Het kerstconcert, dat het Nederlands Kamerkoor onder leiding van Felix de Nobel Zondagmiddag in de jammer genoeg lang niet gevulde kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam gaf, is voor mijn gevoel één van de hoogtepunten geworden van het muziekseizoen, voor zover dit tenminste nu verstreken is. Want dit volmaakte, alleen de schoonheid van de muziek dienende zingen ging hier samen met een programma, dat vooral in het gedeelte voor de pauze (koorwerken van ± 1500 tot ± 1650) voorbeeldig was samengesteld.
En zo is men weer diep onder de indruk gekomen van de ongeëvenaarde muziekcultuur van een drie, vier eeuwen geleden. Het trof mij, dat Clemens non Papa, met wiens Sanctus het concert begon, een zuiverheid van expressie bereikte en een compositietechniek van zulk een enorme virtuositeit bezat, dat alle latere componisten – in deze opzichten althans – de mindere bleven van de Nederlander Non Papa. Vooral werd dit duidelijk in het Sanctus en Benedictus van Claudio Monteverdi, eveneens een meester, een tachtig jaren later levend en Italiaan. Want hoewel ook hij stellig een even grote techniek bezat, is zijn stijl al “barokker”, speelt hij meer met de klank, en dat natuurlijk ten koste van de zuivere ontroering.
Na de pauze verrasten een aantal voortreffelijke volksliedbewerkingen van de dirigent en vooral het Carillon van de jeugdige Engelsman Antony Hopkins (hij is in 1921 geboren), een zeer kundig gecomponeerde muziek, die opviel door originele klankcombinaties en een zeer persoonlijke, levendige tekstbehandeling.
LEX VAN DELDEN