Een bijzonder knap recital, dat is de indruk, die men overhield van de piano-avond, die de Hongaar Géza Anda Zondag in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam gaf. Een knàp recital, want deze pianist treft in de eerste plaats door zijn grote, virtuoze, zij het wat droge techniek, die hij echter meer in dienst van pianistische problemen stelt dan van de muziek zelf. Het gevolg is, dat hij vóór alles epateert en nauwelijks ontroert.
Anda is bovendien een uiterst intelligent pianist, hij analyseert alles zorgvuldig, de grote lijn komt hierbij echter vaak in het gedrang, men hoort fragmenten, brokstukken, maar geen geheel. Vooral in de twaalf tot slot gespeelde études van Chopin werkte dit hinderlijk.
De aan Anda opgedragen Fantasie van de Zwitserse componist Oboussier hoorde men hier voor het eerst: een weinig boeiend, breedsprakig en ongeïnspireerd werk, maar ouderwets virtuoos.
Twee mannenkoren
Des middags hoorde men in de Grote Zaal het Maastrichts Mannenkoor, dat onder de bezielde leiding van P. J. Bovy prachtige zang te genieten gaf: een virtuoos zingend koor, dat uitstekend materiaal bezit en bijzondere klankschoonheid bleek te kunnen produceren. Jammer, dat men een aantal nummers uitvoerde van onvoldoende artistieke kwaliteit: composities als die van Werth en Hegar mogen goed zingbaar zijn, haar muzikale waarde is bijzonder gering.
Het Amsterdamse Tramkoor “Kunst en Broederschap”, dat als gastheer fungeerde, zong voortvarend en beheerst, maar was in alle opzichten de mindere van de Maastrichtenaren. Karel Böhne leidde zijn mannen met zekere hand. De bariton Theo Baylé, begeleid door de pianiste Kitty Baylé-Johns, oogstte veel succes met een aria uit Bizet’s “Parelvissers”.
Namens de gemeente Amsterdam voerde wethouder B. C. Franke het woord.
LEX VAN DELDEN