dinsdag 3 juli 1951
Muziek bij kaarslicht op Muiderslot

(Van onze muziekredacteur)
Met opgewekte klanken van het achter de tinnen opgestelde radio-koperkwartet werden gisteravond de gasten ontvangen, die door het Holland Festival, de Wereldomroep en de K.R.O. waren uitgenodigd om een muziekavond in het Muiderslot bij te wonen. De Ridderzaal was met kaarsen verlicht, en in deze stemmige omgeving heette slotvoogd Ton Koot de aanwezigen (in drie talen) welkom.

Na een korte inleiding van de heer Sluyser, programmaleider van de wereldomroep, die ook de ten gehore gebrachte werken toelichtte, begon het concert met twee delen uit "Galimathea Musicum", een op 10-jarige leeftijd in ons land geschreven werkje van Mozart, met het oude Wilhelmus als thema.

Het Amsterdams Kamermuziekgezelschap (met de harpiste Phia Berghout als soliste), dat voor voortreffelijke uitvoeringen zorgde, speelde daarna nog werken van Schubert, Landré en Ravel. De prachtige sopraan Erna Spoorenberg oogstte veel succes met haar vertolking van stukken van Telemann en Zagwijn, en Theo Olof (viool) en Luctor Ponse (piano) hielden de aandacht gespannen in composities van Hellendaal, Poulenc en Flothuis.

Een lichter amusement verschafte de voordrachtskunstenares Georgette Hagedoorn, met aan de vleugel Pierre Verdonck, en daarna was er tijdens een intiem samenzijn gelegenheid de schoonheden van het slot in ogenschouw te nemen.

Tot de aanwezigen behoorden minister Rutten, mr. Reinink, secretaris-generaal van O., K. en W., de Haagse wethouder Van Zwijndrecht, de Franse zangeres Noémie Perugia, de componist Alexandre Tansman, Roland Manuel, de Hindoedanseres Hima Kesarcodi, Abraham van der Vies (directeur der Ned. Opera) en Peter Diamand (secretaris van het Holland Festival). De buitenlandse pers was uitgebreid vertegenwoordigd.


woensdag 4 juli 1951
Amsterdam hoorde de Mozart-vleugel

Voor het eerst heeft Amsterdam - gisteren in de vrijwel volle Kleine Zaal van het Concertgebouw - de Mozart-vleugel gehoord. Dat gebeurde in het zevende ochtendconcert van het Holland Festival dat werd verzorgd door Nap de Klijn en Alice Heksch.

Over de kwaliteiten van dit sierlijke instrument schreef ik reeds uitvoerig; en na dit programma van sonates voor piano en viool van Mozart kan ik nog slechts opmerken dat deze gereconstrueerde vleugel uitstekend voldoet. Het passage-werk, het snelle vooral, krijgt een beter-gemengde klank dan op de moderne piano. En bovendien komt de viool in deze combinatie beter tot zijn recht.

Nap de Klijn, de voortreffelijke violist en zijn even uitstekende partner Alice Heksch, spelen Mozart ideaal. Dat is bekend, en daar hoeft men niets meer aan toe te voegen. Van de vier sonates die zij uitvoerden, trof vooral die in G (KV II) welke Mozart op 8-jarige leeftijd componeerde: een gaaf werkje met charmante, persoonlijke trekken. Het publiek heeft de concertgevers - terecht - uitbundig toegejuicht.

Concert op twee piano's

Ook de Kunstmaand Amsterdam - in Ons Huis - is gisteravond voortgezet. Voor een zeer goed bezette zaal voerden Géza Frid en Luctor Ponse een programma uit van werken voor 2 piano's. Vóór de pauze was het woord aan Bartók (7 stukken uit Mikrokosmos), Wijdeveld, Chabrier en Milhaud.

Het hoogtepunt was de na de pauze gespeelde sonate voor 2 piano's en slagwerk van Bartók: een indrukwekkende, soms lyrisch aangrijpende, vaak bijzonder hartstochtelijke muziek van ongewone vitaliteit en van een oorspronkelijk vermogen tot klankvoorstelling getuigend.

Frid, Ponse en de slagwerkers Smit en Smeekes gaven er een enorm geladen vertolking van die merkbaar diepe indruk maakte. Tijdens een ochtendconcert, op 9 Juli in de Kleine Zaal, laten zij deze sonate nogmaals horen.

LEX VAN DELDEN


donderdag 5 juli 1951
Muziekfeest der I.S.C.M.
Frankfort werkt hard aan zijn culturele opbouw
Werk van Messiaen baarde opzien

FRANKFORT AAN DE MAIN - Duitsland doet zijn uiterste best om zich weer een plaats temidden van de andere landen te veroveren. Vooral op cultureel gebied. De laatste dagen heb ik mij daarvan herhaaldelijk kunnen overtuigen. Het volkomen verwoeste stedelijke opera-theater van Frankfort wordt herbouwd, en men hoopt erop het reeds binnen één jaar in gebruik te kunnen nemen. De uitstekende Studio's van de Hessische Rundfunk, waar thans het 25ste muziekfeest der International Society for Contemporary Music plaats vindt, acht men allang niet groot genoeg meer. En dus gaat de radio verhuizen. Naar een bijzonder groots opgezet, modern gebouw dat oorspronkelijk bedoeld was om er het parlement in onder te brengen. Men dacht toen nog dat niet Bonn, maar Frankfort de zetel van de regering zou worden.

En na een autotocht naar de Feldberg, de hoogste top van het bosrijke Taunus-gebergte, was ik in de gelegenheid de nieuwe korte-golfzender te bezichtigen via welke radio-Frankfort binnenkort gaat uitzenden.

Het muziekfeest zelf gaat inmiddels vrij lusteloos en bijzonder rustig voort. Er waren - hoe kan het ook anders - uitzonderingen. Uitermate aanstekelijk en opwekkend was bijvoorbeeld de uitvoering in concertvorm van "La Duenna" (De gedienstige), een opéra-comique van de in Engeland wonende Spanjaard Roberto Gerhard, naar een gegeven van Sheridan.

Het bleek een echt "spel der vergissingen" te zijn, waarin vele verwikkelingen ten slotte zes personen drie huwelijken sluiten. De muziek is vol van Spaanse bekoring en het best te definiëren als een moderne De Falla.

Het acoustisch voortreffelijke Staatstheater te Wiesbaden zorgde voor een bijzonder inslaande uitvoering onder de dwingende discipline van de pas 28-jarige dirigent Franz-Paul Decker die een groot talent bezit. Hij vertelde mij, dat hij deze opera October van dit jaar in een scenische uitvoering gaat geven. En bovendien dirigeert hij in het nieuwe seizoen de première van Britten's "Billy Budd".

