Categorieën
Het Parool

Elisabeth Schwarzkopf: Zangkunst met groot raffinement

Voor het eerst heb ik gisteravond een zangeres in de volle kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam horen fluiten! Ja, fluiten staat er, U leest het werkelijk goed: Elisabeth Schwarzkopf gaf aan het slot van haar liederenavond nl. een toegift, een aria uit Gluck’s opera-comique “L’arbre enchanté” en het was daarin, dat zij, tot aller vermaak, moest fluiten, volgens voorschrift van de componist. Zij deed dit overigens voortreffelijk.

Maar alle gekheid op een stokje, haar zingen was méér dan voortreffelijk. Dat was vrijwel volmaakt, althans in het deel na de pauze, dat ik hoorde. Want technisch bleef geen wens onvervuld; in alle registers klonk haar grote sopraan even prachtig. En wat zij aan expressie wist te geven, was al even bewonderenswaardig. Elk van de zeven Wolfliederen, die zij zong, kreeg precies de sfeer die er bij paste. En zo was het ook in vier liederen van Richard Strauss.

En toch, hoe intelligent en volmaakt haar vertolkingen ook waren, toch raakte dit alles mij nauwelijks, het ontroerde mij niet. Veeleer kreeg ik de indruk hier te doen te hebben met een zangeres, die door enorm raffinement suggereert alles te kunnen. Maar juist dat, wat raffinement niet kan oproepen, miste ik: ziel.

Jean Antonietti’s begeleidingen waren uitzonderlijk muzikaal en vooral raak van sfeer.

Vóór de pauze hoorde ik in de Grote Zaal het Utrechts Stedelijk Orkest, dat voor de Kunstkring “Voor allen” onder Paul Hupperts een doorzichtige en mooi opgebouwde uitvoering gaf van Mendelssohn’s “Hebriden”-ouverture. Veel minder beviel mij het spel van Julius Katchen, die in Tsjaikowski’s eerste pianoconcert zijn verbluffende virtuositeit op onverbiddelijke hardhandige wijze ten toon spreidde. De vleugel had er danig onder te lijden.

LEX VAN DELDEN