donderdag 1 november 1951
Veertig jaar "Genootschap"
Nederlandse muziek in Kleine Zaal

EEN bijzonder gevarieerd programma bood het kamermuziekconcert, dat het veertigjarig bestaan van het Genootschap van Nederlandse Componisten gisteravond in de Kleine Zaal van Amsterdams Concertgebouw opluisterde. Gevarieerd niet alleen door de uiteenlopende combinaties van instrumenten der gespeelde stukken, maar bovendien doordat de zes hier vertegenwoordigte componisten volkomen verschillende stijlen bleken te representeren.

De uiterste polen van dit geheel lagen bij Kees van Baaren, die in zijn Blaastrio (1936) een vóór alles motivisch gericht, zeer logisch constructivisme demonstreert, en bij Hugo Godron wiens sonatine voor fluit, viool, cello en piano (1948) onvervalste café-muziek bleek te zijn, waarin de ganse romantiek van Mendelssohn tot Poulenc op zijn zoetsappigst aanwezig schijnt.

Zeer boeiend vond ik Henri C. van Praags Kleine Suite voor fluit en cello (1927), die een persoonlijke melodische inventie bezit, voortreffelijk van stemvoering is, en bijzonder doorzichtig klinkt. Leo Smit spreidt in zijn Sextet voor vijf blazers en piano (1933) een bijna verbijsterende compositorische virtuositeit ten toon, en deze muziek die naast talloze sublieme fragmenten helaas enkele banale plekken bevat, moet als werkstuk dan ook meesterlijk worden genoemd.

Een stuk voor fluit-solo te schrijven, is een hachelijke onderneming: de klank van één instrument kan snel gaan vervelen. Rudolf Escher heeft dit gevaar in zijn Sonate voor fluit (1949) overwonnen door een grote beweeglijkheid en een hechte bouw.

Zagwijns Sextet voor strijkinstrumenten (1932) bleek talloze melodische, ook rhythmische vondsten van waarde te bezitten, maar is als geheel te monotoon: gebrek aan harmonische en dynamische variatie lijkt mij hiervan de oorzaak.

De grootste bewondering verdienen het Amsterdams Kamermuziek Gezelschap, het Concertgebouw-kwintet (beide ensembles zijn samengesteld uit leden van het Concertgebouworkest) en de pianist Felix de Nobel die dit veeleisende programma onverbeterlijk uitvoerden.

LEX VAN DELDEN


vrijdag 2 november 1951
Charmante compositie voor 75-jarige Kweekschool van Henri C. v. Praag

(Van onze muziekredacteur)
"Schoolmuziek nr. 3, opgedragen aan de Amsterdamse Gemeentelijke Kweekschool van Onderwijzers, ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan" is de titel van de compositie van Henri C. van Praag die Zaterdagmorgen tijdens die jubileumviering, haar eerste uitvoering zal krijgen.

Ik heb deze muziek bij een repetitie gehoord en onderging er spoedig de fleurige charme van. Het is een zeer kundig en met een duidelijke liefde voor de jeugd gecomponeerd werk, fris van klank, en - wat minstens zo belangrijk is - bijzonder prettig te spelen. Daaraan lieten de jonge executanten geen twijfel bestaan.

Van Praag die Jan Prins' gedicht "Molentje" tot tekst koos, heeft met deze voor meisjeskoor, violen, celli, piano, fluit, clarinet (of 2 blokfluiten), gitaar en uitgebreid slagwerk geschreven compositie het repertoire voor schoolorkest met uitermate welkome aanwinst uitgebreid.


vrijdag 2 november 1951
Heinrich Sutermeister - Zwitsers componist - in Amsterdam

(Van onze muziekredacteur)
"Zes opera's schreef ik", vertelt hij. "Vooral mijn "Raskolnikow" - naar Dostojewski's "Schuld en Boete" - is dikwijls opgevoerd, o.a. in de Scala te Milaan: een psychologisch opgezet werk met grote bezetting. Mijn nieuwe opera vormt er een volslagen tegenstelling mee. Slechts enkele rollen komen er in voor; het orkest bestaat uit vier blazers die aan de handeling op het toneel deelnemen, en uit strijkers en cymbaal, die in de orkestbak zitten. Een soort kameropera, niet psychologisch, maar typerend, symbolisch.

Of ik nog een ander werk schreef? Inderdaad. Ik heb bijvoorbeeld juist een orkestwerk voltooid ter gelegenheid van Verdi's 50ste sterfdag. Een opdracht van radio Monte Ceneri. Een bepaalde stijl, neen, die houd ik er niet op na. De twaalftoonstechniek verfoei ik, ik hou van gewone zangerige melodieën.

Van het componeren leven, ach, u weet dat dit vrijwel onmogelijk is. Maar", zegt Sutermeister, "wij hebben een gemengd bedrijf: mijn vrouw heeft een kippenfarm...."


vrijdag 2 november 1951
Hoofdstad Operette geeft bijzonder gave opvoering
(van Stolz' "Ich küsse Ihre Hand, Madame")

AMSTERDAMMERS die van operette houden, kunnen deze maand in het Centraal Theater hun hart ophalen. Want daar voert, sinds gisteravond, de Hoofdstad Operette "Ich küsse Ihre Hand, Madame" van Robert Stolz op een bijzonder hoog peil ten tonele.

Het uitbundige enthousiasme dat deze hoofdstedelijke première te beurt viel, was alleszins op zijn plaats: zelden zag en hoorde ik in een operette-voorstelling een zo gave en met zo doeltreffende middelen bereikte eenheid van zang en spel. Met grote beheersing van deze vaak hachelijke materie is dit geheel tot stand gekomen, en daarvoor moet men voor alles hulde brengen aan de voortreffelijke regie van Otto Aurich die dikwijls verrassende vondsten door de met vaart geleide opvoering mengde.

Evenveel bewondering verdient de dirigent Fredy Salten die Stolz' aantrekkelijke, soms brillante muziek in een uitermate kundig gemaakt en gevarieerd instrumentaal gewaad had gestoken. Het resultaat was een doorwerkte partituur met muzikaal-technische vondsten van de eerste rang, waarin met name de knappe dubbel-kwartetten van de koorpartijen troffen.

Ruth Rhoden, Claire Clairy en Herman Valsner droegen in hoofdrollen uitmuntende vocale en acteursprestaties bij, en Fritz Steiner, - wel men kent de grandioze kwaliteiten van zijn bijzonder persoonlijk komisch talent. En ook dit keer is alleen al Steiners optreden een gang waard naar deze voorstelling die verder door Aurichs rol van nòg meer humor wordt voorzien.