Messiaen: onbegrijpelijk

De kamermuziekconcerten leverden tot nu toe niets vermeldenswaards op en de orkestconcerten verliepen al even grauw. Alleen Messiaen, de mystiek-doende Fransman, bracht enige opschudding teweeg met zijn "Vijf Zangen" voor 12 solostemmen, waarin hindoe-rhythmen worden gebruikt. Die bleken ongelooflijk ingewikkeld en ze bleven dat ondanks de verklaring van Messiaen, dat men hier te doen had met de "micra varna, simhavikrama, gajajhampa, candrakala, ragavändhänä."

Messiaen heeft dit soort onbegrijpelijke vaagheden nodig: hij moet zich daarmee de waarde en de ernst verschaffen die zijn muziek ontbeert wegens gebrek aan werkelijk talent. En het is opmerkelijk, dat de derde zang die hij zelf "het origineelste deel van het werk" vindt, uitermate banale café-muziek is en volstrekt niet origineel. Overigens heeft dit stuk de "zinnelijke liefde" tot onderwerp.....

Hoe moeilijk dit werk is, bewijst wel het feit, dat het Couraud-koor uit Parijs er veertig repetities aan had besteed; men heeft deze zangers en zangeressen uitbundig toegejuicht. Terecht.

LEX VAN DELDEN


donderdag 5 juli 1951
Vossius-Gymnasium 25 jaar
Opera van Nico Schuyt opende feestelijkheden

De feestelijkheden waarmee het Amsterdamse Vossius-Gymnasium zijn 25-jarig bestaan viert, zijn gisteravond in de aula van de school begonnen met een concert, dat door wethouder De Roos werd bijgewoond. Ongetwijfeld was het hoogtepunt de première van "De Varkenshoeder", een korte opera van de jonge componist Nico Schuyt, naar het sprookje van Andersen.

Nico Schuyt heeft met deze ironische, bij de denkbeelden van Satie aansluitende opéra-comique een voortreffelijk staal van zijn onmiskenbare talent geleverd. Hij gebruikte 2 piano's, strijkers, enkele blazers, harp en koor, en wist daarmee een bijzonder levendig, meeslepend geheel te scheppen dat van originaliteit getuigt.

Onder leiding van de componist voerden leerlingen (solisten, koor en orkest) met veel overtuiging deze grap uit, en het succes was - terecht - groot. Schuyt en zijn vrouw, die niet alleen voor de geestige tekst, maar ook voor de regie en choreografie had gezorgd, werden in de bloemetjes gezet.

Vóór de pauze had het Vossiuskoor o.a. de eerste uitvoering gegeven van "Antieke fragmenten", enkele zeer mooie, korte a cappella koortjes op Griekse teksten van de oud-leerling Marius Flothuis, die moest komen danken. Een uitstekende indruk maakten de leerlingen Edward Witsenburg (met een harpsolo van Händel) en Maarten Bon (met een pianosolo).

De violist Jaap Schröder (oud-leerling) speelde nog, begeleid door Flothuis, twee stukken van een andere oud-leerling.

LEX VAN DELDEN


vrijdag 6 juli 1951
Olof en Krebbers in Kunstmaand Amsterdam

De Kunstmaand Amsterdam is gisteravond in Ons Huis voortgezet met een concert van het Kunstmaand-Kamerorkest onder Roelof Krol. Men hoorde hetzelfde programma dat wij reeds bespraken. Slechts één nieuw nummer werd uitgevoerd: het concert voor 2 violen en orkest van Bach.

Solisten waren Theo Olof en Herman Krebbers die er een ideale vertolking van gaven: vol gloed en overtuigingskracht en, waar het nodig was, met bijzonder expressieve tederheid. En daar Krol voor een goed passende orkestpartij zorgde, ontstond een geheel dat diepe indruk maakte en het talrijke publiek tot uitbundige geestdrift bracht.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 7 juli 1951
Muziekfeest der I.S.C.M. Besloten
Twee meesterwerken van Seiber en Dallapiccola
Françaix: vreemde eend in de bijt

FRANKFORT AAN DE MAIN - Het slot van het 25-ste muziekfeest der I.S.C.M. heeft dan eindelijk een concert gebracht dat het hoogtepunt betekende van een nogal lusteloze en stellig niet meer dan middelmatige reeks composities uit 18 landen. Het betreft hier de uitvoering, door het orkest van radio Baden-Baden o.l.v. Hans Rosbaud, van twee meesterwerken, resp. van de Engelsman Mátyás Seiber en van de Italiaan Luigi Dallapiccola, welke een stormachtige bijval oogstten en tot eindeloze discussies aanleiding gaven.

Dat deze, elk drie kwartier durende, muzieken juist op één programma waren geplaatst, is een omstandigheid die vergelijken des te aantrekkelijker maakt. Overeenkomsten bleken deze werken niet te bezitten of het moest zijn dat zij beiden door volledige meesters zijn geschreven. Maar voor de rest waren er eerder tegenstellingen dan gemeenschappelijke bijzonderheden.

Seiber schreef een cantate "Ulysses", naar een fragment uit het gelijknamige boek van James Joyce; dit voor tenor, koor en orkest gecomponeerde stuk behandelt in vijf onderdelen de verhouding van de mens tot het onmetelijke, bovenaardse: een metaphysisch, philosophisch geheel dus. Dallapiccola daarentegen beweegt zich in zijn opera "De Gevangene" (die uit een proloog en één acte bestaat) in een vóór alles menselijk-psychologische wereld. Het gegeven is in hoofdzaak ontleend aan Villiers de l'Isle Adam; de belangrijkste scène aan De Coster's "Uilenspiegel".

Het leek mij dat Seiber's kunst dieper gaat, meer het wezen van zijn stof zoekt, terwijl Dallapiccola vaak zijn toevlucht neemt tot uiterlijke effecten, tot theatrale en soms pathetisch schijnende accenten.

Een gevolg is dat de van origine Hongarrse Engelsman een inniger, meer verstilde expressie demonstreert die in den beginne conventioneel schijnt maar hoe langer hoe meer van een bijzondere persoonlijkheid gaat overtuigen, en aan het slot een diepe indruk achterlaat. Zijn melodiek is gebaseerd op de 12-toonstechniek, maar dat merkt men nauwelijks.

