(Van onze muziekredacteur)
HET feit dat, als reactie op ons artikel over “Uitwisseling in kunst met kleine k”, ons enkele brieven van lezers bereikten, bewijst wel, hoezeer deze materie velen ter harte gaat. De briefschrijvers zij hierbij verwezen naar het onderstaande, waar zij – naar wij vertrouwen – een antwoord zullen vinden op door hen gestelde vragen.
Allereerst dan: de opmerking is gemaakt, dat ook Belgische musici, die in Nederland werken, één vrije dag per week moeten nemen. Waarom dan, vraagt men, zou de ondernemer liever met Belgische orkesten werken? Het is een feit, dat eigenaars van etablissementen de mening zijn toegedaan, dat Belgische musici, juist omdat zij in eigen land géén vrije dag kennen, bereidwilliger zouden zijn de ondernemers te steunen bij een eventuele aanvraag voor dispensatie van de vrije dag. Dat is slechts één van de redenen, waarom enkele ondernemers de voorkeur geven aan Belgische orkesten.
Het is ons echter bekend, dat de vakbeweging zich met opvallend succes heeft verzet tegen inwilliging van de dispensatie-aanvragen. Als wij ons niet vergissen, dan zijn er in eerste instantie slechts drie dispensaties verleend. Dat is bijzonder weinig, om niet te zeggen verwaarloosbaar.
Alle briefschrijvers brachten het werken van Roemenen en Hongaren in Nederland ter sprake. Het gaat hier geenszins om tijdelijke contracten van orkesten, die incidenteel optreden. Bijna zonder uitzondering betreft het hier musici, die tal van jaren in ons land zijn gevestigd. Sommigen, van Hongaarse of Roemeense origine, zijn zelfs hier geboren en genoten in ons land hun opleiding.
Cijfers? Er zijn in Nederland in totaal 47 Hongaarse en Roemeense musici; 32 van hen wonen hier vijftien jaar of langer, 16 zijn met Nederlandse vrouwen gehuwd. Slechts drie Hongaarse musici zijn na 1945 in Nederland gekomen; zij hadden de laatste oorlog in Indonesië in Japanse concentratiekampen doorgebracht. Dat men deze mensen de gelegenheid biedt in Nederland te werken, is niet meer dan billijk. Er zijn nog twee Hongaarse musici na 1945 toegelaten, maar die kregen geen werkvergunning als muzikant.
In overleg met de vakorganisatie is voor Hongaarse en Roemeense musici een algemene regeling getroffen, die sinds 1 Mei in werking is. Zij mogen 9 maanden per jaar hier werken, de orkesten moeten uit minstens 5 personen bestaan. Ziedaar enkele van de bepalingen der regeling, die niet van toepassing is op Hongaarse of Roemeense musici, die langer dan 15 jaren in Nederland wonen en bovendien gehuwd zijn met een Nederlandse vrouw.
Deze gang van zaken gelijk te willen stellen met een “overstroming” van ons land door Hongaarse en Roemeense orkesten, lijkt ons, op zijn zachtst uitgedrukt, sterk overdreven. Wél is het juist, dat van een uitwisseling met Hongarije en Roemenië nauwelijks sprake is. Men zal begrijpen, dat onder de thans heersende omstandigheden niet veel Nederlandse musici in deze landen willen optreden. Dat de uitwisseling met andere landen zeer bevredigend voor ons land is, blijft een feit. Uitgezonderd dan met België, dat, zoals reeds eerder opgemerkt, in een voordeliger situatie verkeert dan Nederland.