maandag 3 september 1951
Twee dameskoren in Kleine Zaal

Het Amsterdamse concertseizoen beleefde gisteravond - in de kleine Concertgebouwzaal - zijn jaarlijkse wedergeboorte, in de vorm van een uitvoering door twee dameskoren, een Engels en een Nederlands. Vandaar de vlaggen van beide landen welke een kleurige omlijsting vormden voor het in hemelsblauwe japonnen geklede South London Girls' Choir dat, althans in de manier waarop het opgesteld was, een gedisciplineerde indruk maakte.

Dat laatste kan niet gezegd worden van het zingen dat, dank zij de onbegrijpelijk-onduidelijke directietechniek van Dan Jones een lusteloze, slappe en ongecultiveerde stroom van klanken was. Wát de Engelse gasten zongen - een voornamelijk sentimenteel repertoire van slechte bewerkingen - hoort niet in de concertzaal thuis.

Bijzonder gunstig stak daartegen het Nederlandse koor Femina af dat o.l.v. Leida Hulscher een voortreffelijke, van smaak getuigende, persoonlijke keuze uit de literatuur ten gehore bracht. Met name troffen een virtuoos geschreven werkje van Johannes Röntgen, een zeer pittig koortje van Sándor Veress en het prachtige "Nachtegaal" van Weelkes.

Men kon er de frisse, uitgebalanceerde stijl van Femina ruimschoots in bewonderen. Het talrijke publiek was gul met applaus, ook voor enkele solisten die het programma met haar min of meer geslaagde prestaties opluisterden.

LEX VAN DELDEN


donderdag 6 september 1951
Ongewenste bescherming

(Van onze muziekredacteur)
IN de algemene jaarlijkse vergadering van aandeelhouders van de N.V. Theater Carré te Amsterdam, heeft de heer Alex Wunnink, directeur van deze schouwburg, meegedeeld dat de rijksoverheid weigert toestemming te verlenen voor het engageren van een Italiaans operagezelschap. De departementen van O., K. en W. en van Sociale Zaken geven wel vergunning voor zulk een opera-troep buiten de grote steden. De Nederlandse Opera wil men op die manier een beschermd, eigen werkterrein verschaffen, aldus de heer Wunnink.

Bij navraag ten departemente bleek ons dat de Italianen inderdaad om de genoemde redenen geen opera-voorstellingen in de grote steden mogen geven, maar wel concerten.

Wij herinneren er aan dat zich vorig jaar een dergelijk geval heeft voorgedaan. Toen werden door de overheid eerst artistieke, daarna sociale motieven naar voren gebracht, motieven die moesten aantonen dat de Nederlandse Opera - de jonge loot aan Nederlands culturele stam - beschermd moest worden.

Dat de overheid zich niet als criticus van artistieke waarden mag opwerpen, is reeds toentertijd betoogd. Dat zij op hierboven vermelde manier sociale bescherming zou moeten geven aan een instelling die door haar financieel gesteund wordt, lijkt ons evenzeer aanvechtbaar.

Het probleem is: is vergelijking met artistieke prestaties van anderen toelaatbaar of gewenst? Wij menen dat de Nederlandse Opera haar bestaansrecht slechts kan bewijzen door een verantwoord niveau van haar eigen artistieke prestaties. Vergelijking van dit peil met dat van anderen kan hier alleen maar nuttig zijn, en eventueel stimulerend werken.

Minstens even aanvechtbaar achten wij het dat de overheid de Italianen wčl toestaat opera-concerten te geven. Wie de muziekdramatische kunst een warm hard toedraagt, zal moeten toegeven dat dergelijke concerten van een reeks aria's artistiek onverantwoord zijn, en een juist begrip voor de opera-cultuur zelfs in de weg staan.

Wij menen dan ook dat áls er al iets te verbieden zou zijn - hetgeen wij principieel onjuist achten -, het is de eerste plaats deze concerten zouden zijn die de Nederlandse Opera inderdaad nadeel kunnen berokkenen. Want - men vergete het niet - de vaak op de sensatielust speculerende, nummertjes-zingende solisten vinden nog steeds helaas een té talrijk publiek. Dat publiek kan en moet gewonnen worden voor de echte operakunst.


vrijdag 7 september 1951
Grote kans op hogere salarissen bij het Residentie Orkest

(Van onze muziekredacteur)
Zoals reeds gemeld zullen B. en W. van Den Haag de gemeenteraad het voorstel doen, de subsidie aan het Residentie Orkest te verhogen. Voor de begroting van dit jaar betekent dit een extra-bedrag van ruim f 20.000; in totaal zal de vermeerdering echter drie keer zo veel bedragen. Als het voorstel wordt aanvaard, - en het ziet er naar uit dat dit inderdaad zal gebeuren - dan betekent dit, dat er per orkestlid gemiddeld f 850 aan het jaarlijkse inkomen kan worden toegevoegd.

