De manier waarop de Zwitserse pianisten Franz Josef Hirt en Rosemarie Stucki het laatste deel (Brazileira) speelden van Milhaud’s “Scaramouche” – het slotnummer van hun recital op twee piano’s, Zaterdagavond in de kleine Concertgebouwzaal te Amsterdam – was kenmerkend voor hun spel in het algemeen: het goed sluitende ensemble, dat technisch en ook muzikaal op zeer hoog peil staat, verloor zich zodanig in de verzorging van het détail, dat de grote lijn (en daarmee de vaart van dit stuk) verloren ging. Nooit schoot dit spel eens uit tot een brandende hartstochtelijkheid, het bleef klein, intiem en was daardoor te weinig meeslepend.
Het programma was met smaak samengesteld: behalve werken van Mozart, Debussy en Milhaud hoorde men de eerste Amsterdamse uitvoering van Strawinsky’s sonate (uit 1944), – een niet zeer diepgaand, maar onderhoudend stuk met neo-klassieke inslag – en van de aan Hirt opgedragen partita van Honegger (uit 1940). Een neerdrukkend werk, deze partita, die in verhouding tot de inhoud veel te lang is en, vooral door haar goedkope effecten in de slotmars, geen bijster sterke indruk maakte.
Van het door Van Beinum gedirigeerde Volksconcert, dat tegelijkertijd in de grote zaal plaatsvond, hoorde ik alleen Mozart’s vioolconcert in G in een uitvoering, die uitblonk door de ideale, doorzichtige en prachtig afgewogen orkestbegeleiding. Jan Bresser was hierin de solist, die – afgezien van enkele onzuiverheden – uitstekend in dit pure musiceren paste.
LEX VAN DELDEN