“Alma Musica” speelde in de Kleine Zaal
Op 7 mei 1747 bezocht Bach Frederik de Grote in Potsdam en 7 juli – dus twee maanden later – liet hij ten paleize het werk aanbieden, dat thans de naam “Das Musikalische Opfer” draagt en waarmee “Alma Musica” gisteravond een stampvolle kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam tot zo geestdriftige reacties bracht, dat het slotdeel (een zesstemmige fuga) herhaald moest worden. Nochtans heeft dit verbijsterend meesterlijke werk de naam ontdaan te zijn van “inspiratie en poëtische inhoud”, zoals Albert Schweitzer in zijn boek over Bach nog meende.
Toch, ondanks Schweitzer’s opmerking, dat “Das Musikalische Opfer” niet bevredigt, maakte het gisteren een diepe indruk.
Ik geloof, dat dit aan twee omstandigheden is toe te schrijven. In de eerste plaats kende Schweitzer de reconstructie niet, die de Amerikaanse musicoloog Hans T. David na een diepgaand onderzoek er van maakte. Een reconstructie en bewerking, die, naar mijn gevoel, volledig aantoonden, dat er wel degelijk musische overtuigingskracht, duidelijke eenheid en bezieling in dit grandioze werk huizen.
De tweede oorzaak van het doorslaande succes is stellig te zoeken in de sublieme uitvoering door “Alma Musica”, dat hiermee een bijdrage aan het Holland Festival leverde, die nergens ter wereld overtroffen zou kunnen worden. Met name het gebruik van pedaal-clavecymbel in de slotfuga leek mij een geslaagde oplossing. Everard van Royen (fluit), Haakon Stotijn (hobo, Engelse hoorn en oboe d’amore), Paul Godwin (viool), Johan van Helden (viool en alt), Carel van Leeuwen Boomkamp (cello) en Gusta van Royen (clavecymbel) zorgden voor deze volstrekt unieke gebeurtenis.
Vóór de pauze speelden zij werken van Bach’s zonen Carl Philipp Emanuel en Johann Christian.
LEX VAN DELDEN