Een belangrijke verbetering zal dit zijn in de sociale positie der orkestleden die dit voornamelijk te danken hebben aan de goodwill welke een gevolg is van de onder Van Otterloo's leiding bewerkte artistieke vooruitgang van het ensemble.

Ook voor het nieuwe seizoen is weer een respectabel aantal concerten geprojecteerd: 165! Met de reeds twee jaren gevolgde politiek op elk concert één Nederlands werk uit te voeren, zal men dit seizoen niet voortgaan. "Ik acht het gezond een jaar te wachten om een wat ruimere repertoirekeuze te krijgen", vindt Van Otterloo.

Niettemin kómen er enige Nederlandse premičre's, o.a. van Marinus, Géza Frid, Van Lier, Voormolen, Karel Mengelberg, Escher en Dresden. En voor het eerst zal het orkest ook Strawinski's "Sacre du Printemps" uitvoeren. Het hele programma is trouwens bijzonder interessant; de Haagse concertgangers zullen dat spoedig merken.


dinsdag 18 september 1951
Zanger Mazzoleni overleden

(Van onze muziekredacteur)
In de ouderdom van 76 jaar is Zaterdag de operazanger Luigi Mazzoleni te Amsterdam overleden. Hij zou 16 November 77 jaar geworden zijn.

Mazzoleni, die 25 October 1898 des middags zijn debuut maakte in het Teatro Lirico te Milaan waar diezelfde avond Caruso debuteerde, heeft in alle theaters van Italië gezongen. Zijn glanzende bariton was ook in Zuid-Amerika, Spanje en Roemenië bekend.

Vlak vóór de eerste wereldoorlog kwam hij naar ons land, waar hij een belangrijke plaats ging innemen bij de Italiaanse opera van De Hond, en later bij Poons. Jarenlang is hij een van de geliefdste operazangers te Amsterdam geweest. Hij is er nadien blijven wonen, en tot de laatste dag voor zijn dood gaf hij er zanglessen.

De begrafenis vindt morgenochtend om 11 uur plaats op de Oosterbegraafplaats.


donderdag 20 september 1951
Kansen voor jonge operette-krachten

(Van onze muziekredacteur)
Dat de enige maanden gelden opgerichte "Hardan-Susan Operette" zich van 24 tot en met 30 September in Carré aan Amsterdam komt voorstellen met de operette "Das gibt's nur einmal", deelden wij onlangs mee. Ook aan het werk van dit gezelschap is toen al uitvoerig aandacht besteed.

Opgemerkt dient nog te worden, dat jonge krachten bij deze groep de kans krijgen hun eventuele talenten te ontplooien; daartoe houdt men eens per maand een auditie. Dit heeft reeds enige resultaten opgeleverd: de volgende week kan Amsterdam zich hiervan overtuigen.


zaterdag 22 september 1951
"Het vrolijke weeuwtje" geestdriftig ontvangen
Fantasierijke opvoering door Nederlandse Opera

Franz Lehár's operette "Het vrolijke weeuwtje" moge dan wel bijna vijftig jaar oud zijn en niet veel meer dan een nogal sentimentele, onwerkelijke klatergoud-wereld oproepen, waaraan het echte leven volstrekt vreemd is, de bijzonder geestdriftig ontvangen premičre welke de Nederlandse Opera er gisteravond in de volle Amsterdamse Stadsschouwburg van gaf, heeft wel bewezen dat het werk nog steeds niets verloren heeft van zijn bekoorlijke charme.

Die charme is enerzijds gebaseerd op de vloeiende, wat goedkope, maar toch meeslepende melodiek, anderzijds op de hier aanwezige schijnwereld welke men tegenwoordig nog veelal terugvindt in met veel show gekruide films. Om dit alles tot zijn recht te laten komen zijn twee zaken onmisbaar: een pittige, fantasierijke regie en een even veroverende en doortastende directie.

