“Die man stond zich dood te strijken, maar hij deed het prima”, vond een dame, na afloop van het concert, waarmee “die man”, de jeugdige violist Kees Kooper zich Woensdagavond in de Bachzaal aan het Amsterdamse publiek voorstelde. De dame had het kennelijk over de tot slot gespeelde eerste sonate van Bartók (uit 1921): een steeds overrompelend stuk fascinerende muziek van een uitzonderlijke vitaliteit.
Uit de bovengeciteerde uitlating blijken twee dingen: ten eerste, dat Bartók’s sonate met nog veel onbegrip werd ontvangen en ten tweede, dat zij violistisch hoge eisen stelt. Het is verheugend te constateren, dat de jonge kunstenaar, die lid van het Concertgebouworkest is, deze eisen technisch alleszins de baas was.
Trouwens uit dit hele recital bleek, dat men hier te maken had met een uitgesproken violistisch talent; uitstekende toonvorming, trefzekere techniek en gezonde muzikaliteit, al deze kwaliteiten werden duidelijk gedemonstreerd, zowel in Händel, als in Bach, Chausson en Bartók. Het moet alles nog losser worden, rijper ook. De N.V. Jenny Modellen, die dit concert organiseerde, moet men dankbaar zijn, dat zij deze jonge kunstenaar de gelegenheid gaf zich in het openbaar te laten horen. Hij heeft er recht op, méér dan de middelmatige buitenlanders, die men regelmatig te horen krijgt.
Luctor Ponse’s begeleiding was, vooral in Bartók, in alle opzichten meesterlijk.
LEX VAN DELDEN