Aparte vermelding verdienen de dames en heren, die de moeilijke vocale ensembles prachtig zongen; er schuilen onder hen talenten die men in de toekomst stellig kansen zal geven. De vernuftige decors van Tom Manders zorgden voor een milieu vol echte operette-sfeer.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 3 november 1951
Litanie van Mozart
Voor het eerst in Amsterdam

DE R. K. Oratorium Vereniging Amsterdam o.l.v. Theo van der Bijl heeft het hoofdstedelijke concertleven een goede dienst bewezen door het introduceren van Mozarts Lauretanische Litanie, een ten onrechte geheel onbekend jeugdwerk (het stamt uit 1774, en Mozart was toen dus 18 jaar!)

Volgens 18de-eeuws gebruik vindt men er een vermenging in van een bijzonder pure, devote, kerkelijke eenvoud met de Italiaanse operastijl van die tijd. De intimiteit van de in afzondering zich aan God overgevende enkeling beheerst dit smetteloze, reine werk, waarin de moeilijkheden der solostemmen merkwaardigerwijze het raam van het geheel nergens verstoren of te buiten gaan.

Van der Bijl heeft deze muziek - gisteravond in de Grote Zaal van het Concertgebouw - met zijn koor geheel in de geest van Mozart uitgevoerd: zonder opsmuk, direct en fris; met name in het Agnus Dei werd een indrukwekkende soberheid bereikt die ik niet licht zal vergeten. Deze indruk werd nauwelijks verstoord door de ontoereikende manier waarop de solisten zongen. De Haarlemse Orkest Vereniging speelde de voor hobo's, hoorns en strijkorkest gecomponeerde partituur doorzichtig en muzikaal.

Géza Anda

VOOR de pauze werd Mozarts Requiem uitgevoerd, ter nagedachtenis aan Herman van den Eerenbeemt. Ik heb deze dodenmis niet kunnen horen, want op dat ogenblik trachtte in de Kleine Zaal Géza Anda te bewijzen, dat hij de grote pianist is, die velen in hem zièn.

Ik kan dat niet begrijpen: men kan een solist toch niet alléén bewonderen om zijn grote technische vaardigheid en om het feit, dat hij buitenlander is? Veel meer kon Anda ten minste niet waar maken.

In zijn vertolking van Schumanns langdradige Kreisleriana en van Chopins 24 Préludes opus 28 kon ik geen spoor van kunstenaarschap bekennen. Wèl talloze routine-effecten als grillige, niet te motiveren versnellingen en verlangzamingen, afwijkingen van de voorgeschreven dynamiek, en ongelijke aanslagen, die gevoeligheid moeten suggereren, maar bij mij slechts de overtuiging versterken, dat hier van valse pathetiek en sentimentaliteit sprake is. Wie schijn van wezen weten te onderscheiden, zullen zonder emoties huiswaarts zijn gekeerd.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 3 november 1951
ROSA SPIER zestig
Op huldigingsavond hoort men "Suite voor twaalf harpen"!

(Van onze kunstredactie)
WEINIG kunstenaars genieten een zo grote bekendheid als Rosa Spier, de harpiste die in vrijwel alle plaatsen en plaatsjes van ons land (en ook daarbuiten!) optrad en nòg optreedt, en op een carrière kan terugzien die haar naam tot een begrip maakte. Op 7 November wordt zij zestig jaar, en haar vrienden en bewonderaars hebben de gelegenheid aangegrepen om haar te huldigen. Een huldigingsavond van een wel zeer bijzonder karakter wordt het, die 13 November in de Kleine Zaal van Amsterdams Concertgebouw plaats vindt.

Na haar opleiding aan het Haags Conservatorium trad zij reeds op haar 13de jaar als soliste op. Als wonderkind dus. En twee jaar daarna was zij al tweede harpiste in het Residentie Orkest, dat zij (voorlopig) tot 1909 trouw bleef. Het Arnhems Orkest zag haar tot 1912 als eerste harpiste, vervolgens, tot 1914, het Utrechts Stedelijk Orkest, en van 1914 tot 1923 was zij weer aan het Residentie Orkest verbonden, ditmaal als eerste harpiste.

Na een periode van solistisch optreden in uitgebreide tournees, kwam zij in 1932 als soloharpiste bij het Concertgebouworkest waarvan zij tot 1941 deel uitmaakte. Na bijzonder moeilijke oorlogsjaren, verbond zij zich na de bevrijding aan het Radio Philharmonisch Orkest dat ook nu nog in Rosa Spier een van zijn steunpilaren bezit.

Behalve door haar optreden mèt en in het orkest, is zij ook een vertrouwde figuur geworden door de honderden concerten die zij voor de schooljeugd gaf.

Minstens zo belangrijk is Rosa Spier ook geweest als paedagoge: zij heeft twee generaties harpisten opgeleid en met recht kan men zeggen dat zij een "harpschool" heeft gemaakt.

Al de facetten van haar kunstenaarschap gaat men op de huldigingsavond belichten. Rosa Spier treedt om te beginnen samen met de fluitist Everard Van Royen als soliste op in Mozarts Concert voor harp en fluit; de orkestpartij wordt verzorgd door het orkest "L 'Estro Harmonico" o.l.v. Jan de Hoog.

Daarna speelt zij enige door haar zelf gecomponeerde impressies, die geïnspireerd zijn op het verhaal van Saul en David. Vervolgens voert zij met haar bekendste leerlinge, Phia Berghout, enige harpduetten uit, en ten slotte komt de verrassing van de avond.

Een verrassing, zeker, want een stuk voor 12 harpen hoort men niet elke dag. Marius Flothuis en Lex van Delden componeerden samen(!) voor deze gelegenheid een "Suite voor 12 harpen", die bedoeld is als eerbewijs aan Rosa Spiers harpschool. Het stuk wordt onder leiding van Albert van Raalte, uitgevoerd door oud-leerlingen van Rosa Spier, en door leerlingen van die oud-leerlingen!

Uit Hilversum, Rotterdam, Den Haag, Arnhem, Utrecht en Amsterdam komen harpisten hun medewerking verlenen aan deze unieke uitvoering. Wie de avond willen bijwonen, kunnen reeds nù schriftelijk kaarten bestellen bij het Concertgebouw.

