zaterdag 2 juni 1951
Kroniek van Kunst en Kultuur
Holland Festival in woord belicht

Evenals vorig jaar heeft de Kroniek van Kunst en Kultuur een extra-juni-uitgave aan het Holland Festival gewijd. Het is een bijzonder belangwekkende editie geworden, die haar aantrekkelijkheid, behalve aan de interessante inhoud, ook aan het smaakvolle uiterlijk ontleent.

Mr. H. J. Reinink, secretaris-generaal van O., K. en W. en voorzitter van het festival, schreef enkele woorden ter inleiding, die willen duidelijk maken, dat men op weg is het Holland Festival een eigen karakter te geven. Ze klinken als een verontschuldiging over wat nog steeds niet verwezenlijkt werd...

Over het interessantste deel van het festival, het operarepertoire, dat met "Jenufa", "Dido en Aeneas", Monteverdi's "Combattimento", "Fidelio", "Bal-masqué" en een Franse avond een bijzonder goed figuur slaat, schreef Marius Flothuis een heldere beschouwing.

Abraham van der Vies wees op de wenselijkheid het festival internationaal te houden en zodoende de grenzen wijd open te zetten. Het toneel wordt aan een uitgebreide beschouwing onderworpen door W. Ph. Pos, E. Straat en Johan de Meester, die over zijn regie-opvattingen voor "Ifigeneia", "Leer om leer" en "Elckerlijc" schreef.

Rudolf Escher leverde een boeiend artikel over Ravel en diens "L'enfant et les sortilèges", Max Vredenburg een over de opera's van Milhaud en Françaix, welke in het festival worden opgevoerd.

De beeldende kunst komt o.a. aan bod in artikelen van C. Doelman (over Charley Toorop) en L. P. J. Braat (over onze beeldhouwkunst).

Ook enige buitenlanders leverden bijdragen. Zo schreef Max Brod over het wezen van Janáceks muziek en Noémie Perugia over de interpretatie van het Franse lied. De graaf van Harewood wijdde een artikel aan The English Opera Group en Otto Klemperer schreef zijn herinneringen aan Mahler neer.

L. V. D.


maandag 4 juni 1951
Geslaagde samenkomst van jonge musici

(Van onze muziekredacteur)
De Stichting "Contact Centrum Nederlandse Musici", de onderafdeling van het Nederlands Impresariaat waarin uitsluitend jonge kunstenaars zijn opgenomen, heeft dit weekend een internationale samenkomst belegd op de buitenplaats "Land en Bosch" te 's Gravenland. Het was de eerste manifestatie van deze nog jonge organisatie, en zij mag stellig als geslaagd worden beschouwd.

Belangstelling was er in overvloedige mate; dat bleek wel duidelijk op de ontvangst, Zondagmiddag, waar talrijke bekende figuren uit het muziekleven aanwezig waren. We noemen slechts Berthe Seroen, Jan Odé, Herman Leijdensdorff, Rosa Spier, Eva Liebenberg, dr. Anthon van der Horst. De gemeente Amsterdam was vertegenwoordigd door mr. P. Mijksenaar.

Zaterdag heeft Wouter Paap een uitvoerige lezing gehouden over de ontwikkeling van de Nederlandse muziek, waarbij de nadruk op de hedendaagse toonkunst werd gelegd. Een aantal composities van Pijper, Badings, Escher en Bunge is 's avonds door Nederlandse kunstenaars ten gehore gebracht.

De buitenlandse gasten toonden Zondagochtend hun capaciteiten. Australië en Duitsland hadden elk twee vertegenwoordigers gezonden. België, Frankrijk, Engeland, Israël en Zuid-Afrika elk één. De dag is besloten met een concert in de KRO-studio door het onlangs opgerichte Jeugd-strijkorkest o.l.v. Jan de Hoog, met medewerking van enkele solisten. Het was een bijzonder fris en verkwikkend slot van dit weekend dat naar alle verwachting wat practische resultaten zal opleveren.


dinsdag 5 juni 1951
Dirigent Serge Koessewitski in Boston overleden
Van contrabassist tot orkestleider Van contrabassist tot orkestleider

(Van onze muziekredacteur)
Na een korte ziekte is de dirigent Serge Koessewitski gisteravond in de leeftijd van 76 jaar in een ziekenhuis te Boston overleden.

Koessewitski, die 26 Juli 1874 in een Noord-Russisch plaatsje was geboren, begon zijn loopbaan als contrabassist in het Keizerlijke Opera Orkest. Als virtuoos op de contrabas maakte hij uitgebreide tournees door Rusland en West-Europa. Hij debuteerde in 1907 als dirigent in Berlijn, waar hij de Philharmonie dirigeerde.

