Ondanks het prachtig samengestelde programma, is het Volksconcert dat Walter Susskind Zaterdagavond in het Amsterdamse Concertgebouw leidde, een teleurstelling geworden. Dat kwam door de gebrekkige uitvoering, althans van het gedeelte dat ik vóór de pauze hoorde.
Mozart’s ouverture tot “Don Giovanni” klonk bloedeloos, grauw, miste de tragiek die deze muziek zo verbijsterend indrukwekkend kan maken, en bleef ook technisch middelmatig.
Dat Jan Bresser, die daarna Mozart’s vioolconcert in D (KV 218) vertolkte, gehandicapt werd door de gebrekkige manier, waarop Susskind de orkestpartij dirigeerde, lijkt wel aannemelijk. In ieder geval bleef hij stellig beneden het niveau, dat men van hem gewend is.
Zijn spel maakte een onrustige, nerveuze indruk, wat niet wegneemt, dat men respect kan hebben voor zijn violistisch kunnen en onsentimentele voordracht.
Terwijl na de pauze in de Grote Zaal een herhaling van Mahler’s Vierde Symphonie klonk, luisterde ik in de Kleine Zaal naar het Spira-trio dat Beethoven’s trio in Bes (opus 97) ten gehore bracht: een hoogtepunt uit de gehele literatuur voor deze combinatie.
Rudolf Spira (piano), Margrit Essek (viool) en Frédéric Mottier (cello) bleken een technisch voortreffelijk sluitend ensemble te vormen, dat veel zorg en begrip aan deze ongeëvenaarde muziek had besteed. Psychisch leek mij toch niet een volledige eenheid te zijn bereikt, daarvoor was er te veel verschil in temperament.
De beide strijkers toonden duidelijk een sterkere persoonlijkheid te bezitten dan de pianist, die bovendien een nogal droge en gevoelloze aanslag demonstreerde.
LEX VAN DELDEN