Aan die voorwaarden heeft de voorstelling der opera ruimschoots voldaan; dank zij de durf en voortvarendheid der huidige artistieke leiding was aan Jan van Mantgem de regie toevertrouwd, en aan de jeugdige André Rieu de directie. Voor beiden was het een debuut, een alleszins geslaagd debuut.

Van Mantgem had met vindingrijkheid gezorgd voor een levendig bewegen der vaak omvangrijke groeperingen op het toneel en André Rieu liet orkest, solisten en koor met overtuiging en vaart een doorgaans goed sluitend geheel vormen. Vooral aan hen is het succes van de voorstelling te danken en hun in de toekomst wederom kansen te geven lijkt mij stellig op zijn plaats.

Datzelfde geldt voor Theo Kurpershoek, die uitermate fleurige décors en costuums had ontworpen, welke geheel pasten in de namaak-wereld der operette. Chris Reumers vertaling voldeed zeer wel.

Vrijwel alle rollen waren naar behoren bezet. Voor alles moet Johan van der Zalm worden genoemd, die als acteur en zanger voortreffelijk was. Ook Louise de Vries maakte als het weeuwtje een overtuigende indruk, en Nel Duval, nu nog wat stijfjes en te weinig levendig, zal in de toekomst wel naar de juiste vorm groeien.

Reumers stemmiddelen schoten wel wat te kort, maar de overige mannen hadden voor aardige typeringen gezorgd: Siemen Jongsma nam het lachwerk doortastend voor zijn rekening, Henk Angenent stond hem daarin onvermoeibaar terzijde, en met de anderen samen vormden zij een contrastrijk geheel, dat het septet in de tweede acte tot zulk een dwaze vertoning wist te maken, dat het drie keer gezongen moest worden. Met name trof mij K. Brijker in een kleine bijrol.

Albert Mols choreographie droeg veel bij tot de zwier der voorstelling, die stellig ettelijke malen herhaald zal kunnen worden. Zij is het waard.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 25 september 1951
"Das gibt's nur einmal"
Fleurige operette (van gezelschap Harden-Susan) in Carré

De operette waarmee het kort geleden opgerichte Harden-Susan-Operettegezelschap zich gisteravond in Carré aan Amsterdam kwam voorstellen, moge dan wel "Das gibt's nur einmal" heten, die naam zal stellig niet kunnen betekenen dat het bij één keer blijft. Het succes dat deze premičre in overvloedige mate te beurt viel, wees er tenminste wčl op dat de voorstelling nog ettelijke malen zal moeten worden herhaald.

Het is - geheel in de lijn der leiding van het nieuwe gezelschap - geen uitbundig vrolijke operette, maar in de eerste plaats een prettig, charmant en luchtig geval, dat behalve de uiteraard wel aanwezige humor, vóór alles de frisse, onbevangen zang aan het woord laat.

Die zang kwam middels de bekoorlijke Lucia van de Ven, de gebiedende Dora Schrama, de jeugdige, nu reeds innemende Iny Nahuys en de goed acterende Arthur Hoogveld ruimschoots aan zijn trekken. En de humor - wel, die was bij de onweerstaanbare, bijzonder elastische Rob Milton, de kordate Mary van de Berg, de geroutineerde Paul Harden en de dwaze, slungelachtige Gerard Müller in betrouwbare handen.

Dit ensemble, waarin Hetty Ruys en Bert Silvester zich met overtuigend gemak bewogen, werd door regisseur Harden met zwier over het toneel gedirigeerd, en de muzikale leiding van de als altijd bezielende Julius Susan wist het geheel - ook orkest en koor - tot een aanstekelijk, levendig brio op te voeren.

Enkele nummers moesten uiteraard worden herhaald, en de voorstelling kreeg een bijzonder feestelijke bekroning door de bloemenschat, die in de pauze het toneel in een tuin herschiep.

