De Händelvereniging gaf gisteravond in de volle grote Concertgebouwzaal van Amsterdam een uitvoering van Händel’s oratorium “Deborah”, aan welk werk ik vorige week reeds enige aandacht wijdde. Laat mij thans volstaan met op te merken, dat dirigent Jack P. Loorij met ijver en goede smaak de belangrijke koorpartijen moet hebben ingestudeerd: het klinkende resultaat was althans zeer goed, mooi van nuancering en klankverhoudingen.
Jammer, dat de solisten lang niet op die hoogte stonden (behalve dan Laurens Bogtman, die de baspartij met begrip en indrukwekkend geluid vertolkte): sommigen zongen vals of onrhythmisch, anderen zonder veel expressie en vrijwel allen met een bijzonder slechte uitspraak van het Engels. Het Utrechts Stedelijk Orkest kweet zich kranig van zijn orkestrale taak.
Deze opmerkingen gelden slechts het eerste gedeelte van de uitvoering: de rest heb ik niet meer kunnen horen, want in de Kleine Zaal bood Valerie Soudère mij de gelegenheid te constateren, dat zij een pianiste is met een niet geheel vlekkeloze, maar toch zeer grote techniek; en bovendien een kunstenares met persoonlijkheid, die er niet voor schroomt zeer onalledaagse opvattingen er op na te houden.
Schubert speelde zij daardoor wel erg week en sentimenteel, Chopin nòg kwijnender en zonder de heroïek, die zijn muziek soms ademt. Maar de Préludes van Debussy kregen een heel bijzondere en aantrekkelijke gestalte, vooral waar de rhythmiek een overwegende rol speelt. En zo was het ook met de stukken uit Bartók’s “Mikrokosmos”, waarin Valerie Soudère de hartstochtelijke en vehemente bezetenheid legde, die deze muziek voor een aanzienlijk deel bepaalt.
LEX VAN DELDEN