Dat laatste geldt ook voor Dallapiccola, maar er is één verschil: zijn uitdrukkingswijze poogt te epateren en dat gebeurt vaak met een oorverdovend lawaai dat in een scènische opvoering waarschijnlijk minder zal storen dan in de kleine ruimte van de radio te Frankfort waar deze concertuitvoering plaats vond. De dramatische kracht van deze opera is enorm, dat staat vast. De vocaliteit ervan is prachtig, Italiaans-zangerig.

De grootste lof verdient Hans Rosbaud die beide werken overrompelend dirigeerde; na hem moeten Magda László (een zeer "Grote" sopraan) en de volmaakte bariton Scipio Colombo worden genoemd, het orkest en het koor van de Frankforter radio.

Kamermuziek

Een vreemde eend in de bijt van een hele week neerdrukkend-ernstige muziek was het knap-geschreven blaaskwintet van de Fransman Jean Françaix die al het voorgaande in het belachelijke scheen te trekken. Zijn stijl kent men: een café-achtige muziek vol geestige vondsten. Dit kwintet is overigens al zo bekend, dat de zin van de plaatsing in dit muziekfeest mij ontging.

Opgewekt en vurig, maar gebrekkig gecomponeerd bleek het eerste strijkkwartet van de Argentijn Ginastera; beter geschreven, maar geestloos een kwartet van de Deen Holmboe; en bijzonder naïef in zijn laat-romantische programmatische stijl vond ik de Oostenrijker Petyrek die een gedicht van Annette van Droste-Hülshoff van muziek had voorzien.

De andere orkestconcerten hadden ook al niets bijzonders gebracht, terwijl men het pianoconcert van de Duitser Mohaupt kan rekenen tot de onbegrijpelijke eigenaardigheden van dit festival: want iedereen zal zich met reden afvragen waarom deze sentimentele film-kitsch op het programma was geplaatst.

De Noor Valen bleek in een symphonisch gedicht veel sombere polyphonie te hebben vergaard en de Deen Koppel had een tenor, koor en orkest nodig om drie psalmen van David van een van liefde en overtuiging doorstraalde, maar wel erg conventionele muziek te voorzien.

Rest nog een realistisch uittreksel uit het "Hooglied" dat model stond voor een wel persoonlijke, maar te weinig extatische en soms te zoete compositie voor sopraan en kamerorkest van de Pool Skrowaczewski, en de zeer gevarieerde, van melodische inventie getuigende, Nocturne van de in dit jaar gestorven, uit Polen afkomstige, Amerikaan Jerzy Fitelberg.

En zo heeft Frankfort deze dagen 31 composities uit 13 landen gehoord: een vermoeiend geheel dat toch bijzondere waarde kreeg door de uitvoering van de werken van Seiber en Dallapiccola.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 7 juli 1951
Noémie Perugia zorgde voor bijzonder concert

Een bijzondere belevenis was het achtste ochtendconcert van het Holland Festival, gisteren in de vrijwel geheel volle Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw: de grandeur, meeslepende overtuigingskracht en het onverbeterlijke temperament van Noémie Perugia's Franse zangkunst veroverden de zaal in een oogwenk, en dat gebeurde met een uiterst smaakvol en veeleisend programma.

Liederengroepen van Fauré, Milhaud en Henriëtte Bosmans vulden het deel voor de pauze; erna hoorde men het prachtige lijnenspel van Ravel's Chansons Madécasses (met Everard van Royen als fluitist en Carel van Leeuwen Boomkamp als cellist), liederen van Lesur en aanstekelijke chansons in de vorm van grafschriften van Vellones.

Voor de pauze en aan het slot kwamen nog toegiften van Henriëtte Bosmans, een bijzonder charmant gebaar van Perugia tegenover deze componiste, die haar vaste partner aan de vleugel is, maar nu door ziekte verhinderd was. Johan van den Boogert verving haar meesterlijk: zijn begeleidingskunst bleek even bijzonder en persoonlijk als zijn spel zoals men dat van zijn helaas te schaarse recitals kent. Het wordt tijd dat het concertleven zijn uitzonderlijke talent gaat exploiteren.

De Kunstmaand Amsterdam - in Ons Huis - heeft gisteravond haar laatste concert voor kamerorkest gehad. Bertus van Lier dirigeerde het programma dat wij reeds bespraken. Slechts de solisten verschilden. Jo Juda (viool) en Paul Godwin (alt) speelden Mozart's Symphonie concertante gaaf van techniek en toon en gaven er die milde expressie aan welke dit werk kenmerkt. Van Lier zorgde voor een mooi-passende orkestpartij, en het geheel oogstte - terecht - bijzonder veel succes.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 7 juli 1951
Strawinski's "De Vuurvogel" in nieuwe opname
Bartók's orkestconcert op één langspeelplaat

STRAWINSKI schreef in 1910 in opdracht van Djaghilew voor de Russische Balletten "L'oiseau de feu", een "gedanst verhaal" in twee taferelen. In 1911 stelde hij er een orkestsuite uit samen, die een soberder orkest vereist dan in de oorspronkelijke versie. In de uitgave van 1919 hoort men het werk tegenwoordig in de concertzaal.

Deze "Vuurvogel"-muziek is kenmerkend voor de Strawinski-van-die-tijd die men gemeend heeft de "Russische" te moeten noemen. Dit in tegenstelling met een latere periode waarin men hem de "absolute" componist vond. Strawinski zelf heeft zich heftig tegen deze onderverdeling verzet. Hij vindt dat al zijn werken door één geest geschapen zijn die zich weliswaar op vele terreinen heeft bewogen, maar toch dezelfde is gebleven.

Voor hen die niet zonder rubricering kunnen, behoort de "Vuurvogel" tot het begin van de Russische periode van de componist. Men herkent er duidelijk de Russische folklore in, en zelfs het gegeven is gebaseerd op een Russisch sprookje. Maar bovendien zijn er invloeden merkbaar van de Franse school (Ravel), van Strawinski's romantische voorgangers en landgenoten Rimski-Korsakow en Skriabin. En in de Dans infernale wijzen vehemente rhythmische complexen reeds op Petroesjka en Sacre welke de hoogtepunten van de Russische periode vormen.

Belangwekkend in de uitstekende opname van dit werk door Decca (K 1574-76) is vooral dat men de zesde plaatzijde besteedde aan de oorspronkelijke versie van de "Dans der prinsessen" uit deze "Vuurvogel"-muziek. Men hoort hier dat Strawinski's wijze van bewerking tot een volledig andere muziek aanleiding gaf. Zoals zo vaak bij zijn transcripties het geval was.