In het seizoen 1909-1910 zag hij af van de ongebruikelijke solistische contrabaspractijk en richtte hij een eigen orkest op in Rusland. In 1917 werd hij directeur van de Russische Staats-Symphonie-Orkesten, en het jaar daarna leider van de Grote Opera te Moskou. Na de revolutie vertrok hij naar Parijs waar hij een eigen orkest oprichtte en van 1921 tot 1928 de Concerts Koessewitski gaf.

Het orkest dat onverbrekelijk met de naam Koessewitski verbonden is en door hem vermaard werd, is het Boston Symphonie Orkest waar hij in 1924 tot dirigent werd benoemd. Tot 1949 heeft hij er de leiding in handen gehad en in die kwart eeuw heeft hij onschatbare diensten bewezen aan de hedendaagse muziek welke hij een ruime plaats op zijn programma's inruimde.

Vrijwel alle grote orkesten te wereld zagen Koessewitski op het dirigeergestoelte, en steeds waren zijn programma's er op gericht via die ensembles het publiek nieuw werk, vaak van jonge componisten te laten horen. Op dit terrein deed Koessewitski nog meer: zo stichtte hij in Tanglewood het muziekcentrum Berkshire, waar jonge talenten zich kunnen ontplooien. Onze landgenoot Jurriaan Andriessen is er zijn Amerikaanse "carrière" begonnen.

Koessewitski, die bemiddeld was, heeft regelmatig componisten door opdrachten in staat gesteld zich maatschappelijk te handhaven. Hij had daartoe de Koessewitski Music Foundation opgericht, en een van de laatste, bekende, werken die voor deze stichting geschreven zijn, is Bartók's Concert voor orkest waarvan Koessewitski in 1944 de première gaf.

Behalve uitvoerend was hij ook scheppend musicus: vooral zijn Concert voor contrabas en orkest heeft enige tijd bekendheid genoten. Bovendien heeft hij talrijke publicaties over muziek het licht doen zien.

Om zijn pionierswerk als dirigent enigermate te mogen belichten, moge hier een keuze volgen uit de werken die hij introduceerde. In Rusland: "Prometheus" van Skriabin; "Petroesjka" en de "Sacre" van Strawinski. In Parijs: "Pacific 231" van Honegger, "Tableaux d'une exposition" van Moessorgski in de orkestratie van Ravel, "El Amor Brujo" van De Falla.

Werken van o.a. de Amerikaanse componisten Copland, Harris, Hanson, Piston, Sessions hield hij ten doop, en vrijwel het gehele moderne Europese repertoire introduceerde hij in Amerika.

Zijn verdiensten zijn door vele landen erkend, en talloze onderscheidingen bezat Koessewitski dan ook. Hij was Amerikaans staatsburger.


vrijdag 8 juni 1951
In de rij voor Holland Festival
Eerste gegadigde was er al gisteravond om 8 uur

(Van onze muziekredacteur)
Wie vannacht langs de Amsterdamse Stadsschouwburg liep, zag daar een groepje zittende en staande mensen. Het waren de dapperen die er een nacht waken (of half slapen?) voor over hadden om de eerste te zijn als de voorverkoop voor het Holland Festival zou beginnen. Dat gebeurde vanmorgen om 10 uur.

Mevrouw Van Wijk stond er al om 8 uur gisteravond; zij was de eerste. En om 12 uur kwam haar man haar aflossen. "Ik kom in hoofdzaak voor de balletten", vertelde hij mij om half twee. "Van opera hou ik over het algemeen niet. Een enkele zou ik toch wel willen zien, bijvoorbeeld de Franse avond".

Het is de heer Van Wijk, die textielontwerper en -drukker is, op dit punt zeker meegevallen, want de heer Abraham van der Vies, directeur van de Nederlandse Opera, besloot hem een gratis kaart naar keuze aan te bieden. En de heer Van Wijk koos natuurlijk voor de Franse avond.

Behalve de heer Van der Vies waren nog de heren Peter Diamand en Henk de By, resp. secretaris en perschef van het Holland Festival, aanwezig. En ook zij kwamen met verrassingen. Tegen 1 uur kregen alle deelnemers aan deze "wachtnacht" koffie aangeboden, en nog geen uur later ontvingen de eerste tien een gratis lidmaatschap van de Holland Festival Club.