Er is een huldigingscomité gevormd, waarin o.a. zitting hebben mr. H. J. Reinink, secretaris-generaal van het ministerie van O., K. en W., burgemeester d'Ailly van Amsterdam, Hendrik Andriessen, dr. Peter van Anrooy, Eduard van Beinum, Jo Vincent, Sem Dresden, prof. mr. E. M. Meyers, prof. dr. A. Querido, Pierre Monteux, George Szell, Bruno Walter, Louis Zimmermann en Jan van Zutphen.


maandag 5 november 1951
Daniël Ruyneman (65) gehuldigd

(Van onze muziekredactie)
Zaterdagmiddag is de componist Daniël Ruyneman in het Amsterdamse I.C.C. (Paviljoen Vondelpark) door vrienden en bewonderaars gehuldigd ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag. Ruyneman is daarbij toegesproken door wethouder De Roos namens de gemeente Amsterdam en door prof. dr. K. Ph. Bernet Kempers namens het huldigingscomité en de K.N.T.V., waarbij deze hem behalve een geschenk zijner vrienden de principiële toezegging kon doen van een jaargeld door de Nederlandse regering.

Aan de toespraken ging een concert vooraf, waar van Ruyneman werden uitgevoerd de Sonate voor fluit en piano (1942), het a cappella koor "De Roep" (1918) en de "Sonatine voor twee blokfluiten"(1950). Het koorwerk en de sonatine moesten worden herhaald. De uitvoerenden waren Frans Vester (fluit), Miep van Luin-Riemersma (piano), het Collegium Musicum Amstelodamense" (dir. Toon Vranken) en Kees en Marijke Otten (blokfluit).

Tot de aanwezigen behoorde ook burgemeester d'Ailly.


maandag 5 november 1951
Solange Michel in Bizets "Carmen"

EEN zo hecht gebouwd en logisch zich ontwikkelend drama als Bizets opera "Carmen" behoeft in de eerste plaats een opvoering die gekenmerkt wordt door een perfect afgestemd, als eenheid fungerend ensemble. En aangezien juist in dit opzicht de door Charles Bruck geleide voorstelling die de Nederlandse Opera gistermiddag in Amsterdams Stadsschouwburg van dit meesterwerk gaf, duidelijk te kort schoot, is het moeilijk persoonlijke prestaties der vertolkers volledig te beoordelen.

Solange Michel, van de Parijse Opéra Comique en Grand Opéra, zong (als gast) de titelrol met enkele haperingen en soms nogal onzuiver, maar overigens geroutineerd en met een zeer goede, metalig-Franse stem. Repetities hadden niet meer kunnen plaatsvinden, en daaraan zijn wellicht haar aarzelingen toe te schrijven.

Er waren nog méér nieuwe vertolkers in deze wankele voorstelling: de bas Gee Smit, die (als Zuniga) goede vocale capaciteiten bleek te bezitten, maar zich bepaald onwennig over het toneel bewoog. Datzelfde geldt voor de lichte bariton Gé Genemans.

Onder deze omstandigheden werd ook het contact tussen orkest en toneelhandelingen onzeker, en schommelingen waren er dan ook bij de vleet. Te veel om een verantwoorde voorstelling te waarborgen.

Het is mij bekend dat door plotselinge ziekte van Lidy van der Veen pas op het laatste ogenblik een andere Carmen kon worden gevonden, maar dit argument bevredigt niet bijzonder. Ik vraag mij af of het niet juister was geweest een andere opera op te voeren, een repertoirestuk dat minder risico's oplevert.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 6 november 1951
Nederlandse Opera gaat Pijpers "Halewijn" spelen
Tot April: 4 premières en 9 reprises

(Van onze muziekredacteur)
Voor het eerst sedert haar bestaan heeft de Nederlandse Opera een speelrooster over een vrij lange periode vastgesteld. Tot en met April 1952 is thans het repertoire bekend en in die periode worden vier premières ten tonele gevoerd. Eén Nederlands werk is erbij: Pijpers "Halewijn" die op 28 April voor het eerst wordt opgevoerd. Dat gebeurt in Utrecht, onder leiding van Eduard Flipse, en met medewerking van het Rotterdams Philharmonisch Orkest.

Het wordt een Pijper-herdenking: vóór de pauze hoort men toneelmuziek van Pijper, gevolgd door een herdenkingsrede, erná de "Halewijn ".

Andere premières zijn Wagners "Lohengrin" (nog deze maand), Saint-Saëns' "Samson et Dalila" die o.l.v. Charles Bruck in Februari wordt uitgebracht en Mozarts "Don Giovanni" die Josef Krips in Maart komt dirigeren.

Negen weken, die reeds tot het repertoire van de Nederlandse Opera behoorden, worden opnieuw ingestudeerd of onder andere leiding ten tonele gevoerd.

"Fledermaus", "Jenufa" en "Rigoletto" behoren ertoe. "Traviata" en "Bohème" komen onder leiding van de Italiaanse dirigent Mario Cordone, "Hoffmanns Vertellingen" en "Faust" worden grondig herzien. "Der fliegende Holländer" verschijnt weer op het repertoire, evenals "Philomela" van Hendrik Andriessen die Paul Pella als gastdirigent komt leiden.

Men weet dat Pella enige tijd geleden zijn ontslag als muziekdirecteur van de Opera heeft genomen. Er bestond tussen hem en het bestuur een beleidsconflict dat hem tot die stap dwong. De verstandhouding is echter van zo goede aard, dat hij als gastdirigent enkele voorstellingen zal dirigeren, dit seizoen en wellicht ook het volgende.

Andere gastdirigenten zijn Karl Elmendorff (Lohengrin) en Nicolai Malko. Bij de solisten komen als gasten o.a. Alessandro Barello (Milaan), Hélène Bouvier (Parijs), Paolo Gorin (Tel Aviv), Germaine de Jonghe (Antwerpen), Otakar Kraus (Londen) die thans vast verbonden is aan Covent Garden en hier alleen enkele voorstellingen optreedt; en Caspar Broecheler heeft een gastcontract voor een langere periode gekregen.

Corry van Beckum, Cora Canne Meyer en Anny Delorie die vorig seizoen op proef waren, hebben nu een vaste aanstelling.


donderdag 8 november 1951
Kamerorkest van Stuttgart kwam per bus naar ons land

(Van onze muziekredacteur)
Per autobus is het Kamerorkest van Stuttgart gisteren naar ons land gereisd, waar het vanavond in Den Haag en morgenavond - m.m.v. Hans Henkemans als piano-solist - in Amsterdam zal optreden.

"Wij bestaan pas zes jaar", vertelt de dirigent Karl Münchinger mij. "In 1945 heb ik het orkest opgericht; uit heel Duitsland koos ik de 15 musici, alleen strijkers. Toen wij begonnen, hadden wij geen sou? en dat heeft een tijdlang geduurd. Ik heb ervoor gevochten het orkest een financiële basis te geven die het voortbestaan waarborgde. En daarin ben ik ten slotte geslaagd. Van de stedelijke overheid en de staat krijgen wij een subsidie die alle musici een behoorlijk salaris garandeert.

