Het waren twee Zwitserse pianisten – Hilde Hiltl en Theodor Sack – die zich Vrijdagavond in het Amsterdamsche Concertgebouw lieten hooren. En hun spel droeg dan ook vele kenmerken van die afkomst: ‘n grooten ernst en bijna neerdrukkende, onverstoorbare evenwichtigheid, een gedegen techniek.
Zij hadden bovendien te kampen met de ongelijke kwaliteit der beide vleugels, die een egaal versmeltenden klank onmogelijk maakte.
Zoowel in Mozart’s sonate, Reger’s variaties, die toch al moeilijk nog te waardeeren zijn, als in Milhaud’s anders zo dankbare “Scaramouche”, bleef de toonvorming meestal te luid en vooral te stug en droog.
Met verlangen wachtte men op een wat warmer geluid, maar het bleef helaas bij een avond met gedegen en ernstig samenspel zonder eenige ontroering.
LEX VAN DELDEN