Een bruisend, bijna vulcanisch temperament en grote pianistische kwaliteiten bleken de belangrijkste eigenschappen te zijn van de Hongaar Georgy Pázmán, die zich Zondagmiddag in de Kleine Zaal van het Concertgebouw aan het Amsterdamse publiek voorstelde.
Wat deze pianist technisch presteert, is zeer knap; jammer genoeg is zijn toonvorming vaak stug en veel te hard, waardoor de klank weinig bloeiend is en te reëel blijft. Zijn temperament maakt echter, dat zijn soms door hevige uitbarstingen ontsierde spel toch boeit.
Het recital werd besloten met stukken van de “moderne” Hongaren Szervánsky, Jemnitz, Pázmán, Weiner en Gressler, die geen van alle bijzonder konden overtuigen en hopelijk niet representatief zijn voor de stand van het huidige Hongaarse componeren.
In de Grote Zaal van het Concertgebouw, eveneens Zondagmiddag, dirigeerde Theo van der Bijl ter gelegenheid van zijn 40-jarig jubileum als componist een uitvoering van zijn “Passio”, een oratorium volgens het Evangelie van Mattheus. Het is een vakkundig gecomponeerd werk, waarin vooral de goedbehandelde koren treffen. Het bevat echter weinig persoonlijks en is geschreven in een aan Franck herinnerende, maar nogal zalvende stijl, die niet bijzonder boeit.
Het Amsterdams Oratorium Koor kweet zich met toewijding van zijn taak, solisten waren Betty van den Bosch-Schmidt (sopraan), Henk Noort (tenor), Herman Schey (bas). De begeleiding werd verzorgd door de Haarlemse Orkestvereniging.
LEX VAN DELDEN