Of ik alleen stukken voor strijkorkest uitvoer? Neen, ook werken voor kamerorkest met blazers staan op ons repertoire: die "huren" wij dan erbij. In Nederland werken bijvoorbeeld leden van het Radio Philharmonisch Orkest mee."

Men hoort hier composities van Bach, Gluck, Mozart, Pergolesi, Respighi. En discophielen weten dat vooral Bach door het Stuttgarter Kamerorkest wordt gepropageerd. Van de 16 werken die Münchinger met zijn ensemble op platen opnam, is een aanzienlijk deel aan Bach gewijd: alle Brandenburgse concerten en het Ricercare uit het Musikalische Opfer zijn erbij.

Een bijzonderheid is dat alle leden van het orkest nog vrij jong zijn. De gemiddelde leeftijd is dertig jaar", zegt Münchinger, "routiniers wil ik niet in mijn ensemble".


vrijdag 9 november 1951
Getallen mystiek bij Bach?

(Van onze kunstredactie)
In een der zalen van de Vrije Gemeente te Amsterdam heeft de heer H. Dieben gisteravond voor de Universalistische Jongeren Beweging een lezing gehouden over Bach en de getallenmystiek waarin hij, aan de hand van talrijke voorbeelden een uiteenzetting gaf van zijn theorie over de bewust-mathematische structuur van Bachs composities.

Na gewezen te hebben op de centrale functie van het thema dat wordt ingezet met B, A, C, H, (in het Duitse notenschrift is de B onze bes en de H onze b en aldus de naam van Bach oplevert), sprak de heer Dieben uitvoerig over de kabbalistische betekenis, die vooral uit de matenverdeling in alle tot nu toe onderzochte werken van de grote componist naar voren komt.

Uitgaande van het kabbalistisch systeem dat identiteit van letter en cijfer, van getal en woord, aanneemt, kwam de spreker bij zijn analyse van de maatverdeling in "Das Wohltemperierte Klavier" tot een indrukwekkend en vernuftig "tovervierkant" van magische sleutelgetallen. Een dergelijke analyse gaf de heer Dieben van o.a. Bachs 6 orgelsonates, zijn "Klavierbüchlein für Anna Magdalena Bach" en "Die Hohe Messe".

Het zeer aandachtige publiek bleek, bij de discussie aan het eind der lezing, gereserveerd en soms sceptisch te staan tegenover de rationele rekenkunde bij de als bovenrationeel vereerde Bach.

Als onderbreking van de lezing speelde Coby Lankester voor de pauze gaaf en sober Bachs "Italiaans Concert".


vrijdag 9 november 1951
Le Canard organiseert concerten

(Van onze kunstredactie)
Gisteren, de dag waarop het eerste jaar werd afgesloten van het bestaan van de in een oud pakhuis te Amsterdam gevestigde Galerie le Canard, ontvouwde de stichter van deze instelling, de heer H. Rooduyn, zijn plannen voor het volgende jaar.

In de voorgenomen 70 programma's, die zijn verzameld onder de naam "Le Canard au Soir" zal de nadruk vallen op de muziek.

Eén vaste avond per week zal in de expositieruimte in de Spuistraat, dat in Januari een vleugel rijk wordt, worden geconcentreerd en het is de bedoeling daarbij vooral jonge kunstenaars, zo mogelijk ook conservatoriumleerlingen te laten optreden en bijzondere aandacht aan componisten van deze tijd te wijden.

Daarnaast zullen literaire avonden met lezingen worden georganiseerd en is de oprichting voorbereid van een uit jonge Amsterdamse kunstenaars bestaand dilettanten-toneelgezelschap, dat Ter Braaks "Pantserkrant" als eerste werk op zijn repertoire heeft.


zaterdag 10 november 1951
Stuttgarter Kamerorkest: hartveroverend musiceren
HANS HENKEMANS solist in Mozart

ZELDEN heb ik in de Kleine Zaal van Amsterdams Concertgebouw zulk een uitbundige geestdrift ontmoet als gisteravond, aan het eind van het concert, dat het Stuttgarter Kamerorkest er voor een bijzonder aandachtig en voor een groot deel jeugdig publiek gaf. Er was inderdaad alle reden voor dit enthousiasme, want dit door Karl Münchinger geleide ensemble bezit de unieke combinatie van twee eigenschappen: het heeft een uitzonderlijke discipline en perfectie, en daarbij bovendien een hartveroverende musiceervreugde behouden.

De vijftien strijkers, die dit orkest vormen, musiceren, en dat is meer, heel veel meer dan alleen maar volmaakt uitvoeren. Alles wat dit als één instrument spelend (en door Münchinger bespeeld) ensemble laat horen, leeft, en raakt het wezen der muziek.

Technisch raffinement noch uiterlijke virtuositeit dringt zich op de voorgrond, maar het is de muziek zèlf, de pure weergave-in-klank van wat componisten als Bach, Mozart en Pergolesi voor ogen moet hebben gezweefd, toen zij hun gedachten in noten neerschreven.

Het lijkt mij een uitermate verheugend verschijnsel, dat juist zulk een van alle effect gespeend en intiem musiceren zoveel indruk kon maken. Zou dat misschien betekenen, dat de door de romantiek zich steeds uitbreidende orkesten met heel het uiterlijk vertoon van het exuberant-massale tòch nog velen niet doof hebben gemaakt voor het essentiële in muziek?

Hans Henkemans is wel de pianist bij uitstek, die zich in een dergelijk musiceren thuisvoelt. Hij bewees, dat overduidelijk in de meesterlijke vertolking van Mozarts pianoconcert in A (K.V. 488), waarin hij samen met Münchingers orkest een overrompelende eenheid bereikte. Dat de blazers van het Radio Philharmonisch Orkest, die het ensemble completeerden, niet steeds eenzelfde pure klank wisten te produceren, zal wel voornamelijk zijn toe te schrijven aan de voor dit doel acoustisch te kleine ruimte.

Eén wanklank was er helaas: het programma vermeldde nog - behalve Bach, Pergolesi (een verrukkelijk sereen Concertino) en Gluck (de oprechte Chaconne uit "Paris en Helena") - helaas de bloedeloos-dorre "Antiche Danze ed Arie" van Respighi: een overbodig stuk schijnkunst.

Twee toegiften moesten volgen, beide van Bach en beide - alweer helaas! - bewerkingen van orgelcomposities: de fuga in e en het koraal "Ich rufe zu Dir, Herr Jusu Christ".

