Herkennen van creatieve gedachte is noodzaak
“HIER kom ik met mijn viool en nou moet je mijn visie van Beethoven’s vioolconcert es horen!” Het is best mogelijk, dat een of ander groot violist met deze gedachte het podium betreedt. En nu kan het, dat die visie een groot publiek overtuigt, er zullen echter altijd mensen zijn, die vinden, dat die violist geen “Beethoven” te horen gaf. En die afkeurende meningen lopen onderling ook misschien weer uiteen.
Het is duidelijk, dat niet slechts één wijze van interpretatie de goede is, maar dat er ettelijke mogelijk zijn. Men heeft naar de best mogelijke oplossing gestreefd door als stelregel voor te schrijven: “Speel die noten mèt de aanwijzingen, precies zoals de componist ze noteerde. Die noten zijn immers de neerslag van zijn gedachten?” Twintig uitvoerenden, die zo te werk gaan, zullen nochtans twintig geheel verschillende vertolkingen geven. Waardoor? Door verschillen in techniek, in temperament bijvoorbeeld.
Een voorbeeld uit de toneelwereld: Laat Gijsbrecht door een acteur met een tenor spelen en men krijgt met zekerheid een ander resultaat dan wanneer iemand die rol vertolkt, die een bariton bezit. En dan zijn er ook nog psychologische verschillen. Welke van de twee lijkt nu het meest op de Gijsbrecht van Vondel? Bij het stellen van die vraag staat op de achtergrond eigenlijk de gedachte dat de Gijsbrecht, zoals de vraagsteller zich hem voorstelt, overeenkomt met die van Vondel. Onze persoonlijke, subjectieve voorkeur speelt hier dus een rol.
Hieruit volgt, dat absolute objectiviteit niet eens mogelijk is. Het compromis om dan maar zoveel mogelijk de aanwijzingen van de maker – dichter of componist – op te volgen, lijkt gemakkelijker uitvoerbaar dan het in feite is. Hoe langzaam is een andante bij Mozart of bij Beethoven? En hoe snel is een allegro van Schubert? Is dat vastgesteld?
Bij de beantwoording van deze vragen dient men er van uit te gaan, dat deze indicaties niet zijn vastgelegd door een absoluut tempo, maar bepaald worden door de geest van het werk. Een andante in de ene compositie kan, uitgaande van de scheppende gedachte, die er aan ten grondslag ligt, veel sneller moeten worden gespeeld dan in een ander werk.
Kernpunt: “adem”
En hier raakt men het kernprobleem van datgene, wat men samenvat onder de naam “vertolking”, “interpretatie”. Het is vóór alles noodzakelijk de creatieve idee van een kunstwerk te herkennen, het wezen, de geest er van, of nóg duidelijker uitgedrukt: de adem. Hier staan we immers aan het begin, aan de oorsprong van de scheppingsdaad; hier werd de componist geïnspireerd, in-geblazen.
Om zover te geraken, dat men in staat is die adem te herkennen, is veel nodig: kennis van historische gegevens, bestudering van aesthetische problemen en stylistische bijzonderheden. Het ligt voor de hand, dat aan al deze voorwaarden door lang niet alle executanten wordt voldaan. En dan ontstaat een uitvoering, waarin wezen heeft plaats gemaakt voor schijn.
Die schijn komt men in de concertzalen in twee vormen tegen: òf men speelt met “gevoel”, d.w.z. men drukt op het werk de stempel van zijn eigen gevoel, of men speelt objectief, droog en natuurgetrouw het notenbeeld, zonder meer. Beide uitvoeringsmethoden zijn onjuist, want niet beheerst door de principiële adem van het werk zelf.
Houvast: de maat
Waaraan kan de herschepper dan die adem herkennen? Adem is immers een begrip van immateriële aard? Maar diezelfde adem tracht zich te manifesteren, zoekt zich een vorm, en wordt tot ademing met een aan bepaalde wetten onderworpen regelmaat. En dit laatste biedt ons enig houvast: de maat. De ademing van een werk openbaart zich in kleinere ademingen (muzikale “zinnen”) en die weer in nòg kleinere (maten), die op hun beurt weer terug te brengen zijn tot tèleenheden.
Het zal dus de taak van de herschepper zijn van achteren af aan te beginnen: hij zal van kleine verdelingen moeten geraken tot grotere: die fragmenten zal hij weer moeten groeperen tot een groter geheel. En hieruit komt de reconstructie voort van de creatieve idee van het werk. Na de reconstructie moet dan ten slotte de her-beleving volgen, die zorgt, dat de geest van de compositie “levend” wordt overgebracht. Pas dan kan men zeggen, dat de uitvoering be-zield was, d.w.z. bezield door de componist in de eerste plaats, deels natuurlijk ook door de persoonlijkheid van de vertolker. Het eerste mag echter nooit ontbreken. Blijft dit achterwege, dan hoort men een willekeurig muziek maken, dat interessant en zelfs boeiend kan zijn in de beste gevallen. Dat betreft dan misschien een violist, die het podium betreedt met de gedachte: “Hier kom ik met mijn viool en nou moet je mijn visie van Beethoven’s vioolconcert es horen!”
LEX VAN DELDEN