LEX VAN DELDEN


woensdag 26 september 1951
Opera brengt "LOHENGRIN" onder gastdirigent
Nog vage plannen voor dit seizoen

(Van onze muziekredacteur)
De Nederlandse Opera zal - zoals reeds vermeld - Wagners "Lohengrin" gaan spelen. De premičre vindt plaats op 16 November, en daarmee wordt het vijfjarig bestaan van de Opera herdacht. Karl Elmendorff (uit Wiesbaden) dirigeert en dr. Georg Hartmann (van de Staatsopera te München) regisseert. Herbert Fiedler ontwerpt de decors. Twee gasten treden erin op: Franz Lechleitner (uit Zürich) en Kaspar Broecheler (uit Bremen) die ook in andere rollen bij de Opera zal optreden.

Met Josef Krips wordt nog onderhandeld; het plan is hem in Januari een opera van Mozart (waarschijnlijk Don Giovanni) te laten dirigeren. Ook met de dirigenten nikolai Malko en Vittorio Gui worden besprekingen gevoerd.

Volgende week kan men met Paolo Gorin kennismaken, een bariton uit Israël die voorlopig in Tosca en Rigoletto als gest zal optreden. Andere gasten zijn Claude Hector (van de Muntschouwburg te Brussel) en Hans Hoffmann (uit Hamburg). Met enkele andere buitenlanders worden nog besprekingen gevoerd, o.a. met Hilda Zadek, Dragica Martinis, Irmgard Seefried en Solange Michel.

Binnenkort komt een Italiaanse dirigent enige weken uit het Italiaanse repertoire dirigeren.

Vroons treedt - naar reeds vermeld - als gast in New York, Dublin en Londen op, ook Gré Brouwenstijn zal in het buitenland gastrollen vervullen, o.a. in Londen en Bordeaux.

Over de benoeming van een nieuwe muziekdirecteur als opvolger van Paul Pella wordt nog onderhandeld.

ZIEHIER de in vele opzichten nog steeds wat vage en in voorbereiding verkerende plannen van de Ned. Opera voor het seizoen 1951-1952 dat reeds is begonnen! Men beseffe wel wat dit betekent: terwijl het seizoen reeds op gang begint te geraken, moet nog op ettelijke punten worden beslist wat in de toekomst zal gebeuren, welke solisten en dirigenten zullen optreden, en wie de muzikale leiding zal hebben.

Niemand die dit de leiding van de Opera euvel mag duiden. Het is immers bekend dat pas in Juni, vlak vóór de vacantie, kwam vast te staan dat de Opera kan blijven voortwerken. De overheid had toen pas een beslissing genomen, een besluit dat slechts voor één jaar van kracht is. Vóór die tijd, toen de toekomst nog onzeker was, konden uiteraard geen engagementen worden afgesloten, en het gevolg is dat thans nog in allerijl naar oplossingen gezocht moet worden. Op een tijdstip dat ook overal elders ter wereld het seizoen in volle gang is, waardoor ettelijke, in aanmerking komende krachten uiteraard reeds lang verbintenissen hebben aangegaan.

Dat is een situatie die de werkzaamheid der Opera zo niet onmogelijk, dan toch minstens bijzonder moeilijk maakt. En dát voor een zo moeizaam opgekweekt instituut dat toch al met de uiterste zorg omringd moet worden.

TEN departemente moet men zich blijkbaar hardnekkig en langdurig over financiële vraagstukken beraden, en wij kunnen ons zeer goed voorstellen hoe groot de administratieve en technische begrotingsmoeilijkheden zijn, vooral als subsidies aan kunst ter sprake komen. Maar of de overheid beseft hoe een opera-instelling in de practijk werkt, betwijfelen wij ten zeerste.

Wie bedenkt dat onze operacultuur nog steeds in opbouw is, dat een traditie moet worden geschapen welke de muziekdramatische kunst hecht in onze samenleving verandert, die komt slechts tot één conclusie: men geve de Opera een reële kans zich te ontplooien, en late haar activiteit niet in improviseren ontaarden. Op den duur leidt dat tot desastreuze gevolgen, wijl van een doelbewust geraamde continuďteit geen sprake kan zijn.

Hoe men de Opera zulk een broodnodige kans kan geven? Dat kan slechts door haar een langere termijn van zeker leven te gunnen dan een periode van één jaar. Want men wete wel dat anders volgend seizoen eenzelfde situatie dreigt. En iedere ingewijde is het bekend dat het seizoen 1952-'53 reeds vóór de vacantie vastgesteld dient te zijn.