Of hij de hele nacht zou blijven wachten, vroeg ik de heer Van Wijk nog. "Ik doe het niet alléén", legde hij uit, "maar heb een aflossysteem ontwikkeld, waaraan zes personen meewerken. De zesde staat dan om tien uur aan het loket. Ik doe het niet uit vrije wil, mijn vrouw heeft het doorgedreven, zet u dat er maar bij".


vrijdag 8 juni 1951
Opera besloot seizoen met spectacle coupé

(Van onze muziekredacteur)
Met een uitgebreide spectacle coupé waaraan alle leden van het ensemble meewerkten, heeft de Nederlandse Opera gisteravond in de vrijwel geheel gevulde Amsterdamse Stadsschouwburg haar seizoen besloten. De operaliefhebber die het repertoire van de afgelopen jaren heeft leren kennen, kon op deze gevarieerde avond via in décor en costuums gezongen scènes uit tien opera's herinneringen ophalen, als bladerde hij in een veelgelezen prentenboek.

Vóór de pauze was het àl Italiaans wat de klok sloeg: Traviata, Troubadour, Butterfly, Bohème, Bal-masqué. En vooral dit laatste oogstte een enorme bijval, dank zij de voorbeeldige vertolking door Gré Brouwenstijn en Frans Vroons. Ook Greet Koeman's Mimi (Bohème) waardeerde men hogelijk.

Als afsluiting vóór de pauze kwam het operaballet aan bod in Darja Collins luchtig balletje "Moulin Rouge". En erna hoorde men taferelen uit Franse en Duitse opera's: Carmen, Czaar Peter, Parelvissers, Manon en Fidelio. Er waren bloemen, hartelijk applaus voor solisten, koor, ballet en orkest. Dirigenten waren Paul Pella en Charles Bruck. De opbrengst van deze avond is bestemd voor het voorzieningsfonds van de Vereniging van Geëngageerden der Nederlandse Opera.


zaterdag 9 juni 1951
Ned. Opera in Holland Festival
Voorstellingen "Fidelio" op losse schroeven

(Van onze muziekredacteur)
Reeds enige tijd doen hardnekkige geruchten de ronde over moeilijkheden welke gerezen zouden zijn ten aanzien van de voorstellingen van "Fidelio" door de Nederlandse Opera in het Holland Festival. Inderdaad zijn er moeilijkheden welke resulteerden in een aan het Holland Festival gerichte mededeling van de zijde van het bestuur en directie der Opera waarin verklaard wordt: "Aangezien het orkest niet bereid is de door ons voorgestane oplossing, de hulp van het Radio Philharmonisch Orkest in te roepen, te aanvaarden, ziet het bestuur zich zeer tot zijn spijt genoodzaakt u mee te delen dat het niet in staat is de voorstellingen van "Fidelio" doorgang te doen vinden". De heer P. Diamand, secretaris van het Holland Festival die de werkelijke gang van zaken wilde belichten, geeft de hoop nog niet op. Men tracht een oplossing te vinden. In elk geval is de zaak hiermee nog lang niet afgedaan.

Moeilijkheden door overbelasting van orkest

Zoals men uit bovenstaande kan lezen, zijn er moeilijkheden met het operaorkest. Men weet dat Josef Krips reeds lang geleden heeft toegezegd de voorstellingen van "Fidelio" op 9, 11 en 15 Juli te dirigeren. Op 23 April was hij in Amsterdam om kennis te maken met onze opera en hij heeft toen met de solisten gerepeteerd. Tijd voor een orkestrepetitie was er niet. Krips woonde nog wel een voorstelling bij, en daarna heeft men met hem het repetitierooster besproken.

Hij eiste repetities met het opera-orkest (met en zonder solisten), en dat was meer dan men verwachtte. Het rooster liet dit aantal repetities niet toe. Want dan zou het orkest van 17 Juni tot 12 Juli elke dag dienst moeten verrichten. De vereiste vrije dag per week zou daarmee vervallen, en de directie der Opera achtte dit een onaanvaardbare eis. Dit is toen aan het Holland Festival meegedeeld. Krips was inmiddels al weer vertrokken.

Het bestuur van het Holland Festival, dat de voorstellingen in elk geval wilde laten doorgaan, zocht toen contact met de Nederlandse Radio Unie waarmee men toch reeds nauw samenwerkt. Op 19 Mei kwam de toezegging dat men het Radio Philharmonisch Orkest beschikbaar stelde, eveneens met acht repetities. Voorwaarde was dat er geen complicaties met het opera-orkest zouden ontstaan.

Toen de heer Van der Vies (directeur van de Opera) de vertegenwoordigers van het opera-orkest op 21 Mei hiervan in kennis stelde, achtten deze dit een onaanvaardbare oplossing; zij vonden dat bij voorstellingen van de Opera het eigen orkest moest spelen.

En zij meenden, dat dit kon, zelfs al waren de musici, o.a. door de hoge eisen van enkele premières ("Jenufa" en de Franse avond) zwaar belast.

