(Van onze muziekredacteur)
Onlangs behandelde de Amsterdamse gemeenteraad een voordracht van B. en W. tot het verlenen van een extra-subsidie voor het seizoen 1947-’48 aan de N.V. Het Concertgebouw. Over die voordracht zullen wij het hier niet hebben; zij werd goedgekeurd. Maar er kwam een zaak ter sprake, die een merkwaardig licht werpt op de gedragingen van het bestuur der N.V. Het Concertgebouw. En het is deze zaak, die wij u niet willen onthouden.
De oud-orkestleden, aan wie het orkest zoveel te danken heeft, krijgen pensioen uitgekeerd op de voet van de oude, voor-oorlogse salarissen. De orkestleden, die thans of in de toekomst worden gepensionneerd, krijgen een pensioen op basis van de verhoogde, na-oorlogse salarissen. In dergelijke gevallen plegen de pensioenen van eerstgenoemde groep, in verband met de gestegen kosten van levensonderhoud, te worden verhoogd. Dat gebeurt ook bij andere bedrijfsgroepen.
Nu is er in het subsidie voor 1948-’49 in de door het Concertgebouw overgelegde exploitatierekening een bedrag van f 20.500 opgenomen voor de verhoging van deze pensioenen. Maar deze verhoging is nooit uitbetaald. Die 20.500 gulden is voor andere doeleinden gebruikt, met name voor verbouwingen.
En het gevolg is, dat de meeste oud-orkestleden zijn aangewezen op een pensioen van f 100 per maand. Het allerhoogste pensioen bedraagt f 200. Het behoeft o.i. geen betoog, dat deze bedragen in de thans heersende levensomstandigheden aanmerkelijk te laag zijn. Het verlangen naar verhoging van die pensioenen is, op zijn zachtst uitgedrukt, gerechtvaardigd. En wij sluiten ons dan ook aan bij de raadsleden, die het nodig oordelen, dat de gemeente toeziet op welke manier bepaalde posten van de exploitatie-rekening worden besteed. Een bedrag, dat bedoeld is ter verhoging van pensioenen, dient voor dat doel te worden gebruikt en voor geen ander.