“Concertgebouworkest is als oud goud”
Hij dirigeert oude en nieuwe “noviteiten”
(Van onze muziekredacteur)
“Een droom lijkt het voor het Concertgebouworkest te staan, dat is voor iedere dirigent de grootste eer”, zegt Rafael Kubelik, de Tsjechische emigrant-dirigent, die de komende maanden het Amsterdamse orkest zal leiden. Hij is enthousiast over dit “weergaloze ensemble, dat niet alleen technisch heel bijzonder is, maar bovendien traditie bezit: als oud goud”, vindt hij.
Kubelik vertelt dit op een door de Vereniging van Concertgebouwvrienden georganiseerde bijeenkomst; jongensachtig bijna, met veelzeggende gebaren spreekt hij. “Mijn repertoire in Amsterdam? Wel, ik heb getracht interessante noviteiten te brengen, zowel uit een voorbije periode als van thans. Van Smetana speel ik op één concert de hele cyclus “Mijn vaderland”, die uit 6 symphonische gedichten bestaat. Die hangen thematisch samen, moeten stellig niet afzonderlijk worden uitgevoerd en vormen eigenlijk een symphonie.
Van Dvorák dirigeer ik de Tweede Symphonie, de sterkste, krachtigste van de vijf1; van de Tsjech Mi(a een in 1724 gecomponeerde symphonie, dus ontstaan acht jaren voor de geboorte van Haydn, de z.g.n. grondlegger van de symphonie. Verder Bruckner’s Achtste. En van de “nieuweren” o.a. drie Nederlanders: Diepenbrock’s “Die Nacht”, Guillaume Landré’s “Vier symphonische bewegingen” (eerste uitvoering) en Badings’ Vierde Vioolconcert. Een plicht vond ik het Janácek’s Feestmis, een van de belangrijkste koorwerken uit de Tsjechische literatuur, hier uit te voeren.”
Laat Uw benoeming tot dirigent van het Chicago Symphonie Orkest U nog tijd elders te dirigeren?
“Mijn contract duurt voorlopig twee jaar. Dan dirigeer ik daar van October tot April. Maar in die tijd krijg ik zes weken vrij om gastdirecties te vervullen, en ik hoop dan ook volgend jaar weer voor het Amsterdamse orkest te staan. Na April kan ik nog optreden in andere landen, waar dan meestal festivals zijn, bijv. in Edinburg.”
Bij zijn optreden in Australië deed Kubelik menige belangwekkende ervaring op; hij spreekt er met geestdrift over. En als hij herinneringen ophaalt aan zijn vader, de onvergetelijke violist Jan Kubelik, raakt hij bijna niet uitgepraat. Dan merkt men, dat in zijn ouderlijk huis nauwelijks iets anders bestond dan muziek. “Een compleet gekkenhuis”, vindt hij nu, “zes piano’s stonden er en wat dat betekent met vijf pianospelende zusters?” We hebben Kubelik niets meer gevraagd, maar zwijgend en begrijpend ons medeleven getoond…