LEX VAN DELDEN


maandag 12 november 1951
Abonnementsconcert met te zwak programma
Concert voor 2 piano's van Voormolen

HET is mij volmaakt onbegrijpelijk waarom het programma van het abonnementsconcert, gistermiddag in Amsterdams Concertgebouw, Voormolens Concert voor twee piano's en strijkorkest vermeldde: onbegrijpelijk omdat deze geestloze hoeveelheid noten even weinig met muziek te maken heeft als suikerwater met echte wijn.

Voormolens melodieën zijn archaïserende wijsjes die heel in de verte aan Couperin (maar dan een bijzonder zwakke Couperin!) doen denken, en in een instrumentaal gewaad worden opgedist dat de chromatiek bezit van met veel Rachmaninow gekruide café-muziek.

Ook als werkstuk vertoont dit concert tal van gebreken: climaxen komen er nauwelijks in voor, het is een vriendelijke, zoetelijk voortkabbelende en emotieloze stroom van klanken die zo weinig rhythmische variatie heeft dat het resultaat uitermate vervelend is. Bovendien is het strijkorkest met zo weinig begrip voor de technische mogelijkheden behandeld dat de echte, bloeiende strijkersklank vrijwel nergens een kans krijgt.

Gerard Hengeveld en George van Renesse speelden de solopartijen voortreffelijk en oogstten, mèt de dirigent Jean Fournet en de componist, een duidelijk succes.

Daarvóór had men ook al weinig schokkends gehoord: lusteloze, slome uitvoeringen van Wagners ouverture "De vliegende Hollander" en Schumanns wel wat verbleekte Vierde Symphonie.

Fauré's lyrische en welluidende suite "Pelléas en Mélisande" werd tenminste verzorgd vertolkt en pas "L'Apprenti Sorcier", Dukas' virtuoze scherzo, bracht enig vuur in dit als geheel onaanvaardbare programma dat Fournets gebrek aan bezieling en persoonlijkheid duidelijk demonstreerde.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 13 november 1951
Alma Musica breidt repertoire uit

TWEE werken heeft het instrumentaal sextet Alma Musica aan zijn repertoire toegevoegd, en gisteravond zijn deze, op een door de Amsterdamse Bachkring in de vrijwel volle Evangelisch-Lutherse Kerk aan het Spui georganiseerd concert, ten doop gehouden.

Gusta van Royen speelde op clavecimbel Bachs bewerking van een Concerto grosso in D van Vivaldi: een typisch Italiaanse muziek die Bach niet in zijn allerbeste vorm toont. Een even vlekkeloze uitvoering kreeg Händels sonate in c voor hobo en clavecimbel, door Haakon Stotijn en Gusta van Royen.

Bach op zijn sterkst heeft men na de pauze kunnen horen: "Das Musikalische Opfer" dat door de ideale vertolking van Alma Musica langzamerhand - terecht - een uitgebreide kring van bewonderaars heeft gekregen.

IK heb deze sublieme muziek dit keer helaas niet gehoord, want de Galerie Le Canard (de kunstzaal in de Spuistraat) bood mij de gelegenheid een deel van het eerste concert van de serie "Le Canard au Soir" bij te wonen.

Het zaaltje was zeer goed bezet. En terecht: het verzorgde spel van het Amsterdams Blokfluit Ensemble was immers aan een grotendeels plezierig, muzikantesk programma besteed. Sonates van Hacquart en Buffardin demonstreerden de oude of archaïserende kant van het repertoire, en na Hindemiths Trio, was het vooral Ruynemans Sonatine die de moderne zijde uitermate gunstig belichtte.

LEX VAN DELDEN


vrijdag 16 november 1951
Holland Festival in Den Haag
(in 1952 in beginsel)

(Van onze muziekredacteur)
Tijdens een vergadering van het bestuur is gisteren besloten het Holland Festival 1952 in beginsel in Den Haag en Scheveningen te doen plaatsvinden. Of Amsterdam een deel der manifestaties zal krijgen, staat thans nog niet vast, aangezien de onderhandelingen met het gemeentebestuur van de hoofdstad niet geëindigd zijn.

Men moest echter alvast plannen gaan voorbereiden, en als uitgangspunt daarvoor is besloten de Residentie in principe als zetel te kiezen. Die plannen zullen in de eerste helft van December kunnen worden bekend gemaakt.

De leiding van het Holland Festival heeft van het Centre Europeènne de la Culture een uitnodiging ontvangen deel te nemen aan een bespreking op 4 en 5 December te Genève, waar negen grote Europese festivals van gedachten zullen wisselen. Verder zijn hiervoor uitgenodigd de festivals van Salzburg, Edinburg, Aix-en-Provence, Florence, Luzern, Bayreuth, Wenen en Straatsburg.

Men wil er o.a. bespreken of er een coördinatie-commissie in het leven kan worden geroepen, of er een gezamenlijk bulletin kan worden uitgegeven, en een algemeen programma, dat propaganda in andere werelddelen zou maken.


zaterdag 17 november 1951
"Grote musici van deze tijd" in nieuwe Amerikaanse film
Hollywood doet cultureel in documentaire

"Kijk, wij wilden een film maken die de muziek nader tot de massa brengt door grootmeesters van deze tijd te belichten. Een soort culturele documentaire beoogden wij, een documentaire, louter en alleen aan muziek gewijd, zonder van een al of niet geromantiseerd verhaaltje uit te gaan." Zo ongeveer wordt u toegesproken door de goedhartig uitziende man die de film "Of Men and Music" inleidt. Hij wil u duidelijk maken, dat zijn maatschappij, de Twentieth Century-Fox, met deze film een nieuwe culturele daad aan haar aan culturele daden blijkbaar reeds zo rijke verleden toevoegt. Binnen afzienbare tijd, als deze film in de Nederlandse bioscopen zal worden vertoond, kunt u zich ervan overtuigen of de man niet te hoog heeft opgegeven van de culturele bedoelingen zijner zo kunstlievende maatschappij.

Men zou denken: een muziekfilm zonder romance, - dat is niet mis. Inderdaad zou men dit initiatief dan ook kunnen toejuichen, ware het niet dat de hier gehuldigde Amerikaanse opvattingen op enige misverstanden berusten die zo ernstig zijn dat een duidelijke waarschuwing niet achterwege mag blijven.

Het begin van de film speelt in een studio waar de pianist Arthur Rubinstein gramofoonopnamen maakt. Een meneer komt hem vragen of hij er iets voor voelt in een film op te treden, - een film zonder verhaal. Rubinstein maakt bezwaren, maar de man vaagt die weg door de vraag te stellen: Meneer Rubinstein wat zou u ervoor over hebben Chopin zèlf nog eens te horen en zien spelen?