Daarvoor is het nodig reeds in het begin van het volgende jaar te weten waar men aan toe is. Of de Opera blijft voortbestaan - en ieder zal dit mét ons wensen -, óf men heffe haar op. In het eerste geval moet worden geëist dat men de leiding der Opera uiterlijk in Januari 1952 meedeelt over welke financiële middelen zij kan beschikken.


vrijdag 28 september 1951
Boeken over muziek

(Van onze muziekredacteur)
EEN bijzonder en bewonderenswaardig werk mag men de verhandeling noemen welke onder de titel "Muziek als vorm van levensontplooiing" van de hand van Jan Keyzer bij W. L. J. Brusse te Rotterdam verscheen (f 12.50).

Naar mijn weten is het de eerste keer dat langs philosophische en psychologische weg het begrip "muzikaliteit" zo grondig werd geanalyseerd. Keyzer, die in 1943 op tragische wijze stierf, heeft in dit levenswerk getracht aan te tonen dat in de muzikaliteit alle facetten van het menselijk zijn worden geopenbaard, en daarmee stelde hij het begrip "muzikaliteit" voor als onderdeel van de psychische structuur der volledige persoonlijkheid.

Het lag voor de hand dit te doen na studies over "De mens in de werkelijkheid", "De muziek" en ten slotte "De mens in zijn muziek". Zo ontstond een soms hartstochtelijk, uitermate persoonlijk en steeds fascinerend betoog dat niet slechts van grote kennis van zaken en scherpzinnigheid getuigt, maar tevens van een brandende liefde voor het leven en de muziek. Wie dieper wil doordringen in het wezen der muziek, die kieze Keyzer's verhandeling tot leidraad.

Het aantrekkelijke van Hennie Schoutens "Harmonieleer" (Supertune, Laren, f 9.50) is de overzichtelijke indeling en de voornamelijk op oefenmateriaal gebaseerde en van veel notenvoorbeelden voorziene heldere behandelingswijze. Onder deskundige leiding kan men er veel van opsteken. Twee geslaagde boekjes over het pianospel gaf Born N.V. te Assen uit. Dat van Andor Foldes (Hoekstenen van het klavierspel, f 2.90) richt zich in de eerste plaats tot pianisten die hun voordeel kunnen doen met talrijke raadgevingen welke Foldes distilleerde uit zijn jarenlange practijk als pianist. Het nadere, "Leer goed pianospelen" van Victor Booth, draagt een door ervaring verkregen technische kennis aan pianoleraren over (f 4.90).

"Stil...muziek!..." van Chr. J. de Bruin is een "muziekhistorisch leesboek voor de rijpere jeugd en ouderen" (Brusse f 5.90). Het heeft een aantrekkelijke vorm en maakt, dank zij 35 fleurige illustraties, een frisse indruk. Natuurlijk ontbreken de geromantiseerde verhaaltjes over componisten niet, en dat past geheel bij het wat populaire karakter van dit aardige, maar oppervlakkige boekje. De Nederlandse muziek komt er helaas bekaaid af; de keuze der genoemde componisten is bepaald met willekeur en stellig zonder systematiek gedaan.


vrijdag 28 september 1951
Gramofoonplaten
Van Brahms tot Bartók

WIE de onlangs overleden dirigent Fritz Busch nog eens bezig willen horen, worden daartoe door His Master's Voice in de gelegenheid gesteld in een opname van Brahms' Tweede Symphonie. Men kan er Busch' onopgesmukte natuurlijke muzikaliteit in bewonderen: hij laat het Deense Staatsradio Orkest een verzorgde, doorleefde uitvoering geven, en de reproductie voldoet aan hoge eisen (C 7792-95).

Een bijzonder geslaagde opnamen is die van Wolfs Italiaanse Serenade waarin men dank zij Columbia (LX 1168) het prachtige Schneiderhan Kwartet volmaakt hoort spelen. De nerveuze gespannenheid van Wolfs in vlagen ontstane kunst komt er uitermate duidelijk in tot haar recht.

Veel minder goed beviel mij het van klank wat doffe plaatje dat dezelfde maatschappij wijdde aan twee duetten van Mendelssohn (DB 2194). Het is een thans niet meer genietbare muziek, braaf en nog slechts voor de salon geschikt; Isobel Baillie (sopraan), Kathleen Ferrier (alt) en Gerald Moore (aan de vleugel) zorgden voor een even brave, afgemeten, onemotionele uitvoering.