Ansermet die met deze muziek opgegroeid is, gaf er een bijzonder exacte, soms wat te nadrukkelijke uitvoering van. Hij deed dat met het Londens Philharmonisch Orkest.

Françaix' Strijktrio

Jean Françaix is een van die Franse componisten die een twintig jaar te laat geboren zijn. Hij is niet de enige die zich ermee tevreden stelt het componeren dienstbaar te maken aan lichte spot en aan voortdurend onernstige speelsheid, eigenschappen die de music-hall-muziek à la Satie kenmerkten. Dat kan wel aardig zijn, en men vindt deze muziek soms charmant, maar op den duur voelt men zich bedrogen en heeft men de indruk eigenlijk niets te hebben gehoord.

U kunt het eens proberen met Françaix' Strijktrio dat lang niet zijn ongeslaagdste stuk is, en in ieder geval virtuoos wordt gespeeld door het onverbeterlijke Trio Pasquier. De opname van de Deutsche Grammofon Gesellschaft is al even volmaakt: het is een langspeelplaat van het variabele micrograde-type, dus op de normale gramofoons te draaien. (72055 LVM).

Nóg zulk een opname is 72005, die Beethovens beide romances voor viool en orkest bevat. Erich Röhn speelt ze voortreffelijk en wordt op hetzelfde niveau terzijde gestaan door de Philharmonie van München o.l.v. Ferdinand Leitner.

Een ander soort langspeelplaat, waarvoor een speciale gramofoon nodig is, is die van Decca (LXT 2529) waarop Bartók's Concert voor Orkest is gegrift, gespeeld door het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Over deze ideale uitvoering, die in de concertzaal vermaard is geworden, hoeft weinig te worden gezegd. De opname is even uitmuntend en kreeg dan ook enige tijd geleden de Grote Prijs van de Parijse critici van gramofoonplaten (Grand Prix du disque).

Borodins opwindende Polowetzer Dansen uit de opera "Prins Igor" kregen gestalte dank zij het prachtige Rias Symphonie Orkest (van Radio Berlijn) onder Ferenc Fricsay. De reproductie is niet te overtreffen in helderheid. (Deutsche Grammofon Gesellschaft, 72056).

LEX VAN DELDEN


donderdag 12 juli 1951
Buitenlandse successen voor Hoofdstad Operette

(van onze muziekredacteur)
Dat de hoofdstad Operette (de voortzetting van de voormalige Fritz Hirsch Operette) van 16 Juli tot en met 1 Augustus in de Stadsschouwburg het Amsterdams publiek komt laten kennis maken met "In einer kleinen Konditorei" heeft men in deze kolommen reeds kunnen vernemen.

Nog niet bekend was echter dat de bewerkingen welke dit gezelschap de laatste tijd ten tonele voert, internationaal succes hebben. De leiding ging er van uit dat de meeste oude operettes, verouderd als ze zijn, slechts kunnen worden opgevoerd in een grondige, moderne, bewerking. "Zwei Herzen in Drie-vierteltakt" van Stolz was er een voorbeeld van. En die versie is thans reeds door Wenen en Brussel aangekocht.

Ook de bewerking van "In einer kleinen Konditorei" is in het buitenland opgevallen: Zwitserland en Wenen hebben er beslag op gelegd. En de nieuwe versie van Stolz' "Ich küsse ihre Hand, Madame", die in samenwerking met de componist ontstond, gaat ook naar andere landen. Een opmerkelijk succes voor de Hoofdstad Operette én voor ons land, dat wellicht de plaats gaat innemen van het vroegere Wenen dat allang niet meer het brandpunt van de operette is.

Vast staat reeds dat Gooiland (in Hilversum) op 1 September de première krijgt van "Ich küsse ihre Hand, Madame"; Robert Stolz komt er voor naar Nederland.

De Hoofdstad Operette heeft ook anderszins internationale naam: zij gaf onlangs - met veel succes - vijf voorstellingen in Antwerpen en is uitgenodigd een tournee door West-Duitsland te maken.


donderdag 12 juli 1951
Van Beinum weer voor zijn orkest

(Van onze muziekredacteur)
Met een door het gehele ensemble gespeeld "Lang-zal-ie-leven" is Eduard van Beinum vanmorgen voor het begin van zijn eerste repetitie met het Amsterdamse Concertgebouworkest begroet. Het was de eerste keer, dat hij na een ziekte van een jaar weer voor zijn orkest stond.

De heer D. C. Mesman, voorzitter van de vereniging "Het Concertgebouw Orchest" sprak enige hartelijke welkomstwoorden tot de dirigent, die daarop antwoordde en daarbij de hoop uitsprak, dat dit "rampzalige jaar" spoedig vergeten zal zijn. Daarna begon de repetitie van Rimski-Korsakow's Sheherazade, een van de werken die Van Beinum zal dirigeren op het concert van 15 Juli, dat het Holland Festival besluit.


vrijdag 13 juli 1951
Volmaakt triospel in Kleine Zaal

Met het concert dat het Amsterdams Trio vandaag in de Kleine Zaal van het hoofdstedelijke Concertgebouw gaf, is de reeks van tien ochtendconcerten van het Holland Festival besloten. En het was een heel bijzonder besluit. Want Jo Hekster (viool), Samuel Brill (cello) en Jo Goudsmit (piano) vormen een uniek ensemble dat technisch èn muzikaal volmaakt is.

Men kan het slechts betreuren dat dit trio zo zelden optreedt, en men vraagt zich af waarom buitenlandse ensembles in Amsterdam veel regelmatiger de kans krijgen zich te laten horen.

Men luisterde vanmorgen naar een voorbeeldig samengesteld programma: Beethoven's trio in c (op. 1, no. 3), Dresden's trio (1943) en Dvorák's op. 65. Eén wanklank was er: de zaal vertoonde tè veel lege plaatsen.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 14 juli 1951
Arnold Schönberg in Amerika overleden
Geniaal theoreticus vond nieuw compositiesysteem

(Van onze muziekredacteur)
Schönberg, die in 1874 geboren was en al vroeg een muziekopleiding kreeg - cello en viool waren zijn instrumenten - begon reeds spoedig te componeren. Lange tijd moest hij in zijn levensonderhoud voorzien door theatermuziek van anderen te orkestreren. Men beweert zelfs dat hij in die tijd een aanzienlijk deel van Franz Lehárs operettes heeft geïnstrumenteerd.

Zijn eerste grote werken "Verklärte Nacht" (1899) en de voor een exuberent-grote bezetting geschreven "Gurrelieder" (1900-1913), welke Wagners invloed verraden, bezorgden hem bekendheid èn de steun van Richard Strauss en Mahler.

