Met een opmerkelijk samengesteld programma heeft de Koninklijke Christelijke Oratorium Vereniging “Excelsior” gisteravond in de grote Concertgebouwzaal van Amsterdam in elk geval bewezen moed te bezitten. Want behalve het slotnummer, Bruckner’s kinderlijk-religieuze, oprecht-extatische Te Deum, dat niet geringe eisen stelt, had men drie cantates van Bach gekozen, alle weinig bekende werken. Aan het begin van de avond de sterk naar binnen gekeerde cantate no. 105, waarin muzikale symbolen uit de Matthäus-Passion te herkennen zijn (het openingskoor!), vervolgens no. 53, die eigenlijk een aria voor alt is, en ten slotte no. 190, waarvan slechts weinig bewaard is gebleven. Bij elkaar een lang niet malse opgaaf.
Het koor bleek niet opgewassen tegen de enorme moeilijkheden, en al dient men respect te hebben voor het initiatief, toch waren de onvolkomenheden te duidelijk om niet de conclusie te trekken, dat men te hoog had gegrepen.
De kwaliteit van sopranen en alten is niet bijzonder mooi, die van tenoren en bassen wel beter, maar stellig waren de laatsten te zwak tegenover de vrouwenstemmen. Theo van der Bijl’s directie had te uitbundige en nadrukkelijke gebaren nodig om duidelijk te maken, wat de bedoeling was. Daarin slaagde hij dan ook veelal niet, hetgeen dan tot ongelijke inzetten en schommelingen aanleiding gaf. Met name de Haarlemse Orkest Vereniging, die het orkestrale gedeelte moest verzorgen, ondervond de nadelen van deze dirigeertechniek en maakte bepaald een slechte beurt.
Van de solisten maakten Dora van Doorn-Lindeman en Riek van Veen een uitstekende indruk, Willem Verwey bleek een goede tenor te bezitten, maar weinig begrip voor deze muziek en de bas Henri Welbooren was in alle opzichten matig. De fluitist Marius Ruysink oogstte veel succes in Bach’s Suite in b en Jo Dusseldorp slaagde er vaak in het orgel van het Concertgebouw als een niet te hinderlijk instrument te laten klinken.
LEX VAN DELDEN