Op 29 Mei vond er een bespreking ten departemente plaats, waar de N.R.U., de operaleiding, het opera-orkest en het Holland Festival elk door twee personen vertegenwoordigd waren. Inmiddels hadden de operamusici hun collega's van de radio verzocht geen gevolg te geven aan de uitnodiging bij "Fidelio" te spelen.

Die bespreking op 29 Mei bracht geen oplossing. Het opera-orkest, dat toch al in een moeilijke positie verkeert wegens de onzekere toekomst van de Opera, wenste het werkrooster te zien. Dat werd de vertegenwoordigers van dit orkest op 31 Mei door de heer Van der Vies getoond. Ze concludeerden, dat er inderdaad veel van hen geëist werd, maar dat overleg met het orkest nog nodig was.

Op 4 Juni kwam hun beslissing: zij meenden een werkverdeling te hebben gevonden die het mogelijk maakte wél op te treden. De heer Van der Vies wenste, voor deze oplossing artistiek niet de verantwoordelijkheid te aanvaarden. Er zijn immers in dit internationale festival topprestaties nodig, onder twee nieuwe, buitenlandse, dirigenten moet worden gewerkt, en enkele premières staan te wachten: een totaal van bijzonder zware eisen.

De heer Van der Vies heeft dit alles met het bestuur van de Opera op 5 Juni besproken, en toen bleek dat het voorstel van het orkest op drie punten het reglement der werktijden aantastte. Men bleef bij de mening dat het orkest overbelast zou worden en schreef toen de brief welke in het begin van dit artikel werd geciteerd.

Uit dit alles wordt wel duidelijk dat het opera-orkest geenszins onvoldoende wordt geacht; de heer Krips wil er immers mee optreden. Men kan overigens begrip hebben voor het standpunt van het orkest dat tot elke prijs onder een vermaarde dirigent wil optreden.

De overbelasting zal echter op die manier niet te vermijden zijn. Ook dáárop wijst boven geciteerde brief: "Bestuur en directie van de Opera achten het onverantwoord dat het orkest aan de "Fidelio"-voorstellingen in het Holland Festival meewerkt. Dit klemt temeer daar het bestuur en directie alle begrip tonen voor de zienswijze van het orkest onder de huidige onzekere omstandigheden tijdens het Holland Festival zo goed mogelijk voor de dag te komen."


maandag 11 juni 1951
"De Heilige van Padua"
Onbezield spel in Carré

Wie besloten heeft het "uit muziek geboren" dansspel "De Heilige van Padua" van de componist Henk Bijvanck te doen opvoeren, heeft een verkeerd besluit genomen. Want ook al vermeldt de programmatoelichting, dat hier sprake zou zijn van "een doorbraak van de kunst naar het volk" en al wil men doen geloven dat "dit bezielde spel" iedereen zal ontroeren, de eerste uitvoering er van, Zaterdagavond in het Amsterdamse Carré, toonde eerder het tegendeel van dit alles aan.

Bijvanck laat een declamator (Johan Schmitz) een allerongelukkigste tekst van louter rijmelarijen zeggen, en een menigte dansers en danseressen een bijzonder dilettantisch opgezette verbeelding geven van het zieleleven, de preken en de goede werken en wonderen van Antonius. Dit gebeurde zo onbeholpen naïef, zo platvloers van gedachten en zo gespeend van elke bezieling, dat van ontroering geen sprake kon zijn, laat staan van een "doorbraak" naar het volk. Vooral katholieken zullen zich aan de pretentieuze bedoelingen van dit vervelende "gebed in schoonheid" geërgerd hebben.

Zijn muziek leek mij een hinderlijk gemis aan persoonlijkheid te hebben en was eerder een gebrekkig overzicht van de muziekgeschiedenis der 19de eeuw dan een uiting van een thans levende kunstenaar. Zo hoorde men nu eens Grieg, Schumann en Schubert, dan weer Franck, Liszt en vooral Bruckner. Bijvanck trof het slecht met de uitvoering, want de muziek hoorde men niet van de Haarlemse Orkest Vereniging (op de band opgenomen) - zoals was aangekondigd -, maar (om technische redenen) op de piano, door de componist gespeeld.

Die muziek bood bovendien zo weinig mogelijkheden tot dansen, dat de choreograaf Albert Mol voor een bij voorbaat onmogelijke taak stond. Solisten van het Scapino-ballet en de dansschool van Yvonne Georgi trachtten er iets van te maken. Hetgeen niet lukte, niet kón lukken.

De koorzang, die wél via de band klonk, werd verzorgd door het Collegium Musicum Amstelodamense o.l.v. Toon Vranken. De regie was in handen van Anton Sweers.

