Vóór alles wil ik dát deel van het publiek geruststellen, dat Woensdagavond in de volle, Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw discussies voerde over de vraag, of het een spook was, dat verantwoordelijk gesteld moest worden voor het zachte zingen bij het recital door de pianist Nicolai Orloff. Neen, ongerusten, het was geen spook, het was Orloff zélf, die zich bij het spelen begeleidde met vaag geneurie. Niet slechts merkwaardig was deze muzikale opluistering van een piano-avond, maar bovendien bijzonder storend. Want, nietwaar, het valt niet mee een hele avond lang in de onzekerheid te verkeren of een spook in uw nabijheid rondwaart……
Maar nu, in ernst: dit pianospel had iets ziekelijks, iets, dat griezelig was. Ik herinner me Orloff van vroeger: een grandioos, sterk persoonlijk kunstenaar. Daarvan was nú nauwelijks iets te herkennen; het was alles beangstigend automatisch, alsof zijn gedachten elders toefden. Zo was het in Beethoven, in Chopin, in Ravel. Automatisch, geroutineerd was dit spel, het miste ruggegraat, het was doezelig en vlak.
Slechts één keer heb ik de grote kunstenaar kunnen herkennen: in Scriabine’s étude, waar plotseling bezetenheid in de plaats trad van emotieloos technisch vertoon. Ik vraag mij af, wat er aan de hand is met Orloff. Een tijdelijke inzinking? Wie zal het zeggen?? Mogelijk brengt de toekomst een antwoord.
LEX VAN DELDEN