Een bijzonder aangename verrassing – gisteravond op het Franse uitwisselingsconcert van de Sectie Holland der I.S.C.M. in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam – was het strijkkwartet opus 43 van Jean Martinon, die met dit werk vorig jaar de Bartók-prijs won. Alleszins begrijpelijk, want hier dient zich een met meeslepende emotionaliteit geladen persoonlijkheid aan, die niet alleen volledig van de klank van het strijkkwartet uit weet te schrijven, maar bovendien zijn gedachten helder en met trefzekerheid kan formuleren.
Het eerste deel leek mij hiervan het evidentste voorbeeld: zo noodwendig en hecht van vorm en zo overtuigend en vol van musiceerdrift componeren slechts weinigen. Het er op volgende scherzo, opvallend van muzikale vinding, leek mij wat te lang, het adagio daarentegen weer heel geslaagd: doortrokken van een persoonlijke lyriek en met een treffend vermogen tot klankvoorstelling. Het slotdeel, hoe effectrijk en voortvarend ook geconcipieerd, viel in expressie daarna wel wat af.
Het concert was geopend met het tweede kwartet van de op 25-jarige leeftijd gestorven Jean Cartan: een nogal onevenwichtig en grillig gebouwd geheel, waaruit tòch enig talent sprak: met name de aan Franck verwante melodiek van het eerste deel liet iets persoonlijks vermoeden, dat echter spoedig verzandde in een moeizame en weinig gelukkig gerealiseerde muziek.
Het Amsterdams Strijkkwartet, dat op het gebied der moderne muziek (ondankbaar) pionierswerk verricht, deed zijn goede naam alle eer aan. Het speelde bovendien een kwartet van Milhaud, dat ik niet kon horen, want op dat moment was ik in de volle Grote Zaal getuige van de onopgesmukte, knappe vertolking, die Jo Juda van Haydn’s vioolconcert gaf. Paul Hupperts zorgde met het Utrechts Stedelijk Orkest voor een even voortvarende begeleiding en het publiek van de A’damse Kunstkring voor een bijzonder hartelijk applaus.
De rest van Hupperts’ programma, dat werken vermeldde van Mozart, Landré en Ravel, moest ik helaas missen.
LEX VAN DELDEN