LEX VAN DELDEN


donderdag 14 juni 1951
Ned. Opera speelt "JENUFA"

(Van onze muziekredacteur)
Leos Janácek (1854-1928) die terecht als de grondlegger der moderne Tsjechische muziek wordt beschouwd, heeft steeds bijzondere belangstelling gehad voor de folklore van zijn land, voor het volkslied en voor de volkstaal. Ook, en misschien vooral, zijn opera "Jenufa", waarvan de Nederlandse Opera ter opening van het Holland Festival in Amsterdam Vrijdag de galapremière geeft, levert daarvoor duidelijke bewijzen.

De eenvoudige, bijzonder ongekunstelde melodiek ervan schijnt uit te gaan van de taal zelf3, met alle stembuigingen en accenten. Daardoor ontstond een geheel dat in de eerste plaats de indruk vestigt van begin tot eind natuurlijk te zijn.

Het volkslied heeft deze muziek diepgaand beïnvloed, en het gegeven van deze opera leende zich daartoe wel bij uitstek. Want "Jenufa" is een boerendrama, dat zich afspeelt temidden van eenvoudige mensen. Gewone mensen met hartstochten, met berouw, wanhoop en zonden.

In zijn fel, beklemmend realisme was dit in 1903 voltooide meesterwerk zonder twijfel in die tijd uniek. Het heeft nog enige jaren geduurd voordat het werd opgevoerd en succes had. Maar daarna heeft het vrij snel zijn weg door de wereld gevonden. Voor wie ervan kennis hebben genomen, is dit begrijpelijk, want niemand zal zich aan de ban van dit indrukwekkende drama kunnen onttrekken.

Men kan zich de komende weken zelf overtuigen van de betekenis dezer boeiende opera, in een opvoering onder regie van Abraham van der Vies en onder directie van Paul Pella. In de belangrijkste rollen ziet men Gré Brouwenstijn, Lidy van der Veen, Frans Vroons en Jan van Mantgem. De decors en costuums ontwierp Hans van Norden. Het werk gaat in een Nederlandse vertaling van Th. A. Eekman en Theun de Vries.


zaterdag 16 juni 1951
Grandioze "Jenufa" door Nederlandse Opera
Gave voorstelling werd groot succes

De première van Leos Janácek's "Jenufa" waarmee de Nederlandse Opera gisteravond in de Stadsschouwburg het Holland Festival in Amsterdam opende, is een grandioos succes geworden. Minutenlang heeft men aan het slot de medewerkenden toegejuicht, en vele bloemstukken kwamen die hulde kracht bijzetten.

Over Janácek's indrukwekkend-realistische boerendrama zelf nog veel op te merken is, na wat dezer dagen in deze kolommen reeds is geschreven, overbodig. Het werk heeft een bijzonder aangrijpende indruk achtergelaten, en vooral de eenvoudige directheid waarmee het simpele gegeven van het meisje Jenufa dat tussen twee mannen moet kiezen, van begin tot eind consequent wordt ontwikkeld, heeft haar werking niet gemist.

Dit alles kon slechts zo zijn door een uitermate boeiende voorstelling waarin ieder zich voor de volle honderd procent gaf, onder de regie van Abraham van der Vies, die een meesterlijke eenheid wist te scheppen. De beklemmende sfeer die bijna voortdurend "Jenufa" kenmerkt heeft hij overtuigend weten te bewaren, daarbij met vaak eenvoudige middelen een volstrekt gaaf resultaat bereikend.

Creaties van allure

Gré Brouwenstijn (Jenufa) en Lidy van der Veen (haar stiefmoeder) moeten in één adem worden genoemd; zij zorgden voor creaties van grote allure en overtuigingskracht. Wie de moeilijkheden van deze rollen ook maar enigermate kent, moet de grootste bewondering hebben voor haar prestaties. De manier waarop Lidy van der Veen de tweede acte werkelijk beheerste, was bepaald indrukwekkend, en Gré Brouwenstijn ontroerde met name door de natuurlijke kinderlijkheid die zij Jenufa meegaf.

Frans Vroons en Jan van Mantgem gaven van de twee grote mannenrollen al even boeiende vertolkingen, en Jo van de Meent (de grootmoeder) en Gerard Holthaus (de meesterknecht) troffen in kleinere partijen. Het is niet mogelijk alle anderen te vermelden; zij hebben zonder uitzondering uitstekende prestaties geleverd.

Dirigent Paul Pella verdient de grootste lof voor de wijze waarop hij het geheel wist te bezielen met een nimmer verslappende intensiteit van de ban waaraan niemand zich zal hebben kunnen onttrekken. Hij liet het orkest de uiterst moeilijke instrumentale partij verrassend goed spelen, en deze musici hebben daarmee een bijzondere prestatie geleverd. Datzelfde geldt voor het koor.

