Evenals vorig jaar troffen ook ditmaal op het recital, dat de pianist Georgy Pázmán Zaterdagavond in Amsterdams kleine Concertgebouwzaal gaf, een vulcanisch, bruisend temperament en een grote, virtuoze techniek. Men moet het betreuren, dat dit temperament deze pianist verleidt tot onbeheerst, impulsief spel, waarin begrip voor het notenbeeld ontbreekt. Zo vielen in de technisch volkomen beheerste Ballade in f en enkele études van Chopin wel eens accenten op noten, die geen klemtoon behoeven en in de frasering kon men ettelijke ongerechtigheden bespeuren.
Ook in Ravel trof die mateloze willekeur. Jammer, want Pázmán bezit muzikaliteit in meer dan voldoende mate, dat bewees hij duidelijk in Liszt.
Volksconcert
Van het Volksconcert, dat het Concertgebouworkest diezelfde avond onder Hein Jordans’ leiding in de Grote Zaal gaf, heb ik slechts een deel na de pauze kunnen horen. Borodin’s Steppenschets werd met veel sfeer uitgevoerd en Vera Doniska zong met beeldend vermogen liederen van Rachmaninow en Gretsjaninow, die Piet Ketting subtiel had geïnstrumenteerd. De goed geschoolde stem van de zangeres leent zich echter weinig voor een grote ruimte, zij is daarvoor te zwak.
“Muziek bij de haard”
Een bijzonder boeiend programma bood de British Council Zondagavond op het vierde huisconcert in de serie “Muziek bij de haard”. Kathleen Ferrier zong op indrukwekkende wijze o.a. drie uitstekend voor de stem geschreven en van persoonlijkheid getuigende Psalmen van de Engelsman Edmund Rubbra. Phyllis Spurr begeleidde haar.
De rest van de avond werd met veel toewijding verzorgd door het Haags Blaaskwintet, waarvan de leden behalve werken van Danzi en Hindemith, een trio voor fluit, hobo en fagot van Karel Mengelberg uitvoerden: een zeer moeilijk speelbaar stuk, vol aardige, speelse invallen, dat veel succes oogstte.
LEX VAN DELDEN