AL direct bij het begin van het concert, dat het Poltronieri-kwartet gisteravond in Amsterdams Bachzaal voor de Kunstkring “Voor Allen” gaf, werd het duidelijk, dat men hier te doen had met een ensemble dat de techniek van het kwartetspel grondig beheerst: het samenspel is doorgaans correct en men bespeelt zijn instrument zeer goed.
Maar in hetzelfde kwartet, – Van Beethoven’s kwartet opus 95, – bleek ook spoedig dat deze vier musici toch lang geen homogeen geheel vormen; met name het spel van de eerste violist verschilt zowel in techniek als in geaardheid zoveel van dat zijner collega’s, dat van een werkelijk kwartet nauwelijks sprake was. Bovendien was de klank vaak oververzadigd, en daardoor onduidelijk.
Wat ik echter het meeste miste, was bezieling, begrip voor wat achter de noten leeft. Zodat de avond als geheel weinig boeide. De kennismaking met de knap geschreven “Drie Fuga’s” van de in 1882 geboren Italiaan Pick-Mangiagalli was ook al bijzonder teleurstellend: zelden heeft men in een werk van een tijdgenoot een zo weinig hedendaags geluid gehoord.
LEX VAN DELDEN