Een belangrijke bijdrage leverde ook Hans van Norden, die in zijn prachtige decors steeds de juiste sfeer vond, en bovendien voortreffelijke, kleurige costuums had ontworpen. De Nederlandse vertaling van drs. Th. A. Eekman en Theun de Vries voldeed wel, al kon men er af en toe onnatuurlijke accenten in horen. Maar het moet vrijwel onmogelijk zijn de Tsjechische tekst die Janácek's muziek in hoge mate bepaalde, ideaal te vertalen.

De avond, die met het Wilhelmus was geopend, werd bijgewoond door o.a. staatssecretaris Cals, burgemeester d'Ailly, mr. Reinink en dr. Vroom (van het departement van O., K. en W.), de wethouders De Roos (van Amsterdam) en Van Zwijndrecht (van Den Haag) en de Tsjechische gezant dr. J. Martinic, onder wiens auspiciën deze première plaats vond. Na afloop was er een ontvangst in het I.C.C., waar vele genodigden de gelegenheid aangrepen de medewerkenden aan de voorstelling geluk te wensen.

Men mag de Nederlandse Opera voor deze opvoering dankbaar zijn, en slechts hopen dat iedere operaliefhebber "Jenufa" zal gaan zien én horen.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 16 juni 1951
Theo Bruins gaf eerste ochtendrecital

In de met bloemen versierde, zeer goed bezette Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw, heeft Theo Bruins vandaag de serie ochtendconcerten in het Holland Festival geopend met een bijzonder aantrekkelijk en van grote persoonlijke smaak getuigend programma.

Pijper's Sonate en Bartók's suite "Buiten" vulden het eerste programmadeel en Bruins bewees ook dit keer weer een meesterlijk pianist te zijn. Zijn enorme élan, zijn helder inzicht in het wezen van deze muzieken en zijn feilloze techniek stelden hem in staat tot grootse vertolkingen, die een geestdriftig applaus ontlokten.

Na de pauze speelde hij nog Brahms' Händel Variaties.

LEX VAN DELDEN


maandag 18 juni 1951
Kubelik gaf première van Landré's Derde
Robert Casadesus stelde teleur

Het zwaartepunt van het eerste der vijf abonnementsconcerten die het Concertgebouworkest in het Holland Festival te Amsterdam geeft, lag duidelijk op het programmadeel na de pauze. Daar was om te beginnen Guillaume Landré's Derde Symphonie die Kubelik, Zaterdagavond in de met bloemen versierde Grote Zaal ten doop hield.

Het is een muziek zonder onderbrekingen waarin niettemin vier onderdelen te herkennen zijn. Men hoort Landré's persoonlijkheid ten voeten uit in dit voornamelijk dramatische stuk dat een elegische grondtoon bezit. En van een "grondtoon" moet ook in technisch opzicht zonder twijfel gesproken worden. Want er is één duidelijk thematisch gegeven dat het gehele werk beheerst en er een hechte eenheid aan geeft.

Bewonderenswaardig zijn de logica en de discipline waarmee dit breed uitgesponnen elegische gegeven is behandeld, en met name de climax welke naar het slot leidt, is indrukwekkend. Slechts het derde onderdeel - een scherzo zou men het kunnen noemen - onderging ik als een ietwat uit de toon vallend intermezzo: de luchthartige en speelse geest welke ermee beoogd werd, leek mij niet in overeenstemming met de zwaarmoedige aard van het thematische gegeven dat er de bouwsteen voor leverde.

Kubelik dirigeerde het werk met veel overgave, en de componist moest op het podium de dank van het publiek in ontvangst nemen. Hij betrok dirigent en orkest uitdrukkelijk in alle hulde.

Het hoogtepunt van de avond werd het slotnummer: Janácek's monumentale rhapsodie "Taras Bulba", waarin ook dit keer weer de volstrekt aparte persoonlijkheid van deze Tsjechische componist verblufte. In deze ongewoon meeslepende uitvoering maakte het werk een enorme indruk. Kubelik's temperament was hier, evenals in het openingsstuk van het concert (Smetana's ouverture "De verkochte Bruid") volledig in zijn element.

Dat de solist van deze avond, Robert Casadesus, nu pas wordt genoemd, vindt zijn oorzaak in het feit, dat zijn vertolking van Mozart's pianoconcert in c (KV 491) ernstig teleurstelde. Of vermoeidheid hier een rol speelde, is mij niet bekend, maar zijn spel maakte een ietwat slappe indruk, miste intensiteit, en was te week voor deze romantische, maar helderheid vereisende muziek. Ook het samenspel tussen solist en orkest liet te wensen over, en enige vrij ernstige schommelingen ontsierden dit toch al niet fraaie geheel.

