In slechts enkele jaren is Theo Bruins van een virtuoos en jeugdig-vitaal pianist gerijpt tot een kunstenaar van grote persoonlijke allure met een eigen visie: een combinatie van eigenschappen, die hem ongetwijfeld doen thuishoren in de rij der groten van onze tijd. Dit meesterschap bewees hij ook gisteravond met zijn recital in de stampvolle kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam.
Dat routine hem vreemd is, dat het hem niet om een gemakkelijk persoonlijk succes te doen is, bleek duidelijk uit zijn programmakeuze. Bach, Beethoven’s zelden gespeelde 32 variaties in c en Ravel’s “Gaspard de la Nuit”, ziedaar het onalledaagse programmadeel vóór de pauze. Er na een nóg uitzonderlijker repertoire: de vijf pianostukken opus 23 van Schönberg, welke men vrijwel nimmer in ons land hoort – muziek die mij op een of andere manier blijft fascineren, hoewel ik haar nauwelijks kan waarderen – en tot slot enkele Chopins.
Vooral in Beethoven, Ravel en Chopin heeft Theo Bruins’ moderne, met geen ander te vergelijken kunstenaarschap mij van begin tot eind bijzonder geboeid. Zijn formidabele techniek stond voortdurend in dienst van het kunstwerk, dat hij met weergaloos inzicht in het wezen er van vorm wist te geven.
Men hoorde een andere Chopin dan die waaraan onze tijd gewend is geraakt: minder “romantisch”, zonder de individuele toevoegsels welke voor “gevoel” plegen door te gaan. Dit was een door en door gezonde, onsentimentele Chopin, waarin vooral de trotse heroïek de haar toekomende plaats kreeg.
LEX VAN DELDEN