Categorieën
Het Parool

“Kunst met een kleine k”

Er heerst ontevredenheid bij musici en artisten
“Te veel buitenlanders werken in ons land”

(Van onze muziekredacteur)
Waar zou men beter kunnen te weten komen welke problemen de wereld der musici en artisten uit het amusementsbedrijf bezig houden dan in “Frascati”, dat oude tabaksveilinggebouw in de Nes te Amsterdam? Want daar wordt elke Maandagmiddag “artistenbeurs” gehouden, daar ontmoeten variété-artisten en bioscoopmusici elkaar, sluit men onder het genot van een kop koffie of een doodgewone klare engagementen af.

We zijn er eens heen gestapt, niet zo maar, doch met een bepaald doel. We waren namelijk nieuwsgierig te horen hoe de musicus zèlf denkt over de toestanden in zijn bedrijf, over de “uitwisseling in de kunst met een kleine k” bijvoorbeeld, waarover we onlangs enkele artikelen publiceerden. Met de geruststellende feiten, die wij toen van het departement van Sociale Zaken kregen, bleken de meeste musici het niet eens te zijn. Een aantal van hen zullen wij zèlf aan het woord laten.

De heer K. v. d. Vaart, secretaris van de Nederlandse Organisatie van Musici en Artisten (een neutrale vakorganisatie): “Ik schat het aantal werklozen in ons bedrijf op pl.m. 700, allen zeer bruikbare vaklieden. Dat is een onduldbare toestand, als men in aanmerking neemt hoeveel buitenlanders hier werken. Het departement beweert dan, dat er evenveel Nederlanders in het buitenland werkzaam zijn, maar die gegevens zijn geenszins betrouwbaar.

Geen officiële cijfers

Immers: Behalve Denemarken, dat officiële cijfers verschaft, geeft geen enkele buitenlandse regering inlichtingen. De getallen, die ons departement ontvangt, krijgt men van impresario’s, die vaak onjuiste gegevens verstrekken. Het is daarom noodzakelijk, dat de verschillende regeringen officiële cijfers uitwisselen, dan weet men nauwkeurig waar men aan toe is.

De uitwisseling met België werkt voor onze musici funest. Belgische musici zijn hier, ondanks het feit, dat Nederlandse collega’s in het algemeen beter hun vak verstaan, zo geliefd, dat ze gemiddeld twee keer zoveel verdienen als onze landgenoten. Dat moet onmogelijk worden gemaakt.

In Zwitserland is de toestand prachtig. Daar kan geen buitenlander een werkvergunning krijgen, zolang er Zwitserse musici zonder werk zijn. Het gevolg is, dat in Zwitserland practisch geen werkloosheid heerst. Er moet in ons land een commissie komen, die al deze zaken onderzoekt en de regering adviseert bij het uitreiken van werkvergunningen aan buitenlanders. In die commissie dienen alle vakorganisaties zitting te hebben: de NOMA, de FEMA (de Federatie van Musici en Artisten) en de NTB (Ned. Toonkunstenaars Bond) zijn er de belangrijkste van. De laatste twee zijn aangesloten bij het NVV.” Aldus de heer Van der Vaart.

Zwitserland: ideaal

De heer De Haas, kapelmeester in de Savoyclub (lid van de NTB), wijst ook op de ideale toestand in Zwitserland. Een voorbeeld: “Wel,” zegt hij, “ik had een contract voor Zwitserland als cellist: van 15 Mei af twee maanden in Interlaken en daarna twee maanden in Bern. Maar de werkvergunning kreeg ik ten slotte niet. Er was een Zwitser in die tussentijd zonder werk gekomen en die moest eerst weer een baan hebben. Dat is een gezonde toestand.”

Ook vindt de heer De Haas, dat de vakverenigingen hier te zeer tegen elkaar concurreren. “En wij worden er de dupe van. Beter zou het zijn als wij allemaal één organisatie hadden.” Verder wijst ook hij op de slechte uitwisseling met België, dat wegens het koersverschil voor de Nederlander niet erg aanlokkelijk is.

De heer A. Erich, trombonist van de Martins, lid van de FEMA, vindt het winterseizoen nog niet zo kwaad. “Maar ‘s zomers worden wij bekogeld met buitenlandse orkesten,” meent hij. “In een grote zaak speelde een Belgisch orkest van de zomer alleen maar dansmuziek. De baas nam daar genoegen mee. Maar het Nederlandse orkest, dat daarna kwam, moest veel meer kunnen: salonmuziek, Hongaars en Roemeens, licht klassiek. En,” zegt hij met trots, “dat kunnen wij ook. Maar men geeft te vaak de voorkeur aan buitenlanders.”

Nederlanders benadeeld

De violist Harry Polah, hoofdbestuurder van de NOMA, wenst een zelfde regeling als in Zwitserland en ook Amerika en ziet heil in een adviescommissie, die over werkvergunningen beschikken kan.

“De Hongaren en Roemenen in ons land doen onze musici veel schade,” vindt hij, “volgens de regeringsregeling mogen ze hier slechts negen maanden per jaar werken. In de resterende drie maanden zijn zij niet zonder werk, maar dan treden zij voor de radio op of gaan naar het buitenland. En daar beschouwt men hen als Nederlandse musici (ze hebben zg. gunstpassen). Bij uitwisseling zijn daardoor de kansen voor Nederlanders weer geringer geworden.

De buitenlander geniet hier te veel voordelen,” vindt de heer Polah. “Ik geef u het volgende voorbeeld. In Scheveningen trad van de zomer ergens een Belgisch orkest op. Een van de (Belgische) musici kwam wegens ziekte niet mee. Hij zou f 200 per week verdienen. Men engageerde in zijn plaats niet één Nederlander, maar twee en moest daarvoor f 50 extra geven. De Nederlanders verdienden dus ieder f 125.” De heer Polah vertelde ons nog meer van dergelijke gevallen en hij en zijn collega’s, die wij spraken veroordelen deze toestand met felheid.

Brengt het Zwitserse, Amerikaanse of Scandinavische systeem de oplossing? Wij zullen in de toekomst trachten de voordelen (en eventuele nadelen) er van in ons blad te belichten.