Jan Damen speelde vioolconcert van Sibelius
Het was een wel zeer merkwaardig programma dat Monteux het Amsterdamse publiek gisteravond op het abonnementsconcert in het Concertgebouw voorzette: vier werken van componisten uit vier verschillende landen. Een keuze die zou doen denken dat men volop afwisseling opgedist zou krijgen. Dat viel in de practijk wel wat tegen.
Want om het nu maar eens eerlijk te zeggen: Mendelssohn’s Vijfde Symphonie bevat – behalve een wel wat charmant scherzo – zo weinig boeiends dat zij terecht vrijwel nooit meer wordt gespeeld. En Sibelius’ vioolconcert is eigenlijk niet meer dan een enorm virtuoze vioolpartij, gevat in een romantisch orkestraal raam van grauwe, bloedeloze klanken. Ook al merkt de programmatoelichting in een merkwaardig hooggestemd proza op: “De harteklop van deze hoogstaande toondichter voor het nationale bestaan van een lang onderdrukt en in zijn ontwikkeling tegengegaan volk blijft steeds even warm en gevoelig.”
Concertmeester Jan Damen besteedde aan de solopartij een meesterlijke techniek, een prachtige toon en de bewogenheid, welke hier mogelijk was. Hij behaalde er een doorslaand succes mee. In de orkestpartij mislukte wel het een en ander.
Hendrik Andriessen was solist in zijn eigen orgelconcert dat zijn première beleefde. Niet zonder reden bestaan er maar weinig orgelconcerten: de combinatie orgel-orkest is uiterst ongunstig en de enige manier waarop een aanvaardbaar resultaat schijnt te kunnen ontstaan, is beide partijen zoveel mogelijk om beurten aan bod te laten. Andriessen had dit dan ook gedaan en het gevolg was dat zijn concert uitstekend van klank is. Qua inhoud viel het wat tegen, na wat men van deze componist kent. Andriessen moest op het podium komen danken en betrok terecht Monteux in het succes.
In zijn element was Monteux pas bij de tot slot gespeelde dansen uit De Falla’s ballet “De driekante steek”. Hier werd een toppunt van precisie en virtuoos klankevenwicht bereikt, welke in dienst stonden van een ontembare, hartstochtelijke gloed. Dat hier muziek van een aanmerkelijk boeiender en persoonlijker kaliber klonk dan in de rest van het programma, begreep men ten volle. Het publiek stak dit niet onder stoelen of banken, en juichte Monteux en het orkest minutenlang toe.
Trio Pasquier
Het Trio Pasquier staat sinds jaar en dag in Amsterdam bekend als een ensemble van uitzonderlijke klasse en dat het concert Dinsdagavond in de serie Concertgebouw-kamermuziek in de Kleine Zaal veel schoons te genieten zou geven, stond bij voorbaat vast.
De meeste indruk maakte de uitvoering van Schubert’s onvergelijkelijke meesterwerk, dat de naam Forellen-kwintet kreeg. Want hier bereikten de vijf uitvoerenden (en niet vier zoals het programmaboekje ons wilde doen geloven!) een uniek geheel, zo puur van intentie en zo volledig onbevangen, dat men diep onder de indruk kwam. De lichte onzuiverheid van de contrabas werd hier zelfs niet als een onoverkomelijk bezwaar ondervonden en het laatste deel moest dan ook worden herhaald.
Jean Antonietti’s doorzichtige pianospel in Schubert vond steeds het hoge niveau van de drie Pasquiers, de contrabaspartij was in handen van H. Stips.
Het trio zélf had daarvoor strijktrio’s van Beethoven (opus 9 no. 2) en Roussel (opus 58: zijn laatste werk) ten gehore gebracht: stuk voor stuk ideale uitvoeringen die men niet licht zal vergeten.
Woensdagavond trad het ensemble voor de Kunstkring “Voor Allen” in de Bachzaal op met een geheel ander programma.
LEX VAN DELDEN