Rubinstein geeft zich gewonnen. De bedoeling is duidelijk. Zou het nageslacht niet bijzonder gebrand zijn op de hoorbare en zichtbare conservering van Rubinsteins spel?

Het gaat dus blijkbaar helemaal niet om de muziek, maar om de kunst van vertolkers. En dat is iets anders dan de hoogdravende inleiding in het vooruitzicht stelde.

Onthullend

In het verloop van de film wordt deze opvatting trouwens onomwonden, en eigenlijk lachwekkend onthullend, onder woorden gebracht. Dat gebeurt tijdens uitermate virtuoos en demonstratief halsbrekend spel van de violist Jascha Heifetz. "Luistert u eens, hoe ontroerend dit klinkt?", vraagt de commentator. "Waarin schuilt dit geheim? Alleen maar de technische volmaaktheid van Heifetz' spel kan het niet zijn, en de muziek zèlf evenmin, nietwaar?"

Nu weten wij dus waar wij aan toe zijn: de muziek zèlf kan niet ontroeren, en het is kennelijk de bedoeling van de makers dezer film het publiek duidelijk te maken, dat Heifetz als een muzikaal fenomeen beschouwd dient te worden dat de muziek als middel nodig heeft om zich te manifesteren. Zij die dit kunnen - ook Rubinstein en de andere optredenden -, zijn, volgens deze film alweer, blijkbaar de grootmeesters van deze tijd. Dat de muziek hier niet als doel, doch als middel wordt voorgesteld, is Hollywood blijkbaar ontgaan.

Het blijft mij een raadsel hoe men zich in Hollywood voorstelt muziek tot de massa te brengen door de aandacht te vestigen op de getrainde vingers en de onblusbare energie van Heifetz. Ik geloof evenmin dat men muziekbegrip bij het publiek kan ontwikkelen door tijdens het spel Rubinsteins handen en gezicht te fotograferen.

Het is natuurlijk wel interessant te zien dat zelfs een Heifetz zich aan een uitermate harde training onderwerpt, dat hij daartoe bijvoorbeeld ook sport beoefent. Maar wie uitvoerende kunstenaars als dé meesters van deze tijd aandient, bewijst de kunst geen enkele dienst. Integendeel, hij richt de aandacht op het niet-essentiële, op het verbijzonderde, en loopt zo zelfs het gevaar zijn geliefde meesters als ietwat tragi-komische kunstenmakers voor te stellen.

Heldenverering

Een dergelijk standpunt verschilt in feite weinig van de even belachelijke heldenverering der vorige eeuw, die de bustes en schilderijen van talloze beroemdheden op piano's en aan wanden deed verschijnen.

Uiteraard mochten enige, in Amerika populaire , operasterren in deze film niet ontbreken, en hun domein leverde - hoe kon het ook anders! - de stof voor een sentimentele enscenering die, niettegenstaande de verklaring van de inleider, toch meer het karakter van een verhaaltje kreeg dan van een documentaire.

Dat hier het wezen wordt opgeofferd aan de uiterlijke schijn, bewijst bovendien het slot van de film, dat het New Yorks Philharmonisch Orkest onder leiding van Mitropoulos ten tonele voert. Een exuberant uitgebreide samenstelling koos men ervoor, en die bood dan ook de kans te demonstreren hoe groot een orkest kan zijn, hoeveel violen, hoeveel bassen, hoeveel blazers er deel van uitmaken. Maar alwéér: dit heeft niets met muziek te maken, maar wil veeleer bewerken dat men kreten van bewondering slaakt voor de heer Mitropoulos, die heel dit gigantische apparaat kan temmen.

Als men dan persé kunstenaars als variété-artiesten wil voorstellen, dan kan men daar vrede mee hebben. Maar het lijkt mij huichelachtig een dergelijke film in het fraaie kader der culturele ontwikkeling te plaatsen. Of zou het toch misschien alleen maar onwetendheid zijn?

Overigens vond ik het bepaald vermakelijk dat de kunstenaars die zich verkochten om in deze film verraad aan hun kunst te plegen, hier vrijwel alleen maar muziek uitvoerden die door radio en gramofoon al lang zo populair is geworden dat het volslagen overbodig is juist deze composities "tot de massa te brengen". Dat is grondig gebeurd, en iedereen kent zelfs reeds jaren jaren de smakeloze bewerking van Debussy's piano-prelude "La Fille aux Cheveux de Lin", waarvan Heifetz zich pleegt te bedienen. Maar wat doet dit er toe? Het gaat immers niet om de muziek, maar om "de meesters van onze tijd"? Hollywood zegt het toch zelf?

LEX VAN DELDEN


zaterdag 17 november 1951
Verzorgde "Lohengrin" bij de Nederlandse Opera
Première in Stadsschouwburg met geestdrift ontvangen

DE eerste voorstelling van "Lohengrin" waarmee de Nederlandse Opera gisteravond een werk van Wagner aan haar repertoire toevoegde, is door een volle Amsterdamse Stadsschouwburg met geestdrift ontvangen. De opvoering verdiende deze bijval ten volle, want zij had als geheel een bijzonder hoog niveau en zij bracht de overtuigende bewijzen dat onze opera zich in enige jaren heeft ontwikkeld tot een ensemble, dat onder goede leiding met gemak internationale hoogte bereikt.

Men zou dan ook van een duidelijk succes mogen spreken, ware het niet dat de keuze zèlf van Wagners "Lohengrin" voor mijn gevoel een misgreep is geweest. Want dit op en top Germaanse werk, dat de onvervulbaarheid der liefde behandelt, is in wezen zo pathetisch en sentimenteel dat van werkelijke emoties nauwelijks sprake kan zijn.

Men kent de zin van dit omstreeks 950 spelende ridderverhaal: Wagner wil er in demonstreren dat de verbintenis van het bovenaardse-goddelijke (Lohengrin) met de menselijke natuur (Elsa) onmogelijk is. Het eeuwige verlangen blijft onbevredigd: een raadsel dat onoplosbaar is. En als zodanig kan men in dit gegeven wellicht een autobiografische bekentenis van Wagner zien.

De manier waarop Wagner dit thema uitwerkte, blijft echter zozeer aan de buitenkant en maakt een zo overdadig gebruik van holle symboliek en mystieke vaagheden, dat heel deze ongeveer drie en een half uur durende opera eigenlijk een (weliswaar af en toe meesterlijk gehanteerde) schijnkunst vertegenwoordigt, die veelal ook door gebrek aan dramatische directheid nog geestdodend en vervelend is.

