Ook het seizoen in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam is weer begonnen. De violist Gunnar Knudsen en de pianist Robert Vetlesen deden dat Donderdag met een sonaten-avond, waarvan ik slechts het eerste deel heb kunnen horen. Erg overtuigend was hun spel bepaald niet: daarvoor ontbrak er te veel aan.
Reeds in de sonate van de omstreeks 1700 levende Engelsman Eccles bleek dat beide uitvoerenden over een niet meer dan behoorlijk ontwikkelde techniek beschikten, die nauwelijks toereikend was om een passend ensemble te verzekeren. Het meeste trof nog de abominabele bewerking van deze muziek, die harmonieën van meer dan een eeuw later liet horen.
Ook in de er op volgende sonate in c van Grieg bleef het spel bijzonder matig en waar van emotionaliteit vrijwel geen sprake was, maakte het geheel een geestdodende indruk.
Na de pauze hoorde ik in de Grote Zaal hoe Eduard Flipse op het buitengewoon concert César Franck’s symphonie gestalte trachtte te geven. Dat hij daarbij nogal willekeurig met de tempi omsprong en vooral door een nadrukkelijke traagheid aan deze muziek een bijna Germaans, bombastisch uiterlijk gaf, kwam het werk stellig niet ten goede.
Daarvóór had men herhalingen van R. Strauss’ “Tod und Verklärung” en Chopin’s pianoconcert in f met Askenase als solist.
LEX VAN DELDEN