Mannenkoor GEWA zong in de grote zaal
Het als geheel weinig bevredigende “muzikale weekend” bracht tenminste één aangename verrassing; de jeugdige Hongaarse violiste Edit Wohl, die zich Zondagavond in de Kleine Zaal van het Concertgebouw aan het Amsterdamse publiek voorstelde. Zij bleek een uitgesproken violistisch talent te zijn, met een gave, trefzekere techniek en een zeer goede streek; haar toon is voortdurend helder en puur.
In een programma dat jammer genoeg enkele bewerkingen vermeldde, en dat terwijl er zulk een uitgebreide literatuur voor viool en piano bestaat, maakte haar van sentimentaliteit ontblote spel een gezonde, door en door muzikale indruk. Ik had het gevoel, dat zij met wat schroom stond te spelen, gereserveerd; waarschijnlijk zal een grotere podiumervaring haar de durf verschaffen er wat meer op los te spelen.
Deze bedeesdheid kwam vooral aan het licht, doordat Géza Frid de pianopartij met die onstuimige hartstochtelijkheid vertolkte, die deze sonate nodig heeft.
Een buitengewoon interessant programma van oud-Nederlandse motetten, Engelse en Italiaanse madrigalen liet het koor Collegium Musicum Amstelodamense Zaterdagavond in de goed-bezette Kleine Zaal horen. Voor de kennismaking met deze meesterwerken zou men het koor dan ook erkentelijk moeten zijn, ware het niet, dat de verschillende stemmen zo grof tegen elkaar afgewogen klonken en het begrip voor deze muziek zo weinig merkbaar was, dat men nauwelijks een indruk kreeg van de erin aanwezige schoonheid.
Vooral door de schoolse, weinig bezielende directie van Toon Vranken bleef deze koorzang (slechts het deel voor de pauze hoorde ik) dan ook mat en geestloos.
Drs. Arend Koole speelde tussen de koornummers enkele piano-soli; het enige, wat mij hierin duidelijk werd, was zijn gebrek aan zelfcritiek. Had hij die bezeten, dan zou hij zich niet aan het concertpodium hebben gewaagd. Want zowel technisch als muzikaal schoot dit spel ernstig te kort.
Tegelijkertijd gaf het mannenkoor G.E.W.A. (van het gemeente-energiebedrijf) in de volle grote zaal een concert, waarop geestdriftig en over het algemeen zeer goed gezongen werd. Vooral de geestige “Boere-Charleston” van Joh. Bordewijk-Roepman en Jac. Kort’s dankbare “Nachtmuzikanten” klonken voortreffelijk. Dirigent Joep Schreurs leidde zijn mannen vaardig en met onopgesmukte, bezielende frisheid.
De koornummers werden afgewisseld door de alt Annie Hermus, die met mooi geluid en goed expressie o.a. liederen van Brahms ten gehore bracht.
In de Kleine Zaal bracht de uitstekende pianist Theo van der Pas Zondagmiddag een recital met o.a. twee nieuwe Nederlandse werken. Beide stukken stelden teleur. In R. Crolitus’ sonatine kon ik – behalve veel gewilde moderniteiten – niets ontdekken, dat compositietalent verraadt; een inhoudloos stuk, zwak en grillig van thematiek en vorm.
Orthel’s derde sonatine viel ook al niet mee. Veel eigens vertoont deze, wel is waar vakkundig gecomponeerde, muziek niet; vooral het langzame middendeel leek mij banaal van harmonie en melodie.
Van der Pas speelde voortreffelijk als altijd; misschien wat koeler en gereserveerder, maar hoe kan dat ook anders voor een practisch lege zaal!
LEX VAN DELDEN