Reeds in die composities werd het duidelijk, dat de late romantiek aan haar eind gekomen was en geen mogelijkheden tot vernieuwing bezat. Schönberg voelde die grenzen sterker dan wie ook, en meende dat de technische middelen van het oude, tonale compositiesysteem grondig moesten worden herzien. Hij zag geen andere uitweg, de tot het uiterste opgevoerde chromatiek bood hem geen enkele meer.

Toen, in de jaren vóór de eerste wereldoorlog, begon hij zich dan ook met nieuwe theorieën bezig te houden, en op dat gebied ontpopte hij zich weldra als een geniaal, revolutionnair denker die de discipline en de moed bezat met al het verworven technische materiaal te breken.

Het resultaat van zijn theoretische activiteit werd het twaalftoons-systeem, waarbij aan alle twaalf halve tonen binnen het octaaf een gelijke plaats werd toegekend. Zijn thema's werden toonreeksen welke alle tonen, elk één keer, mochten en moesten bevatten.

Hiermee was de tonaliteit verdwenen en de atonaliteit kwam er voor in de plaats. De stijl en sfeer van zijn werken is expressionnistisch: krampachtige gevoelsontladingen, angststemmingen, huiveringwekkende emoties overheersen er in.

In 1939 week hij uit naar Amerika, nadat hij in Europa, - in Berlijn, Amsterdam en andere hoofdsteden - zijn theorieën had onderwezen. Ook in zijn nieuwe vaderland bleef hij zijn systeem trouw, en enkele volgelingen wist hij zich er te maken.

Grote allure

De overtuiging waarmee hij zijn denkbeelden uitdroeg en de hardnekkigheid waarmee hij ze toepaste, stempelen hem ook om die reden tot een figuur van grote allure die nu reeds van ontzaglijke betekenis is. Nog onlangs kon ik mij er in Duitsland van overtuigen hoeveel invloed zijn theorieën hebben gehad en nog steeds bezitten. In vrijwel elk land zijn er tallozen die zijn techniek in practijk brengen, en sommigen behalen daarmee inderdaad vaak indrukwekkende resultaten. Ik noem slechts Alban Berg, Anton von Webern, Dallapiccola, Matyas, Seiber, Krenek.

Bij het grote publiek heeft Schönberg (met zijn school) weinig weerklank gevonden. Daarvoor is deze techniek - althans bij hem zelf - meestal te weinig spontaan, te star. Maar anderen hebben haar soms zodanig weten toe te passen, dat men die nadelen er van nauwelijks opmerkt en slechts het expressieve resultaat ondergaat.

Ook op ander terrein heeft Schönberg zich bewogen; hij heeft enkele niet-onverdienstelijke schilderijen op zijn naam staan, en ook daarin toont hij zich een expressionist; zijn vriendschip met Kandinski zal hieraan niet vreemd geweest zijn.

Zijn meesterwerk is "Pierrot Lunaire", waarin hij experimenteerde met het "Sprechgesang": de op toonhoogte sprekende stem.

Schönberg was professor aan de universiteit van Californië te Los Angeles.


zaterdag 14 juli 1951
Divertimento van Mozart onder Arturo Toscanini
Nieuwe opname van bijzonder werk

HET onuitputtelijke genie van het wonderkind Mozart heeft zich vrijwel nergens zo uitbundig en opgeruimd geuit als in de divertimenti, welke dan ook als muziek om te vermaken zijn bedoeld. Een bijzonder meeslepend voorbeeld ervan is het "Divertimento a 6 strumenti", het divertimento voor 6 instrumenten in Bes (K.V. 287), dat His Master's Voice op de markt bracht in een uitvoering door het N.B.C.-orkest onder Arturo Toscanini (DB 9563-66).

Mozart schreef het te Salzburg in Februari 1777, midden in carnavalstijd. Dat is ook wel merkbaar aan de dolle, wisselende stemmingen van het tweede deel (Andante grazioso): een thema met zes variaties. Alfred Einstein meent dat Mozart hier zijn thema steeds een ander masker opzet, en met dit plastische beeld kan men zich tevreden voelen.

Het prachtige werk, dat aan gravin Lodron is opgedragen en voor strijkkwartet en twee obligate hoorns is gecomponeerd, schijnt invloeden te hebben ondergaan van een strijkkwintet van Haydn. Het is een omvangrijke, uitermate gevarieerde muziek, die uit zes delen bestaat.

Het Adagio - het vierde deel - is te vergelijken met een langzaam deel uit een vioolconcert, en ook in andere fragmenten, met name de Finale, moet men eigenlijk een vioolsolo horen. Toscanini voerde het geheel uiteraard met een strijkorkest en hoorns uit, en laat de bedoelde passages dan ook door een groep violen spelen. Men kan tegen deze opvatting bezwaren hebben, zeer gegronde zelfs, de virtuositeit wordt er door ten top gevoerd, en Toscanini bereikte er een opvallend gaaf geheel mee.

Bijzonder treffend is het geestige jodelmotief in de Finale, die overigens merkwaardige, aan Beethovens Negende Symphonie verwante, recitatieven bevat en een Zuidduits straatdeuntje verwerkt.

Dit divertimento, een van de gelukkigste, opgeruimdste werken van Mozart, is weer eens een van de vele bewijzen voor de stelling, dat talloze gave meesterwerken vrijwel volledig onbekend blijven. De sleur van ons concertleven heeft dit werk althans nooit de kans geboden een plaats op het repertoire te krijgen. Wie de opname ervan hoort, zal dit nauwelijks kunnen begrijpen, en slechts de hoop koesteren, dat deze muziek ruimere bekendheid gaat genieten.

"Archiv-Serie"

Sinds enige tijd brengt de Deutsche Grammophon Gesellschaft een zogenaamde "Archiv-Serie" in de handel, waarin muziek uit Bachs tijd is opgenomen. Zo geeft men o.a. opnamen uit van Bachs volledige orgelwerken.

Eén van de platen uit deze serie is besteed aan het derde Brandenburgse concert: een ideale opname van het variabele micrograde-type. (Dat betekent dat men hier te doen heeft met een langspeelplaat, welke op een gewone gramofoon op 78 toeren te spelen is.)

Zoals bij alle platen uit de "Archiv-Serie" is ook bij deze opname een kaart met uitgebreide gegevens gevoegd. Men kan hieruit vernemen, dat Bach te Eisenach geboren is op 21 Maart 1685 en te Leipzig overleed op 28 Juli 1750. Verder dat het eerste Allegro 6 minuten 50 seconden duurt, het tweede 3 minuten 45 seconden. Dat de Solisten-vereniging van de Bachweek te Anspach het werk, onder Ferdinand Leitner, met elf man speelde, namelijk met drie violen, drie alten, drie celli en continuo.

