Eenheid met subtiele klanknuanceringen
Het Weens Philharmonisch Orkest, dat onder leiding van Wilhelm Furtwängler een tournée door Europa maakt, heeft Zaterdagavond Amsterdam aangedaan, en de volle grote Concertgebouwzaal heeft de kwaliteiten van het ensemble met duidelijk enthousiasme bewonderd.
Opmerkelijk was in de eerste plaats de onbegrensde rijkdom aan subtiele klanknuanceringen, die in alle groepen van het orkest aanwezig is. De blazers demonstreerden dit al direct nadat de volksliederen waren gespeeld in vier delen van Mozart’s Serenade voor 13 blaasinstrumenten, een wonderlijk volmaakte en serene muziek, die men graag eens in zijn geheel zou willen horen. Dat daarbij toch een eenheid bereikt werd, waarin geen solisten naar voren traden, was een omstandigheid, die ook in de rest van het programma voortdurend manifest werd.
Toch, zowel in deze Mozart als in Schubert’s Onvoltooide Symphonie, bleef een indruk van onbevredigdheid achter; het scheen, dat heel die precisie als een loden last op het wezen van de muziek drukte. Lichtvoetigheid, charme en bewogenheid bleven ten enenmale achterwege en dat komt vooral op rekening van Furtwängler, die in Mozart stijf en ongeïnteresseerd was en in Schubert zijn heil meende te moeten zoeken in onnatuurlijke accenten en ongemotiveerde vertragingen, blijkbaar om der wille van een verhevigde dramatiek.
Dergelijke effecten hoorde men ook in Beethoven’s Vijfde Symphonie; en het waren dan ook eerder Furtwängler en diens visie waarmede men werd geconfronteerd, dan Beethoven. Dat neemt niet weg, dat deze Vijfde toch een enorme geladenheid kreeg, welke het resultaat was van het ongehoord knappe opbouwen van dramatische spanningen en melodische energieën.
Zulk een manier van musiceren is nu reeds verouderd en hoe zeer men ook het onbetwistbare meesterschap van Furtwängler dient te erkennen, toch wordt de muziek hier ondergeschikt gemaakt, opgeofferd aan de typisch 19de-eeuwse willekeur van een persoonlijkheid. Dat Richard Strauss’ “Till Eulenspiegels lustige Streiche” voor mijn gevoel het hoogtepunt was van deze avond, en het enige werk, dat werkelijk grandioos en volledig overtuigend tot klinken kwam, bewijst overigens dat Strauss’ gedachtenwereld een milieu vertegenwoordigt, waarin Furtwängler thuishoort.
Hierin werd, meer nog dan in de rest van het programma, duidelijk, dat het prachtige Weense ensemble een ander klankgemiddelde bezit dan bijvoorbeeld het Concertgebouworkest. Het geheel, licht en doorzichtig, wordt bepaald door de heldere, minder verzadigde toon van de violen, waarnaar het gehele orkest zich richt.
Na afloop hield de Oostenrijkse consul-generaal, de heer J. C. van Marken een receptie in het Internationaal Cultureel Centrum, waar vele officiële bezoekers van het concert en musici aanwezig waren. Onder hen bevonden zich de gezant van Oostenrijk, dr. R. Friedlinger Pranter, onder wiens auspiciën het concert had plaatsgevonden, burgemeester d’Ailly en wethouder De Roos.
Vanochtend ontvingen B. en W. van Amsterdam de Weense gasten in het raadhuis. Burgemeester d’Ailly sprak een vriendelijk welkomstwoord tot de musici en tot de dames, die aan de Weense modeshow hadden meegewerkt. Woorden die hij vergezeld deed gaan van een uitnodiging aan de Weense wethouder van kunstzaken, enige tijd de gast van Amsterdam te willen zijn.
Bundesminister Eduard Heini beantwoordde mr. d’Ailly’s speech, waarna verversingen de bijeenkomst een opgewekter en minder officieel karakter kwamen geven. Aanwezig waren o.a. Bundesrat Lehner, de Oostenrijkse consul-generaal, de heer J. C. van Marken, prof. Klimt (leidster van de modeafdeling) en de dirigent Wilhelm Furtwängler.
Volksconcert
Het Volksconcert, Zondagavond door het Concertgebouworkest onder Hein Jordans in dezelfde zaal, vormde een schril contrast met het optreden van het Weens ensemble. Want Jordans wist uit Mendelssohn’s ouverture tot “Een Midzomernachtdroom” een verzameling van ongelijkheden en logge wanklanken te toveren, die de vraag doet rijzen, waarom een van de beste orkesten ter wereld – en dat is ons orkest toch! – overgeleverd wordt aan de onmacht van deze figuur.
En om de zaak compleet te maken had men Stell Andersen in de gelegenheid gesteld haar nietszeggende prestatie van 4 jaar geleden in Grieg’s pianoconcert te herhalen. Waarom, dat is mij een raadsel. Nederland heeft enkele tientallen pianisten, die met veel meer recht dit concert hadden kunnen spelen.
Na de pauze hoorde ik in de Kleine Zaal, dat de pianiste Ray Lev zich vóór alles tot het virtuoze voelt aangetrokken. Haar techniek is vrijwel onbeperkt en zij spreidt die dan ook duidelijk ten toon. Te duidelijk soms, gelijk in de toegift van Debussy, die twee keer te snel werd gespeeld. Liszt’s Mephisto Wals was bepaald een bijzonder knappe prestatie en verder trof de samenstelling van het programma, dat o.a. aardige stukken van Prokofief vermeldde, en onbeduidende gevallen van Wallingford Riegger en Blitzstein.
LEX VAN DELDEN