De avond was met het "Wilhelmus" geopend.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 19 juni 1951
Nederlands Kamerkoor voerde voorbeeldig programma uit

Het gebeurt maar zelden dat men een groot koorwerk (met orkest) zo ideaal te horen krijgt als gisteravond in de Amsterdamse Bachzaal het geval was met Haydn's vrijwel volledig onbekende Theresiënmesse. Het was de bepaald feestelijke afsluiting van het als steeds voorbeeldige concert waarmee Felix de Nobel met zijn Nederlands Kamerkoor en het Omroep Kamerorkest het Holland Festival opluisterde.

In de regel zijn het amateurkoren die dergelijke werken uitvoeren, en om financiële redenen is het dan meestal onmogelijk grondig met het (gehuurde) orkest te repeteren. Gisteravond waren de omstandigheden ideaal: een onverbeterlijk koor van beroepszangers, een zeer goed kamerorkest en met beide had De Nobel voldoende tijd aan de voorbereiding kunnen besteden.

Het resultaat was een openbaring: zo volkomen werden hier De Nobel's intenties verwezenlijkt en zo bezield en vlekkeloos was deze uitvoering dat er niets te wensen overbleef. De (anonieme) solisten, alle vier koorleden, verdienen een bijzonder woord van lof. Het is onbegrijpelijk dat Haydn's blijmoedige en van een pure schoonheid doortrokken meesterwerk zo zelden tot klinken komt: het verdient een plaats boven aan de lijst van kerkelijke werken.

Even indrukwekkend vond ik de zeldzaam mooie vertolkingen van Ockeghem's onvolledige "Mis zonder naam" en van Compère's prille, devote motet "O bone Jesu".

Met grote verwachting was de kennismaking met Strawinski's in 1948 gecomponeerde mis tegemoet gezien, en men mag De Nobel dankbaar zijn thans ermee geconfronteerd te zijn, al zal het voor velen een grote teleurstelling geworden zijn.

Het is een muziek voor gemengd koor en tien blaasinstrumenten (vijf houten en vijf koperen, waarbij merkwaardigerwijze hoorns ontbreken). Een vrij star en onbewogen geheel leek mij deze mis die vrijwel voortdurend homophoon is (al suggereert het programmaboekje een polyphone stijl, - ten onrechte).

Ook in Strawinski's beste werken was de melodiek steeds zwak. Zijn componeren ging en gaat nog altijd uit van harmoniek en rhythmiek. Die elementen lijken mij bepaald onvoldoende om er een mis mee te schrijven; zij sluiten van nature een echte vocaliteit uit. Het resultaat is weinig anders reeksen naast elkaar geplaatste accoorden zonder vloeiende beweging. En dat is bijzonder weinig boeiend.

Het gemiddelde van deze al lang niet meer actuele muziek sluit aan bij de instrumentale koralen uit "L'histoire du soldat" en het octet. Vernieuwend is Strawinski dus niet. Integendeel, zijn componeren schijnt op dood spoor geraakt te zijn, en na deze mis vraagt men zich af of er nog ontwikkelingsmogelijkheden voor deze componist bestaan. Ik vrees van niet.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 19 juni 1951
Schubert's vier-handige pianomuziek

Het tweede ochtendconcert van het Holland Festival, dat vandaag in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw plaats vond, ontleende zijn bijzondere waarde aan twee ten gehore gebrachte, zelden in het openbaar gespeelde werken voor piano vierhandig van Schubert.

Met de dramatische Fantasie in f, gecomponeerd in Schubert's sterfjaar, 1828, begon dit druk bezochte concert en het eindigde met de vier jaar eerder ontstane verrukkelijke variaties op een eigen thema in As. En beide stukken bewezen weer eens overtuigend, dat Schubert ten onrechte als de componist van alleen maar prachtige liederen wordt beschouwd. Want deze muzieken bezitten zulk een ongehoorde rijkdom aan melodische en harmonische inventie, en zijn zo persoonlijk en oorspronkelijk, dat zij ongetwijfeld tot de hoogtepunten der piano-literatuur behoren.

De uitvoerenden, Hans Henkemans en Felix de Nobel, bleken uitstekend bij elkaar te passen en al waren er nog wel enige lichte ongelijkheden, zij troffen in hun vertolking toch de ontroerende eenvoud en al de verrukkingen, welke deze muziek kenmerken. Zij moesten een toegift geven: het werd de bekende opgewekte "Marche Militaire".