BASKISCH

In 1822 bestelde de Russische prins Nicolas Galitzin - een amateur-cellist - drie strijkkwartetten bij Beethoven: opus 132 (in a) is er het laatste van. Het ontstond in het voorjaar van 1825: een wonderlijk, van hevige emoties doortrild werk dat aanleiding is geweest tot in details uitgewerkte verhalen over de ziekte tijdens welke Beethoven deze sublieme muziek schreef. Het Griller Kwartet zorgde voor een bijzonder geladen, mooi uitgebalanceerde vertolking en Decca nam haar uitmuntend op één langspeelplaat op (LXT 2573).

Wij weten weinig van de hedendaagse Amerikaanse muziek, en te oordelen naar de Tweede Symphonie van Samuel Barber té weinig. Want deze muziek, hoezeer ook beďnvloed door de Europese late romantiek, demonstreert toch duidelijk een persoonlijk talent, en in elk geval een originele, uitermate kundige instrumentatiekunst die tot verrassende klanken aanleiding geeft. De componist dirigeerde zčlf het New Symphony Orchestra, en Decca legde het resultaat op een kleine langspeelplaat vast (LX 3050).

Nog meer langspeelplaten: Beethovens Vierde Symphonie (LXT 2564) in een geroutineerde uitvoering door het Londens Philharmonisch Orkest onder Georg Solti kreeg een te matte, ondoorzichtige reproductie.

Veel beter is de opname van "La Boutique Fantasque", de eerste levendige pianostukken van Rossini die Respighi orkestreerde tot het gelijknamige ballet van Djaghilew. Ansermat die zijn sporen als theaterdirigent ruimschoots verdiend heeft, was deze bruisende, vitale muziek wčl toevertrouwd: hij bracht het met het Londens Symphonie Orkest tot een meeslepende uitvoering (LXT 2555).

En Bartóks meesterlijke, soms opwindende vioolconcert kreeg een uitmuntende vertolking van Max Rostal; laatstgenoemd orkest stond hem onder Sir Malcolm Sargent voortreffelijk terzijde. De opname is duidelijk en rijk geschakeerd (LXT 2574).

LEX VAN DELDEN


vrijdag 28 september 1951
Volksconcert bracht succes voor pianist Van den Boogert
Felderhofs symphonie stelde teleur

Wie Johan van den Boogert van zijn recitals kende, wist reeds dat ons land in hem een van zijn allerbeste pianisten bezit. Thans, na zijn debuut als solist met het Concertgebouworkest gisteravond op het Volksconcert, heeft een uitgebreider Amsterdam publiek kunnen constateren hoe uitzonderlijk bruisend en vitaal Van den Boogerts talent is.

Hij speelde Rachmaninows Tweede Pianoconcert met zulk een meesterlijke techniek en zo geladen van expressie, dat zijn succes wel enorm móest zijn. Het verrassendste vond ik zijn visie op deze romantische muziek, die er blijkbaar van uitging één groots geheel van dit licht in fragmentarische passages uiteenvallende stuk.

Die opvatting was gezond en raakte de kern zo precies dat een ŕndere uitvoering welhaast onmogelijk scheen. Ik kan mij althans niet herinneren dit concert ooit zo overtuigend te hebben gehoord. Van Beinum droeg daar trouwens met het orkest het zijne toe bij door voor een hecht ensemblespel te zorgen. Van den Boogert, die enige malen moest komen danken en ettelijke bloemstukken kreeg, betrok hem, terecht, nadrukkelijk in die hulde.

Vóór de pauze had men een verrukkelijke, lichte en doorzichtige uitvoering gehoord van Mozarts Symphonie in Bes (K.V. 319), en daarna een teleurstellende premičre van Felderhofs Symphonie, door de componist gedirigeerd.

Het bleek een wel kundig geschreven werk te zijn, maar van melodische inventie zozeer herinnerend aan Franck en harmonisch aan Wagner, dat van een persoonlijke noot nauwelijks iets te ontdekken viel. Eigenlijk hoorde ik er niet veel anders in dan een typische laat-romantische taal die sterk beďnvloed leek door de illustratieve Amerikanistische muziek welke men bij films pleegt aan te treffen. Dat de door Felderhof geciteerde koralen een dergelijk procédé niet kunnen verdragen, ligt voor de hand.

LEX VAN DELDEN