De Duitsers zijn zo grondig, dat ze zelfs vermeldden waar en wanneer het werk is uitgegeven, wie de opnameleider was en waar de eerste opname plaats vond. (AVM 2001-2).

LEX VAN DELDEN


zaterdag 14 juli 1951
NEW YORK in de Kinderschoenen

Wie wil zien hoe het in New York toeging, toen het nog Nieuw Amsterdam heette en geheel bevolkt was met Amerikaans sprekende Nederlanders, kan terecht bij Kriterion, dat achter de titel "Knickerbocker Holiday" een parodie van Maxwell Anderson, met muziek van Kurt Weill, doet schuilgaan.

Die twee auteurs ziet en hoort men er werkelijk niet aan af; want het nogal geestloze geheel is niet anders dan een platvloerse comedie die Nelson Eddy de kans geeft te zingen en bovendien zijn best te doen te lijken op de operette-jeune premier, die hij een jaar of 15 geleden was.

Wat in deze film van Weill's muziek is overgebleven, onderscheidt zich in geen enkel opzicht van de karakterloze songs welke de machine der Amerikaanse amusementsindustrie zo overstelpend uitbraakt. De show wordt er met de haren bijgesleept en zo hoort men zelfs Charles Coburn pogingen doen zijn weerbarstige stem tot zingen te bewegen, en ziet men Carmen Amaya een Spaans dansje doen.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 14 juli 1951
Vier weken Holland Festival ten einde
Reeks van evenementen miste specifiek karakter

WANNEER Eduard van Beinum morgenavond in Amsterdams Concertgebouw de slotmaten van "Sheherazade" van Rimski-Korsakow heeft gedirigeerd, dan zal het publiek voor de laatste maal in het Holland Festival zijn geestdrift kunnen tonen. Het festival 1951 is dan weer ten einde, en vier weken kunstmanifestaties zijn daarmee verleden tijd geworden.

Niemand zal kunnen ontkennen dat er in die maand geen bijzonder aantrekkelijke uitvoeringen zijn geweest. En in de eerste plaats denk ik dan aan de Nederlandse Opera, die veel gesmade, voortdurend met financiële moeilijkheden bedreigde, nog jonge instelling die ondanks netelige pecuniaire problemen en ondanks haar jeugd de durf heeft gehad met een van initiatief getuigend repertoire te komen.

Orfeo, Fidelio, Ballo in Maschera, Jenufa en de Franse avond - dat is voorwaar een uitzonderlijk geheel dat zelfs de verdienste bezit een chronologische lijn te vertegenwoordigen. Dat daarbij de muziek van onze tijd niet vergeten is, moge een natuurlijke zaak zijn, in dit land met zijn vele verouderde denkbeelden omtrent kunst verdient zulk een feit stellig lof.

Van de voorbeeldige programmakeuze van Felix de Nobel en zijn Nederlands Kamerkoor heeft men weer enkele uitmuntende voorbeelden voorgezet gekregen, en niemand zal anders hebben verwacht. De Bachvereniging zij met ere genoemd, en haar uitvoeringen beginnen nu wel de vorm van een traditie aan te nemen.

Het Residentie Orkest en zijn dirigent Van Otterloo hebben ook dit keer getoond dat zij weten hoe men programma's moet samenstellen. Bijzondere herinneringen heeft men over van het Amadeus-kwartet, van enkele ochtendconcerten die bewezen hebben alleszins levensvatbaar te zijn. En het toneel was dit keer opmerkelijk vertegenwoordigd, het ballet minder geslaagd dan vorige keren, al moet het optreden van Hima Kesarcodi tot de indrukwekkendste belevenissen worden gerekend.

Wie zoveel goede manifestaties vermeld ziet, meent wellicht dat het Holland Festival niet anders dan geslaagd moet heten. En toch, toch is de realiteit anders. Want een reeks bijzondere evenementen vormt nog geen festival, althans niet in West-Europa dat in het normale concertseizoen overladen wordt met dergelijke uitvoeringen.

Juist datgene wat die vele manifestaties tot een kenmerkend geheel zou kunnen en moeten bundelen, een bindend beginsel dus, ontbrak. En ik kan mij dan ook niet aan de indruk onttrekken dat hier veeleer sprake was van een verlengstuk van het gewone seizoen dan van een afgerond, op een of andere manier zich onderscheidend, festival.

Maar Salzburg en Edinburg doen toch niet veel anders, zal men misschien tegenwerpen. Goed, Salzburg en Edinburg doen inderdaad niets anders, maar is daarmee goedgepraat wat daar wordt gepresteerd? Ook daar maakte en maakt men dezelfde kapitale fouten (al heeft men er de pijlen der traditie op zijn boog), en wanneer het Holland Festival zich er mee tevreden stelt de grote buitenlandse collega's te copiëren, dan is het op de verkeerde weg. Ik vrees dat dit inderdaad het geval is.

De drie genoemde festivals hebben één ding gemeen: zij bieden een overstelpende hoeveelheid culturele manifestaties, maar dit alles bezit geen specifiek karakter. En zeker geldt dit voor het Holland Festival waarvan men - na enige jaren - nog steeds niet weet wat het nu eigenlijk wil.

Het wordt hoog tijd, dat men zich dat bewust wordt; dat men zich gaat bezinnen op de vraag: hoe verschaft men het Holland Festival een eigen specifiek uiterlijk, dat het duidelijk onderscheidt, enerzijds van het normale seizoen, anderzijds van andere muziekfeesten.

Het ligt voor de hand, dat men in dit verband aan de bijzondere geaardheid van onze eigen cultuur denkt. En men dient dan vóór alles te beseffen, dat een cultuur haar voedingsbodem noodzakelijkerwijze vindt in de levende, scheppende kunst, die er het wezen van uitmaakt. Ik geloof, dat men zich dit niet voldoende bewust is; de Nederlandse hedendaagse muziek was althans in volslagen onvoldoende mate vertegenwoordigd.

Men pleegt zich blind te staren op de weliswaar belangrijke, maar niet-essentiële en verbijzonderde kunst van vertolkers, van dirigenten en solisten. Dat is een erfenis, die wij aan de romantiek te danken hebben, en de muziekwereld schijnt zich daaraan niet te kunnen (of willen?) ontworstelen.

