Categorieën
Het Parool

Amsterdam hoorde eerste uitvoering van Badings’ Vierde Vioolconcert

Enkele weken na de première van Badings’ Vijfde Symphonie is Zaterdagavond op het Volksconcert in het Concertgebouw zijn Vierde Vioolconcert (uit 1947) in Amsterdam voor het eerst uitgevoerd. Een echt vioolconcert is het, met een virtuoze vioolpartij, die zich overal duidelijk aftekent tegen de orkestrale achtergrond. Ook hier weer hanteert Badings op knappe wijze vormschema’s uit de klassieke literatuur.

Een snel eerste deel in sonatevorm, een langzaam, driedelig tweede deel en een snel slotdeel in rondovorm, ziedaar in grove trekken de overbekende paden, waarlangs deze verrassingloze, maar hechte structuur, zich beweegt. Verrassingloos was trouwens ook de muzikale inhoud van dit concert. Want nergens hoorde men ook maar iets, dat een eigen, persoonlijk geluid verraadt.

Wordt men in het eerste deel voortdurend herinnerd aan een romantische stijl, zoals die in de concerten van Wieniawski en Glazoenow voorkomt – maar dan zonder het Slavische élan, dat die composities kenmerkt -, het laatste deel gaat uit van thematische gegevens, die op vrij smakeloze wijze op de Hongaarse folklore gebaseerd worden.

Hoe voortreffelijk Willem Noske ook de solopartij speelde, hoe verzorgd de orkestrale begeleiding door Rafael Kubelik ook klonk, het geheel boeide mij nauwelijks. Daarvoor verliep deze climaxloze stroom muziek te zeer zonder spanning, zonder emoties. Dat werd nog versterkt door het gebrek aan nuancering en verfijning in de orkestpartij, waarin de strijkers een zo dominerende rol vervullen, dat het plotseling optreden van alle blazers aan het slot een ware oase betekende in deze grauwe woestijn van reliëfloze, zonder innerlijke noodzaak neergeschreven klanken.

Men hoorde verder nog herhalingen van werken van Weber, Smetana en Dvorák.

LEX VAN DELDEN