De voorstelling, die de Nederlandse Opera gisteravond in de volle Stadsschouwburg van Amsterdam gaf van Offenbach’s fantastische opera “Hoffmann’s Vertellingen”, opnieuw ingestudeerd en van enscenering in enkele opzichten vereenvoudigd, is een enorm succes geworden.
Men kende reeds de waarlijk verbluffend fantasierijke decors (en costuums) van Nicolaas Wijnberg, en vooral in deze nieuwe, ingenieuze changementen maakten ze weer een overrompelende indruk. De regie van Abraham van der Vies kenmerkte zich door eenzelfde fantasie en levendigheid, die on-Hollands aandeden. En al deze eigenschappen vond men terug in de sprankelende Nederlandse bewerking van Jan Engelman.
Dat ik het muzikale deel – waarom het in een opera toch vóór alles gaat – het laatste noem, vindt zijn oorzaak in het feit, dat juist in dit opzicht voor een bijzondere verrassing werd gezorgd: want het was hier voor het eerst, dat men waarlijk van een hecht ensemble kon spreken, een in alle opzichten sluitend geheel, dat werd opgenomen in een van de muziek uitgaand brio, waaraan niemand zich kon onttrekken.
En dan was er nóg een grote winst deze avond: dat was de directie van Charles Bruck, die zo beheerst het orkest leidde, dat men voor het eerst – na Monteux’ directie – een exact ensemble hoorde spelen. Bovendien staken zijn élan en geladenheid alle medewerkenden op het toneel aan, waardoor deze opvoering bijzonder meeslepend werd.
Van de solisten waren het vooral Frans Vroons (in de zware titelrol), Louise de Vries (heel geestig als de pop Olympia), Greet Koeman, Gré Brouwenstijn en Theo Baylé, die zich van hun beste zijde deden kennen. Als geheel een voorstelling van een zo hoog en uitzonderlijk niveau, dat ook het buitenland er mee zou moeten kennismaken.
LEX VAN DELDEN