De regisseur Georg Hartmann stond voor de vrijwel onmogelijke taak in dit moeizaam verlopende verhaal enige actie te brengen. Daarin kon hij uiteraard niet slagen, maar hij zorgde met nauwgezetheid voor overzichtelijke, hoewel weinig beweeglijke opstellingen van tientallen gehelmde ridders en manschappen, en vergat niet de gebruikelijke zwaarden en lansen op geëigende momenten te laten omhoog steken. Het was daarbij bepaald pijnlijk dat de costuums van vele soldaten bijzonder sterk deden denken aan camouflagejassen van de S.S. Dit detail verhevigde de toch al opdoemende herinneringen aan het Duitse heldendom, dat zich nog maar enkele jaren geleden zo sterk aan ons opdrong.

De dirigent Karl Eimenhof zorgde voor een verrassend goed klinkende orkestpartij, en leidde bovendien het geheel met een bijzonder geroutineerde zekerheid, waarin weinig te wensen overbleef.

Het is verheugend te constateren dat alle solisten van de Nederlandse Opera hun partijen voortreffelijk beheersten, en bepaald een sterkere indruk maakten dan de gast Franz Lechleiter die de rol van Lohengrin zong. Als acteur bracht hij het niet verder dan conventionele, lege gebaren, en hij had daarbij het nadeel dat men hem als een forse Nero had uitgedost. Als zanger had hij naast zeer goede, ook zwakke momenten.

Veel beter voldeden Greet Koeman, die Elsa met begrip en zuivere stem gestalte gaf, Gerard Groot (een soms indrukwekkende koning), Lidy van der Veen (een vooral vocaal beheerste Ortrud), Caspar Broecheler (een vaak meesterlijke Telramund) en Gerard Holthaus (een sonore Heraut).

De decors van Herbert Fiedler zorgden voor een bruikbare ruimte, en pasten geheel in de sfeer waarin deze verzorgde voorstelling werd gegeven. De uitmuntende zang van de koren verdient aparte vermelding.

LEX VAN DELDEN


donderdag 22 november 1951
Nederlands Kamerkoor zingt in Bonn

(Van onze muziekredacteur)
Op 26 November treedt het Nederlands Kamerkoor onder leiding van Felix de Nobel in Bonn op, ter gelegenheid van de opening van een tentoonstelling "Het Nederlands Internationale Boek". De Nederlandse ambassadeur in Bonn zal dan zijn eerste officiële rede in Duitsland uitspreken.

Het Kamerkoor zingt een Nederlands programma, werken van o.a. Lassus, Sweelinck, Valeriusliederen, en van de levende componisten R. Mengelberg, Voormolen, Zagwijn, Badings en Dresden. De tentoonstelling is gewijd aan in Nederland verschenen boeken in Europese talen, op wetenschappelijk en kunsthistorisch gebied.


zaterdag 24 november 1951
"Hofmanns Vertellingen" in kleuren verfilmd
Schouwspel vol fantasie van Powell en Pressburger

WIE Jacques Offenbachs opera "Hoffmanns Vertellingen" heeft gezien, kan zich voorstellen, dat dit spectaculaire schouwspel, dat tussen droom en werkelijkheid balanceert, zich uitermate goed zou kunnen lenen tot verfilming. En wie de opera nimmer aanschouwde, maar slechts bekend is met de Fantastische Vertellingen van de dichter E. Th. A. Hoffmann, die de stof leverde voor Offenbachs opera, kan reeds begrijpen, dat de irreële wereld van deze psychologisch merkwaardig-moderne verhalen een bijzonder geschikte aanleiding zou kunnen zijn tot een verbeelding door middel van geraffineerde filmische mogelijkheden.

De Engelse regisseurs Powell en Pressburger, die zich al eerder op soortgelijk terrein bewogen, hebben het aangedurfd "Hoffmanns Vertellingen" in kleuren te verfilmen, en van hun op zijn minst belangwekkend, en naar mijn gevoel brillant resultaat kan Den Haag zich reeds deze week (in Metropole en Passage) op de hoogte stellen. Amsterdam volgt de week er na, in Tuschinski.

Zij gingen er van uit Offenbachs meesterwerk geheel intact te laten, en deze opera door het medium film slechts proporties en contouren te geven, die het toneel nu eenmaal niet kan opbrengen.

Wat in het theater slechts door verbeeldingskracht kan worden opgeroepen, werd hier vol fantasie zichtbaar gemaakt. En zo ziet men in de proloog de door Hoffmann beminde Stella - zij is hier danseres en niet zangeres, zoals in de opera - een ballet dansen. Het is slechts één uit vele voorbeelden.

Muzikaal wordt deze "Hoffmanns Vertellingen" alleszins recht gedaan; proloog, epiloog, de drie vertellingen: Olympia, Giulietta en Antonia - men krijgt ze volledig te horen en te zien. En waar muzikale hoogtepunten liggen - vooral in de episode van Antonia - nam de regie bewust haar toevlucht tot een karakteristiek, besloten theaterdécor, dat de vocale resultaten wellicht suggestiever steun geeft dan de onbegrensde ruimte, welke de film ten dienste staat.

Om deze ruimte, die in een aanzienlijk gedeelte van Powell en Pressburgers werk uiteraard tóch werd aangewend, doelmatig en zo dynamisch mogelijk te benutten, liet men niet de zangers zélf optreden, maar gebruikte men voornamelijk dansers als hun dubbelgangers. Op één uitzondering na: de titelrol werd door Robert Rounseville niet slechts gezongen, maar ook gespeeld. En juist die omstandigheid maakt, dat deze door het eeuwige verlangen naar de, steeds onbereikbare, liefde verteerde Hoffmann nadrukkelijk tragisch te voorschijn treedt uit de hem omringende, beweeglijke, demonische en fantastische wereld.

En zo wordt in deze film het wezen van Offenbachs meesterstuk - zijn laatste - met indringende kracht voelbaar gemaakt. De eeuwig zoekende kunstenaar, die hunkerend aardse liefde hoopt te winnen, keert ontgoocheld tot zijn muze, de kunst, terug. Olympia bleek niet meer dan een pop te zijn, Giulietta een werktuig van de duivel, en Antonia een bij voorbaat tot sterven gedoemde zieke.

De drie vrouwen, die zijn het niet, die Hoffmanns ziel en hart teisteren. Zij zijn slechts werktuigen in de hand van Hoffmanns kwade geest Lindorf, die nu eens in de gedaante van Coppelius, dan weer als Dapertutto of dr Mirakel ten tonele verschijnt. In feite is deze satanische figuur, de verpersoonlijking van de duivel, de directe tegenspeler van Hoffmann, en deze rol door de huiveringwekkende Robert Helpmann te laten vertolken, was een meesterlijke vondst.

