenmin als in Debussy, Milhaud en Fauré. Maar af en toe bespeurde men in Bach’s solosonate in G iets dat bewogenheid verried. Het was maar sporadisch; voldoende misschien om de verwachting uit te spreken dat Reese bij een volgende gelegenheid sterkere indrukken zou kunnen maken. Welke rol de omstandigheden hier hebben gespeeld, wie zal het zeggen.
LEX VAN DELDEN