Categorieën
Het Parool

Drie keer Beethoven op de gramafoon

Twee symphonieën en een concert

BEETHOVEN heeft zich lang en diepgaand beziggehouden met de problemen, die het begrip “programma-muziek” in zich bergt. Zijn schetsboeken getuigen er van. En als hij eindelijk tot de opzet en uitwerking van zijn Zesde Symphonie komt, dan schrijft hij er uitdrukkelijk bij, dat elke schildering tot mislukking is gedoemd, als zij te realistisch wil zijn. Een literair of picturaal programma mag dan ook, aldus Beethoven, geenszins doel zijn van een compositie, maar niet meer dan een impuls tot indrukken voor de componisten.

In de schetsboeken komt men o.a. de volgende passage tegen, die verklaart waarom Beethoven zijn Zesde de naam gaf van Pastorale Symphonie. “Geen schildering, maar iets, waarin de gevoelens zijn uitgedrukt die worden opgewekt door de liefelijke aanblik van het landschap.”

Het is merkwaardig de opname, die Bruno Walter met het Philadelphia Symphonie Orkest van deze symphonie maakte, te vergelijken met Kleiber’s vertolking onlangs in Amsterdam. Kleiber’s persoonlijkheid legde de nadruk op de realistische weergave van de partituur, getrouw aan het notenbeeld. Maar Walter doet aanmerkelijk meer; hij is tolk van de indrukken, die de natuur de beschouwer (i.e. Beethoven) bood. Men kan in zijn uitvoering schijnbaar verwaarloosbare vrijheden ontdekken: bijna onhoorbare versnellingen en vertragingen, die in deze gradatie en genuanceerdheid stellig te motiveren zijn.

Belangrijk is echter, dat Walter deze pastorale muziek doorstraalt met de gevoelens, die de natuur oproept en daardoor een aanmerkelijk emotionelere uitvoering bewerkstelligt dan Kleiber. Levender, menselijker, vibrerender, minder reëel, ziehier enige termen die Walter’s resultaat omschrijven. Columbia deed aan deze unieke prestatie alle recht wedervaren en zorgde voor een ideale reproductie (LX 8677-80).

Nóg meer Beethoven

Dezelfde maatschappij legde nog meer Beethoven op de plaat vast: de Achtste en het Vierde Pianoconcert. Wat de Achtste Symphonie betreft: zij is hét bewijs van Beethoven’s gevoel voor humor. Want hier steekt hij de gek met de critici, die hem onorthodoxe behandeling van de klassieke vormen voor de voeten wierpen. Van de orthodoxe schema’s uitgaande komt Beethoven echter tot verrassende en daardoor nog schokkender resultaten. Geen langzaam deel, waarop men ongetwijfeld met ongeduld zat te wachten, maar in de plaats daarvan een onvervalst menuet, geheel volgens de regels: één van de weinige menuetten die Beethoven componeerde. Men hoort er de parodist in.

Trouwens, daarvan getuigt ook het Allegretto Scherzando, waarvan het thema oorspronkelijk als canon werd gezongen ter ere van Maelzel, de uitvinder van de metronoom. De tekst luidde: “ta-ta-ta-ta-ta, lieber, lieber Maelzel, ta…. Ta, leben Sie wohl, sehr wohl”. En de tikjes, die men op de lettergrepen ta-ta-ta zong, wijzen dan ook duidelijk op het geluid, dat de metronoom produceert. Ze zijn ook in de symphonie nog te horen….

De Weense Philharmonie onder Von Karajan zorgde voor een prachtige uitvoering van deze Achtste, waarvan het menuet juist door de logheid aan parodistische kracht wint. Acoustisch vooral een uitnemende opname (Col. LX 8557-59).

Het Vierde Pianoconcert, het eerste concert dat meer symphonie dan typisch solostuk is (en daarmee voorloper van Brahms’ werken voor deze combinatie), werd ook al opvallend mooi vertolkt. Robert Casadesus als solist wedijvert in voortvarendheid met het Philadelphia Orkest onder Ormandy. Beide partijen treffen door helderheid en afkerigheid van sentimentaliteit. Met name het laatste deel klinkt gespierder en feestelijker dan gewoonlijk (Col. LX 8677-80).

Nog steeds Bachjaar

Het is nog steeds 1950 en dat betekent in de muziek het Bachjaar. Voor Decca was dit terecht een aanleiding om een voortreffelijke opname op de markt te brengen van het Vijfde Brandenburgse Concert (AK 1889-91). Het is van de zes Brandenburgse concerten een duidelijk voorbeeld van de concerto-grosso-stijl, waarin enkele solo-instrumenten tegenover een begeleidend apparaat (tuttigroep) staan.

Solopartijen spelen hier viool, fluit en piano en bijzonder is dat de tuttigroep uit het strijkorkest zonder tweede violen bestaat. Overigens is de pianopartij opvallend virtuozer behandelt dan die van fluit en viool, zó zelfs dat men bijna van een pianoconcert kan spreken.

Het strijkorkest van Boyd Neel speelde het zeer doorzichtig en de solopartijen waren bij Frederick Grinke (viool), Gareth Morris (fluit) en Kathleen Long (piano) in kundige handen. Alleen: de pianiste leek mij een te lyrische aanleg te bezitten voor deze een grotere soberheid verlangende muziek.

Tot slot een sprong naar Brahms, wiens Altrhapsodie nauwelijks indrukwekkender gezongen zal kunnen worden dan Kathleen Ferrier het deed op Decca AK 1847-48. Ongemeen schoon van stem en aangrijpend van expressie, Clemens Kraus zorgde voor de rest door het Londens Philharmonisch Orkest en mannenkoor een evenwichtige en prachtig klinkende begeleiding te laten spelen en zingen. De opname treft vooral door een bijzonder geslaagd acoustisch perspectief.

Prijs per plaat f 6.50.

LEX VAN DELDEN