Categorieën
Het Parool

Twee keer Brahms in Concertgebouw

Waarom men in een bepaalde periode van de geschiedenis sterke voorkeur voor een of andere componist aan de dag legt, is lang niet altijd met zekerheid te zeggen. Op het ogenblik is Brahms aan de beurt, en waarlijk niet alleen in ons land: overal ter wereld worden zijn werken met ongewone frequentie gespeeld en het Amsterdamse Concertgebouw doet daar ijverig aan mee. Onder Monteux’ leiding heeft men daarvan al vele en duidelijke bewijzen gehoord, en gistermiddag dirigeerde ook Hein Jordans op het buitengewoon concert voor niet-Amsterdammers twee composities van Brahms: de Akademische Festouverture en het Tweede Pianoconcert met Adrian Aeschbacher als solist.

Dat Brahms genoemde ouverture als een vrolijke potpourri beschouwde, is geenszins te verklaren uit bescheiden zelf-ironie, gelijk het programma beweert: het stuk is inderdaad een potpourri en geen ouverture. Jordans gaf er een wel krachtige, maar weinig genuanceerde uitvoering van; hetzelfde lot onderging trouwens ook het pianoconcert, waarin bovendien het een en ander van de orkestpartij niet op de juiste plaats terechtkwam.

Aeschbacher speelde de pianopartij met grote beheersing en heel die romantische allure, welke het stuk kenmerkt. Na de pauze hoorde men Beethoven’s Zevende Symphonie in een vertolking die in geen enkel opzicht verschilde van het deel vóór de pauze.

LEX VAN DELDEN