Categorieën
Het Parool

Mendelssohn’s sprookjesmuziek “Midzomernachtsdroom” voor het eerst op de plaat

OM verschillende redenen is Mendelssohn een onsterfelijke figuur geworden. Daar zijn natuurlijk in de eerste plaats zijn composities: zijn vioolconcert, zijn Italiaanse Symphonie en zijn muziek bij Shakespeare’s “Midzomernachtsdroom”, om zijn bekendste werken te noemen. Daarnaast is zijn naam onverbrekelijk verbonden met de Bach-renaissance; want hij was het die Bach’s Mattheus Passie na honderd jaar weer tot uitvoering bracht en daarmee het begin inluidde van een traditie.

Dat Mendelssohn compositorisch van uitzonderlijke begaafdheid was en een wonderkind bijna van Mozart’s allure scheen te zullen worden, bleek reeds op zijn zeventiende jaar toen hij de ouverture tot “Een Midzomernachtsdroom” schreef: een meesterlijke muziek welke een romantisch-fantastische sprookjeswereld volmaakt gestalte gaf. Een wereld die voor Oberon en Titania een natuurlijke omlijsting leverde.

Het is niet toevallig dat men in deze feeërieke muziek een thema uit een ander sprookjesachtig werk hoort: uit de opera “Oberon” van Weber die juist was gestorven toen Mendelssohn zijn ouverture schreef (1826). Men zal hierin een posthume hulde moeten zien.

Pas 17 jaar later componeerde Mendelssohn, op aandringen van de toneelliefhebber Koning Frederik IV, de rest van de muziek bij Shakespeare’s toneelspel. En dat waren niet alleen de instrumentale stukken welke men uit de concertzaal kent, zoals het virtuoos-schalkse scherzo, de betoverende nocturne en de feestelijke bruiloftsmars. Mendelssohn’s toneelmuziek bevat méér en is aanmerkelijk omvangrijker dan een uitvoering in de concertzaal ons gewoonlijk wil doen geloven.

De Deutsche Grammophon Gesellschaft komt de eer toe voor het eerst deze scène-muziek volledig op platen te hebben gebracht, op vier langspeelplaten van het variabele micrograde-type (waarover ik onlangs schreef). Dat betekent in de practijk dat men deze opnamen op een gewone gramofoon kan draaien (LVM 2013-16, f 9.- per plaat).

Vooral de vocale delen verhogen de sprookjessfeer in sterke mate en het elfenlied met koor, bijvoorbeeld, is een juweeltje van gratie en stemming. De elfenmars doet daarvoor vrijwel niet onder, en het geheel is een indrukwekkend getuigenis geworden van Mendelssohn’s persoonlijke kunst.

De uitvoering door het Berlijns Philharmonisch Orkest, het Rias Kamerkoor, de elfen Rita Streich en Diana Eustrati onder directie van Ferenc Friscay is subliem en de reproductie feilloos.

Nóg meer sprookjes

Eveneens sprookjes vertelt Moeder de Gans, en Ravel heeft ze uit haar mond onvergetelijk in noten opgetekend in zijn suite “Ma mère l’Oye”, welke oorspronkelijk voor vierhandig piano is gecomponeerd en later pas georkestreerd.

Men hoort hier Ravel op zijn best: als de componist, die een wonderlijk klankenparadijs wilde betreden, waarin exotische geluiden merkwaardig suggestief een ongebreidelde fantasie demonstreren; daarnaast als de vernuftige vakman die zijn onovertroffen instrumentatiekunst in dienst stelde van deze onwezenlijke droomwereld.

Het Nationaal Symphonie Orkest onder Sidney Bee? gaf van deze muziek een stemmingsvolle vertolking op Decca (AK 1342-43, f 6.50 per plaat). De opname voldoet aan hoge eisen.

Kamermuziek wordt zelden op de plaat opgenomen en Columbia verdient dan ook hulde voor zijn registratie van Haydn’s eerste pianotrio in G: een stuk dat vooral bij amateurs geliefd is. Het laat de levendige, luimige Haydn aan het woord, die zich uitbundig vrolijk kon maken met volkswijsjes. Het rondo all’ ongarese is daarvan een duidelijk voorbeeld: quasi Hongaarse muziek, volgens de mode van die tijd om uitheemse dansen te gebruiken. (Zo schreven veel componisten – o.m. Beethoven en Mozart – Turkse marsen en dansen alla pollacca!).

Eileen Joyce (piano), Henry Holst (viool) en Anthony Pini (cello) zetten Haydn’s trio in een voortreffelijk instrumentaal kleed. (Col. DHX 7004-05, f 5.10 per plaat). Nóg meer aandacht verdient de vierde plaatkant, die Eileen Joyce de kans gaf twee vrijwel volledig onbekende werkjes van Mozart te spelen: de kleine Gigue KV 574 en het Menuet KV 355. Beide heel bijzondere muziekjes, welke fijnproevers zich niet mogen laten ontgaan, temeer daar de pianiste ze prachtig uitvoert.

In het kort

Aanbeveling verdienen verder: Schubert’s zangerige Impromptu opus 90, no. 3, gespeeld door de pianist Cyril Smith (Col. DX 1669, f 5.10) – Brahms’ Haydn-variaties, welke Eduard van Beinum door het Londens Philharmonisch Orkest gloedvol liet uitvoeren (Decca, XP 6146-47, f 5.10 per plaat) – Franck’s Variations Symphoniques, uitmuntend vertolkd door Eileen Joyce en het Conservatoire Orkest onder Charles Münch (Decca, AK 1587-88, f 6.50 per plaat).

Zeer speciale vermelding verdient Columbia’s opname van twee aria’s uit Mozart’s “Entführung”, met fenomenale stem gezongen door de bas Ludwig Weber en goed ondersteund door het Weens Philharmonisch Orkest (LB 96, f 5.10).

LEX VAN DELDEN