Deze kunst-conservatieve concertpractijk, die heden èn toekomst veronachtzaamt, heeft vrijwel het gehele Europese, en zeker het Nederlandse concertleven danig in bedwang. En alleen deze omstandigheid zou voor het Holland Festival al voldoende aanleiding moeten zijn om met dit routine geworden conservatisme te breken.

Slechts indien men de waarheid onder ogen durft zien - en dat is zeker niet gemakkelijk, want veel onbegrip en onwil zal overwonnen moeten worden - slechts dan zal men met bewustheid en persoonlijkheid te werk kunnen gaan. Het Holland Festival zal zélf leiding moeten gaan geven, en niet - zoals nu het geval was - afhankelijk mogen blijven van de bereidwilligheid der onderscheidene medewerkers. Op die wijze continueert men alleen maar het concertseizoen met een aantal manifestaties, die voor velen nauwelijks voldoende aantrekkingskracht, en in de toekomst zonder twijfel in het geheel geen bekoring meer zullen bezitten.

LEX VAN DELDEN


maandag 16 juli 1951
Van Beinum's rentrée werd ware triomf
Volksconcert besloot Holland Festival

Eduard van Beinum's rentrée voor het Concertgebouworkest is een ware triomf geworden voor de dirigent die na een ziekte van één jaar gisteravond in Amsterdam het Holland Festival met een buitengewoon volksconcert besloot.

Reeds bij zijn opkomst ontving het publiek, dat de zaal tot berstens toe vulde, hem met een lang aanhoudend applaus dat pas verstomde nadat de heer D. C. Mesman, voorzitter van de vereniging "Het Concertgebouw Orchest" Van Beinum een bloemenmand had aangeboden. En aan het slot van de avond gaf men zijn vreugde over de terugkeer van de dirigent te kennen door minutenlang gejuich.

Ook dit keer werden weer bloemstukken opgedragen, waarna Van Beinum nog eenmaal de dirigeerstok hief om het Wilhelmus in te zetten. Daarmee was een eind gekomen aan vier weken Holland Festival.

Al die betuigingen van geestdrift waren inderdaad op hun plaats. Want Eduard van Beinum toonde in geen enkel opzicht zólang ziek te zijn geweest. Hij was geheel de oude en wist Beethoven's ouverture "Egmont" een bijzonder indrukwekkende spanning te geven.

Mozart's symphonie in g (KV 550) werd uitgevoerd alsof het een nauwelijks moeilijkheden opleverende muziek is. De vanzelfsprekendheid waarmee deze lastig te realiseren partituur precisie en afgewogen klankverhoudingen kreeg, was bepaald indrukwekkend. En aangezien ook naar de geest niets te wensen overbleef werd het resultaat een prachtig, bijzonder overtuigend geheel.

Rimski-Korsakow's omvangrijke "Sheherazade", dat na de pauze werd gespeeld, bood ten slotte niet alleen de dirigent, maar ook de solisten van het orkest de kans hun virtuositeit meeslepend te demonstreren.

Ontvangst door B. en W.

Na afloop ontvingen B. en W. van Amsterdam talloze genodigden in het Stedelijk Museum. Burgemeester en mevrouw d'Ailly, die ook het concert hadden bijgewoond, begroetten de gasten persoonlijk. Onder hen bevonden zich tientallen bekende Nederlandse kunstenaars. Ook Eduard van Beinum die mij verzekerde dat dit concert hem uitstekend bevallen was.

Nog méér dirigenten waren er: Klemperer, Krips, Van Otterloo en Bruck. Mr. H. J. Reinink, secretaris-generaal van het departement van O., K. en W., de wethouders De Roos, Van Wijck en Franke vertegenwoordigden de overheid, en tussen de vele gesprekken door ving men af en toe flarden op van de muziek die een strijkje van de politiekapel verzorgde.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 17 juli 1951
"In einer kleinen Konitorei"
Operette in optima forma in Stadsschouwburg
Homogeen ensemblespel en kostelijke humor

Het is een bijzonder geslaagde gedachte geweest tweelingbroers een belangrijke rol te laten spelen in Leo Ascher's operette "In einer kleinen Konditorei", welke de Hoofdstad Operette (voortzetting van Fritz Hirsch' operette) sinds gisteravond Amsterdam in de Stadsschouwburg voorzet. Want daardoor werden Otto Aurich en Fritz Steiner ruime kansen geboden hun uitzonderlijke komische talenten ten toon te spreiden.

Ze hebben er danig gebruik van gemaakt, en in vele scènes zelfs met opzienbarende resultaten. Ik denk hierbij vooral aan het tafereel met een gebarsten spiegel, en aan de grandioze opera-parodie waarin ook Hellena Rajewska bewees een kostelijk soort humor te kunnen opbrengen.

Eigenlijk zou men alle medespelenden moeten noemen, want deze voorstelling muntte uit door een verrassende homogeniteit in het ensemblespel. Aurich's regie verdient daarvoor alle lof.

Dat Ruth Rhoden een charmante prinses was, wie had het anders verwacht? Maar verrassend was het hoofdstedelijk debuut van Eri Rouché die niet alleen een goede stem bleek te hebben, maar zich bovendien met een weldadige natuurlijkheid over de planken bewoog.

Ook Herman Valsner's vertolking zij met ere genoemd, en Arthur Hoogveld paste wonderwel in dit zo uitmuntende milieu.

Dirigent Fredy Salten leidde het geheel met opmerkelijke precisie en muzikaliteit, en het was een lust de meer dan voortreffelijke koorzang te horen. Tom Manders' vernuftige decors waren al even geslaagd.

Wie operette in optima forma willen zien (èn horen) - en een bijzonderheid is dat deze met melodieën van Strauss gelardeerde operette een uitzonderlijk aantrekkelijk gegeven behandelt -, zij kunnen tot 2 Augustus terecht in de Stadsschouwburg.

LEX VAN DELDEN


vrijdag 20 juli 1951
Concertpractijk verliest contact met muziekleven
Wezen en uiterlijk van de kunst

HET Concertgebouworkest geniet thans van een alleszins verdiende vacantie. Het heeft weer een zwaar seizoen achter de rug, al was dit dan - artistiek gesproken - weinig geslaagd. Dat zal althans de mening zijn van velen die niet tevreden te stellen zijn met alleen maar een reeks solisten en dirigenten, maar die ook behoefte hebben aan contact met een zo ruim en interessant mogelijke keuze uit de muziekliteratuur.

Dat laatste heeft men in het Concertgebouw niet kunnen aantreffen, en al zal de onverwacht lange ziekte van Eduard van Beinum wel enige moeilijkheden hebben opgeleverd, als een excuus voor de oninteressante, weinig de aandacht trekkende programma's van werken welke werden uitgevoerd, mag dit niet gelden.

