De tweede vriendenavond van de vereniging “Concertgebouwvrienden” – Donderdagavond in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw – openden Eduard van Beinum, ditmaal als pianist, en Tibor de Machula, solocellist van het Concertgebouworkest, met Sjostakowitsj’ cellosonate uit 1934.
Veel goeds valt van deze sonate niet te zeggen; het is een ontstellend banaal werk, soms sentimenteel, voortdurend onbenullig en pretentieus. Ik kon er geen enkele persoonlijke toon in ontdekken. Wel zweefde mij een hele reeks andere componisten voor de geest. In dit stuk kon men het spel van de concertgevers nauwelijks beoordelen, daarvoor biedt het te weinig kansen.
Na de pauze, in Brahms’ sonate op. 99 bleek, dat de cellist een wel is waar niet zeer grote, maar vaak prachtige toon kan ontwikkelen, dat zijn technische capaciteiten uitmuntend zijn en zijn muzikaliteit temperamentvol is. Van Beinum speelde de pianopartij met veel élan, bruisend van onstuimigheid.
Dat er op het samenspel wel iets aan te merken viel, lijkt mij toe te schrijven aan het verschil in geaardheid van de concertgevers.
LEX VAN DELDEN