Heinrich Schütz, honderd jaar vóór Bach geboren, evenals de laatste de componist van een aantal Passie-muzieken naar de Evangeliën, is ongetwijfeld een belangrijke figuur geweest, die op de ontwikkeling van de muziek grote invloed heeft uitgeoefend. Voortdurend was ik mij daarvan bewust, Zaterdagavond in de Amsterdamse Westerkerk, waar Felix de Nobel’s Nederlands Kamerkoor Schütz’ “Matthäus Passion” uitvoerde.
Een merkwaardig werk, dat enerzijds gebaseerd is op historische verworvenheden uit de tijd van zijn ontstaan, anderzijds stellig naar de toekomst wijst. Men hoort er de invloed in van de 9de-eeuwse chorale Passie, waar de Evangelist zijn verhaal op de lectiotoon (reciterend) voordraagt. Ook Schütz maakt daarvan gebruik, maar hij voegt er een dramatische expressie aan toe, die het woord volledig recht doet wedervaren en die in die tijd modern moet zijn geweest. Opvallend is, dat de partij van Christus rijker en genuanceerder is geschreven dan die van de Evangelist, waardoor het bijbelverhaal zonder twijfel aan zeggingskracht won.
Ook de andere figuren treden solistisch op en wanneer het volk of andere groepen (als de discipelen) aan het woord zijn, dan gebeurt dat in de vorm van meerstemmige koorzang. Instrumentale begeleiding komt in Schütz’ Passie niet voor. Geen aria’s en koralen, geen lyrische subjectieve beschouwingen (als later bij Bach) voegt hij toe, hij beperkt zich tot het Evangelieverhaal dat als drama, als handeling naar voren treedt. En in deze soberheid openbaart zich de bewogenheid van de lijdensgeschiedenis op de meest directe wijze.
Slechts begin en slot van deze “Matthäus Passion” zijn niet aan de bijbel ontleend: het eerste bestaat uit de door het koor gezongen titel van het werk en het laatste is een “Kyrie Eleison”, een lofzang en bede om ontferming.
Deze geheel onbegeleide muziek stelt hoge eisen aan de uitvoerenden: zij kweten zich op voorbeeldige wijze van die taak. Albert Dana zong de omvangrijke Evangelist-partij met de objectiviteit en de dramatiek die zij behoeft.
LEX VAN DELDEN