Hier heeft een jarenlang stelselmatig gevoerde, verkeerde muziekpolitiek zich eindelijk en met een niets te wensen latende duidelijkheid gewroken.

Men ging in de Van Baerlestraat reeds lang van het standpunt uit dat men het publiek via een aantal dirigenten en solisten naar de concertzaal moet lokken. Wat men er te horen zou krijgen, achtte de leiding van het Concertgebouw blijkbaar van ondergeschikt belang.

Ook dit keer is het weer zo gegaan. Onlangs immers is men in kennis gesteld van de lijst met namen van dirigenten en solisten die men volgend seizoen kan zien en horen optreden. Dat is voor velen, misschien voor té velen, zonder twijfel aantrekkelijke lectuur. Maar er kleeft één, principiële, fout aan: de aandacht van de concertbezoekers richt men op die manier op dat deel der concertpractijk dat voor het werkelijke muziekleven niet van essentiëel belang is. Wat de cultuurgeschiedenis ons heeft nagelaten, is een schat van composities; zij vormen het enige van waarde, en mede dáárvoor dient belangstelling te worden opgeëist.

Er is een tijd geweest dat het muziekleven zoals het in de werkkamers der componisten tot in materie vastgelegde klank werd, volledig hand in hand ging met de uitvoeringspractijk. Die periode van volstrekte harmonie welke de muziek zélf tot middelpunt maakte van de muzikale activiteit, leverde - gelijk elke tijd en zijn culturele stromingen - leerboeken op. Studiewerken die, alwéér, het muzikale scheppen tot uitgangspunt hadden. Het was dan ook een volkomen natuurlijke zaak dat Rameau (1683 - 1764) in die tijd een harmonieleer schreef.

Uitvoeringspractijk

De negentiende eeuw heeft daarin grondige veranderingen gebracht. De verhouding tussen wezen en uiterlijke verschijningsvorm der muziek was in de achttiende eeuw zo volmaakt geworden, dat een verdergaande perfectie niet mogelijk scheen. En zo wierp men zich dan op de uiterlijke gestalte, op de verbijzonderde kunst van de uitvoeringspractijk.

Het werd de eeuw der virtuositeit, het tijdperk van de grote solist niet alleen, maar bovendien de periode van de steeds omvangrijker wordende orkesten met hun uitgebreide mogelijkheden tot het verwekken van de meest geraffineerde klankcomplexen. En het was een logisch gevolg, dat in die tijd instrumentatieleren ontstonden, handboeken, welke onderricht gaven in de technische kennis van de instrumenten en het orkest.

Langzamerhand had de aandacht zich van het wezen naar het uiterlijk verplaatst, en onze concertpractijk blijkt zich nog vaak en met tevredenheid in dit stadium te bevinden.

Wie, als de leiding van het Concertgebouw, er genoegen mee neemt zijn publiek dit niet-essentiële concertleven voor te houden, oogst daarmee succes, althans tijdelijk: want, nietwaar, het is nog altijd zo, dat de zalen tot berstens toe gevuld zijn wanneer een beroemde solist optreedt.

Maar wie zo te werk gaat, kijkt niet ver genoeg, en verstaat zijn culturele taak niet. Hij confronteert zijn publiek niet voldoende met de muziek zèlf, en richt in elk geval niet de aandacht op wat werkelijk van essentieel belang is. Hij loopt dan het gevaar het contact met de scheppende kunstenaars in zulk een mate te verliezen, dat er over enige tijd in het geheel geen sprake meer zal zijn van muziekleven.

Dat gevaar is niet denkbeeldig, zeker in Nederland, en vooral in Amsterdam niet. Het Concertgebouw slaagt er nog altijd in zijn zalen te vullen na de gebruikelijke aankondiging van uitvoerenden. Dat moet men inderdaad blijven doen. Maar daarnaast is een eis van het allereerste culturele belang het publiek door tijdige bekendmaking van het te spelen repertoire, zó op te voeden, dat het zélf zijn muziek gaat kiezen, en niet de routine-gang naar het Concertgebouw onderneemt om er te horen hoè de virtuozen spelen. Misschien dat dan nog eens de tijd komt, dat men gaat vragen wát er wordt uitgevoerd.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 21 juli 1951
Nieuw operettegezelschap
onder directie van Harden en Susan komt in September in Carré

(Van onze muziekredacteur)
Het staat thans vast dat het nieuwe operettegezelschap Harden-Susan, waarover wij reeds berichtten, zich op 24 September aan Amsterdam zal voorstellen. Dat gebeurt in Carré, waar na de première nog een aantal voorstellingen wordt gegeven.

"We brengen dan Bruno Kranichstaedten's operette "Das gibt's nur einmal", vertelt Paul Harden, een der beide leiders. "We doen het in het Duits, de oorspronkelijke taal. Ons doel is operette te spelen in de Weense traditie, beschaafd en met een juiste verhouding tussen muziek en handeling. Een klucht brengen zoals tegenwoordig zo vaak gebeurt, willen wij dus beslist niet."

En zijn compagnon, de dirigent Julius Susan voegt er aan toe: "De handeling blijft volkomen intact, en slechts waar de tekst verouderd was, brachten wij kleine veranderingen aan. Zo moesten wij bijvoorbeeld twee nieuwe nummers er voor componeren, waarvan één binnenkort gepubliceerd wordt."

Paul Harden voert de regie en speelt zelf mee. En verder treden o.a. op Lucia van de Ven (een jonge Nederlandse sopraan die in Hamburg aan de operette verbonden was), Dora Schrama, Mary van den Berg, Hetty Ruys, Gerard Müller, Arthur Hoogveld, (die de Hoofdstad Operette verlaat), Bert Silvester en Chris de la Mar.

"Tot December houden wij deze operette op het repertoire, we trekken er het hele land mee door," zegt Susan. "En daarna hebben wij het plan de première te geven van een nieuwe buitenlandse operette. Wij zijn er over in onderhandeling. Ook aan een Nederlandse operette wordt gedacht."

Per 1 Augustus krijgt dit gezelschap als zakelijk leider de heer L. Trouw, die tot dusverre administrateur van de Rotterdamse Schouwburg was.

Overigens start het gezelschap eigenlijk al op 7 September met een besloten voorstelling in de hoofdstedelijke Stadsschouwburg, waarna men meteen de provincie intrekt. En niet onvermeld mag blijven dat men reeds aanbiedingen uit Antwerpen heeft ontvangen.