De entourage, die in vorm en kleur steeds aan de onderhavige scène is aangepast, is bewonderenswaardig goed getroffen door Hein Heckroth, de man die vroeger décors en costuums voor Jooss ontwierp (o.a. voor "De groene Tafel"). En wat de weergave der muziek betreft: onder leiding van de onblusbare Sir Thomas Beecham werd een vrijwel ideaal geheel bereikt, waarin zangers en Royal Philharmonic Orchestra een voorbeeldig ensemble vormden. Het slot van de film, die - als de opera - met een pauze wordt vertoond, brengt nog even de dirigent zèlf op het witte doek, en daarmee wilde men wellicht accentueren, dat het hier om een opera gaat.

Zonder twijfel is hier sprake van een geheel nieuwe toepassing van het medium film: een bijzondere, van verantwoordelijkheid tegenover Offenbachs kunstwerk getuigende toepassing, die meer dan gewone belangstelling verdient. Powell en Pressburger hebben hiermee een artistieke daad van de eerste orde verricht, al ben ik niet blind voor de niet steeds overwonnen neiging tot show. Maar een "spectacle" als "Hoffmanns Vertellingen" verdraagt dit alles met gemak. En wie weet of Offenbach zèlf er niet bijzonder mee ingenomen zou zijn geweest? Epateren was hem immers niet vreemd.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 24 november 1951
Mario Cordoni begon als dirigent bij Ned. Opera met "Traviata"

MET Verdi's "Traviata" is de Italiaanse dirigent Mario Cordoni gisteravond in Amsterdams Stadsschouwburg de periode begonnen waarin hij bij de Nederlandse Opera een reeks opera's uit het Italiaanse repertoire zal leiden. Dit eerste optreden is voor hem een succes geworden, en al vond ik zijn directie wat traag en weinig opzwepend, toch was er veel goeds in te constateren.

Hij bereikte een opmerkelijke precisie en bovendien bijzonder goede klankverhoudingen in het orkest; en dit alles wees erop dat hij deze partituur van a tot z beheerst.

Louise de Vries was een intelligente Violetta en Chris Scheffer een Alfredo met een lyrisch mezza voce dat nog grote mogelijkheden heeft. Maar beiden demonstreerden in de coloraturen een gevaarlijke nonchalance die alleen door ernstige studie en controle kan worden opgeheven.

Op dit punt was de gast Paolo Gorin, die een prachtig beheerste vader Germont zong, een voorbeeld: zijn partij kreeg al die accenten en buigingen mee die de vocale en psychologische details duidelijk maken.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 27 november 1951
de lopende band

TIEN Nederlandse componisten, leerlingen of vrienden van Pijper, droegen een compositie bij aan een bundel die bedoeld was om Pijpers nagedachtenis te eren en na door Broekmans & Van Poppel te Amsterdam voortreffelijk te zijn verzorgd, verscheen het geheel onder de titel "Hommage à Willem Pijper". De redactie had Marius Flothuis. (Prijs f 5.50).

Behalve één betoverend stuk voor fluit en piano van Henkemans, bevat deze bundel alleen composities voor piano. Variatie is er genoeg in, al bezitten de-meeste stukken een elegische grondtoon. Om een tegenstelling te noemen: men plaatse eens Henriëtte Bosmans' eenvoudige "Vieille Chanson" naast Karel Mengelbergs grillige, zeer moeilijke en uitgebreide "Toccata". Of Kees van Baarens logische en klare Sonatine tegenover Sem Dresdens ernstige, rijk geschakeerde "Hor ai dolor..."

Bertus van Lier droeg een stemmingsvolle "Dans" bij, Rudolf Escher een wat bedachte, constructieve "Due Voci", Jan van Dijk een "Sonatina nr. 3" die Pijpers afkomst duidelijk verraadt, Zagwijn een vloeiend "Ad lucem aeternam", en Wolfgang Wijdeveld een "Sonatine" van een simpele opzet die niet geheel werd uitgewerkt.

Het resultaat als geheel toont onomwonden aan dat Pijpers "nakomelingen" verschillende wegen zijn gegaan, weinig verwandschap bezitten en soms een muziek schrijven die in geen enkel opzicht meer de invloed van de leermeester verraadt.

L. V. D.


dinsdag 27 november 1951
Nieuw operakoor stelde zich voor

MET een druk bezocht concert heeft het koor van de Vereniging van Operaliefhebbers zich gisteravond in de Grote Zaal van het Concertgebouw aan Amsterdam voorgesteld. Die kennismaking werd een aangename verrassing, want onder Nico Ringels' beheerste en aanvurende leiding bleek dit jonge, vrij uitgebreide ensemble fris en hartveroverend te kunnen zingen. Met name koren uit Smetana's "Verkochte Bruid" en Verdi's "Ernani" klonken helder en levendig.

Van de solisten trof mij in een aria uit Verdi's "Don Carlos" vooral de mezzo-sopraan Mimi Aarden die voortreffelijke vocale capaciteiten bleek te bezitten en stellig aandacht verdient.

De Amerikaanse gast Marilyn Cotlow beschikt over een goed gecultiveerde coloratuur-sopraan die via virtuoze passages succesvol kan epateren. Of zij aan dit halsbrekende bedrijf ook kunstenaarschap paart, is na dit concert nauwelijks vast te stellen. Daarvoor zou men haar in een opera moeten kunnen beoordelen.

De tenor Frank Berga en de bariton Leo Ketelaars schieten, lijkt mij, vooralsnog te kort in zangtechniek en expressie. Cor van der Hulst-Ringels en Herman van Roon droegen (op 2 vleugels) goed sluitende begeleidingen bij.

TEGELIJKERTIJD liet Valérie Soudères in de Kleine Zaal horen dat zij een temperamentvol pianiste is. Zo onbeteugeld temperamentvol, dat zij de grenzen van het technisch mogelijke en artistiek toelaatbare overschrijdt. Daardoor is haar spel vaak uitermate slordig en onbeheerst, voortdurend te luid en te grof en meestal zonder voldoende nuanceringen.

Ik had het gevoel dat zij eerder zichzelf vertolkte dan de muziek die zij uitvoerde en waaraan zij zich nauwelijks stoorde. Maar ondanks al die onaanvaardbare slordigheden, en soms weerzinwekkend luide klankexpansies, ondanks die steeds merkbare onrust, had haar spel in enkele preludes van Chopin toch iets boeiends, met name door de sonoriteit en het onstuimige welke aan hevige passages werden meegegeven.

LEX VAN DELDEN