Om meer dan één reden staken de liederenavond, waarmee Carel Willink zich gisteren in de goedbezette Bachzaal aan Amsterdam voorstelde, gunstig af bij de vele zangrecitals in dit seizoen. In de eerste plaats was er een opmerkelijk, van persoonlijkheid en durf getuigend programma samengesteld en vervolgens hoorde men eindelijk nu eens niet een door een pianist begeleide zanger, maar een voorbeeldig voorbereid duo, waarin Johan van den Boogert zijn taak aan de vleugel op volmaakte wijze vervulde: het was een lust te luisteren naar dit rijk genuanceerde en technisch meesterlijke pianospel.
Wat Willink’s programma betreft: vóór de pauze Purcell en Schumann’s cyclus “Dichterliebe”, er na premières van de Nederlanders King, Joh. Röntgen en volksliederen. Reeds in Purcell bleek, dat Willink over een vrij omvangrijke, mooi klinkende bas-bariton beschikt, die hij goed beheerst. En naarmate de avond vorderde werd het duidelijk, dat hij even intelligent als gevoelig liederen weert te vertolken.
Dat Schumann’s uitgebreide cyclus desondanks niet steeds bleef boeien, komt stellig op rekening van het werk zelf, dat af en toe te weinig variatie bezit. Maar als geheel werd het toch een prestatie van hoog niveau.
Drie Engelse liederen van King troffen door een goede vocale schrijfwijze, een te drukke pianopartij en een laat-romantische geest. Röntgen’s “Diablerie” op tekst van Engelman maakte een persoonlijker indruk, maar ook hier vond ik de pianopartij wat exuberant.
De uitvoerenden, die terecht een groot succes oogsten en twee negrospirituals moesten toegeven, hadden daarvóór nog de première gegeven van twee liederen. (op tekst van Paul van Ostayen) door
LEX VAN DELDEN