Nimmer nog heb ik een publiek zo ademloos naar muziek horen luisteren en zo uitbundig zien reageren op het gebodene als gisteravond in de Apollohal van Amsterdam, waar het Amsterdams Philharmonisch Orkest voor bijna vierduizend mensen concerteerde. Een dergelijk enthousiasme bewijst onomwonden hoezeer het volk naar muziek snakt en in welk een dringende behoefte dit jonge orkest voorziet.
Het ensemblespel is onder leiding van de alles en allen bezielende Nico van der Linden met sprongen vooruitgegaan, in zulk een mate, dat Beethoven’s Eerste Symphonie een verrassend zuivere vertolking kreeg, fris, overmoedig-bruisend, en uitstekend vooral in de houtblazerspartijen. Er blijft natuurlijk nog wel het een en ander te wensen, maar hoe kan het ook anders bij een nog zo nieuw orkest? De groep celli is stellig te zwak, de koperblazers klinken soms te grof en de violen ontwikkelen nog niet een warme strijkersklank.
Maar daartegenover staat een meeslepend élan, dat waarlijk verkwikkend is. Jo Vincent zong een fragment uit Von Weber’s “Freischütz” met helderstralende sopraan en haar succes was stormachtig.
Voor een grote verrassing zorgde de 18-jarige violiste Serah van Praag, die zich in Saint-Saëns’ “Le Déluge”-voorspel ontpopte als een opmerkelijk begaafd talent met een beheerste techniek en een uitzonderlijke muzikaliteit.
Dat in werken van Rossini en Verdi de zwakke plekken van het orkest duidelijker naar voren traden, zal wel voor een deel aan te weinig repetitietijd zijn toe te schrijven. Maar dat doet niets af aan de totale indruk van dit hartverheffende concert.
LEX VAN DELDEN