ERNST MARISCHKA bewerkte de Matthäus Passion voor de film, regisseerde haar zelf en het resultaat kan Amsterdam van 17 maart af in Kriterion aanschouwen. Waarom dit alles werd gedaan? De inleiding tot de film geeft het antwoord: men wil allen, die de kunst liefhebben in kennis stellen van de onvergelijkelijke muziek van Bach en de even schitterende meesterwerken, die beeldende kunstenaars eeuwen geleden schiepen “in de geest van het Evangelie”. Want het zijn deze schilderijen en plastieken, die men op het filmdoek geprojecteerd ziet. Een prijzenswaardig voornemen, zou men zo op het eerste gezicht zeggen. Het practische resultaat beantwoordt echter geenszins aan redelijke artistieke normen.
Bach heeft voor zijn Matthäus Passion het Lijdensverhaal als aanleiding genomen: een episch, aangrijpend-dramatisch, maar toch sober en objectief relaas, dat zich tot de mensheid richt. Hoe knap en verzorgd deze geniale muziek door de Weense Philharmonie, het Weense koor, de solisten o.l.v. Herbert von Karajan ook moge worden uitgevoerd, door het verhaal zo onvolledig weer te geven als de film het doet, verminkt men de samenhang én het kunstwerk zelf. De spreekstem, die dat gebrek moet opvangen door commentaar te geven waar de duidelijkheid dat verlangt, dringt de muziek op die plaatsen naar de achtergrond en maakt haar soms vrijwel onhoorbaar.
Behalve de objectieve Evangelietekst bevat de Matthäus Passion nog de subjectieve reacties er op van de gelovigen, de reflexen van de gemeente op het boven-natuurlijke gebeuren. Voor een deel gebeurt dat in collectief verband, namelijk in de koralen, die het liturgisch karakter van het geheel beklemtonen, voor een ander deel in subjectieve, lyrische meditaties door individueel optredende solisten, die aria’s zingen: symbool van het universeel-religieuze, dat de Matthäus Passion uitheft boven het incidentele verhaal van het Lijden van Christus. Maar zowel koralen als aria’s dienen beschouwd te worden als antwoord op het Lijdensverhaal. En ook hierin heeft de filmregisseur met kwistige hand geknipt, zodat er nauwelijks een Matthäus Passion te noemen geheel overbleef.
Het liturgische karakter van het werk wordt o.a. bepaald door de verdeling in twee onderdelen, tussen welke een preek gedacht moet zijn, die tegenwoordig wordt vervangen door een pauze. Zelfs de tweedeligheid heeft Marischka veronachtzaamd: hij liet het slotkoor van het eerste deel weg en het begin van het tweede! En zo is in de film de nadruk komen te liggen op het dramatische, op de handeling van het Lijdensverhaal, dat door een enorme hoeveelheid reproducties van beeldende kunst wordt verteld. De verminkte muziek heeft geen andere rol dan deze reeks “lichtbeelden” te illustreren, als ware zij programmatische muziek! Dat is een onvergeeflijke principiële fout.
Daar zowel orkest als koren vrij uitgebreid van omvang zijn, gaat veel van het ingewikkelde stemmenweefsel verloren.
Dat ondanks al deze tekortkomingen de film toch liefde en eerbied voor Bach’s kunstwerk zou kunnen aankweken bij het publiek en met name bij de jeugd (die men in schoolvoorstellingen met de Matthäus Passion gaat confronteren), lijkt mij onmogelijk. Een voor de hand liggend middel om dat doel wél te bereiken zou zijn, die jeugd eens een échte Matthäus Passion voor te zetten, zonder verminkingen, die het wezen er van te niet doen.
LEX VAN DELDEN