Tussen deze Schuberts waren twee liederenreeksen van Fauré geplaatst: "Poème d'un jour" en de soberder, ingetogen "L'horizon Chimérique" en bovendien Caplet's van een mystieke vervoering doortrokken "Les Prières". Bodi Rapp bleek te weinig stemmiddelen en te weinig variatie in de expressie te bezitten om er voldoende reliëf aan te geven.

LEX VAN DELDEN


woensdag 20 juni 1951
Vittorio Gui in ons land
(Italiaans dirigent)

(Van onze muziekredacteur)
"Voor de eerste keer ben ik als dirigent in Amsterdam", vertelt Vittorio Gui mij, enige ogenblikken, nadat hij en zijn vrouw vanmorgen uit de trein uit Rome zijn gestapt. Nog drie dagen geleden dirigeerde deze 65-jarige Italiaan in Rome: "Die Schöpfung" van Haydn, en daarvóór Verdi's "Aïda" en Glucks "Ifigeneia auf Tauris".

Hij woont vlak bij Florence en is de stichter van de Maggio Musicale, die daar telkenjare plaats vindt. Malipiero kent hij uiteraard bijzonder goed.: "wij zijn immers generatiegenoten." En Dallapiccola is volgens hem een opvallende figuur.

Ik heb reeds 15 jaar gelden zijn eerste werken gedirigeerd, en ik gelóóf in hem:, zegt Gui, die hier gekomen is om tijdens het Holland Festival de voorstellingen van "Un ballo in maschera" bij de Nederlandse Opera te dirigeren. De eerste maal, dat hij in ons land optreedt, maar - zegt hij - "ik ken uw land, want als toerist heb ik het vroeger al eens bezocht."


zaterdag 30 juni 1951
Muziekfeest der I.S.C.M. in Frankfort begonnen
Zes orkesten zorgen voor prachtige uitvoeringen
Werk van Landré maakt uitstekende indruk

FRANKFORT AAN DE MAIN -
De Duitsers verstaan de kunst grondig en uitgebreid te organiseren; niet zo lang geleden hebben wij dat aan den lijve ondervonden. En ook het 25ste muziekfeest der I.S.C.M. levert daarvan bewijzen. Daar zijn bijvoorbeeld de zes orkesten die men naar Frankfort heeft gehaald om de orkestconcerten te verzorgen. Zes orkesten, alle van radio-omroepen.

Uit München en Keulen komen zij niet alleen, maar ook uit Stuttgart, Baden-Baden en zelfs uit Berlijn. En uiteraard werkt het orkest mee van de Hessische Rundfunk uit Frankfort zelf, die dit muziekfeest organiseert.

Dat alles past geheel in deze tijd, en intendant Beckmann liet in zijn begroetingsrede, Zaterdagmorgen, niet na de aandacht daarop te vestigen: de radio - zei hij - is een instituut dat zich er bij uitstek voor leent de rol van het vroegere, voor cultuur de gelden fournerende, maecenaat over te nemen.

En zo hoort men, dank zij deze uitgebreide orkest-deelname voortreffelijke uitvoeringen: de voorbereidingen kunnen op die manier immers grondig zijn.

De openingsplechtigheid, Zaterdagochtend in de studio van de Hessiche Rundfunk, waar alle concerten plaatsvinden, was aan twee werken gewijd. De vorig jaar overleden Franse componist Charles Koechlin (erelid van de I.S.C.M.) werd herdacht door de uitvoering van zijn nobele, serene "Chant funèbre" voor koor, orkest en orgel. En daarna kwam - na een aantal redevoeringen, o.a. van de vice-voorzitter der I.S.C.M. (voorzitter Clark uit Engeland was wegens ziekte verhinderd) - de uitvoering op de magnetofoonband van een radiophonisch verhaal van de Belgische componist Chevreuille.

Een bijzonder merkwaardig werk bleek het te zijn, een werk dat slechts via de radiotechniek tot klinken kan komen. Sommige fragmenten van deze muziek werden eerst op platen van 33 omwentelingen per minuut opgenomen, en dit resultaat later met 78 toeren gedraaid en op de band vastgelegd. Zo ontstond een geluid dat niet alleen sneller verloopt dan de oorspronkelijke eerste opname, maar dat bovendien enkele noten hoger klinkt. Op die manier kon Chevreuille de omvang van de instrumenten naar boven vergroten.

Het dramatische geheel dat gebaseerd is op Andersens sprookje "De tondeldoos" en een arme soldaat als hoofdfiguur heeft, was bepaald indrukwekkend en voortdurend bijzonder origineel. Dat de Duivelsdans uit Strawinski's "L'histoire du soldat" af en toe herkanbaar was, zal wel geen toeval zijn.

Dat Frankfort temidden van zijn troosteloze puinhopen, er prijs op stelde de bezoekers te confronteren met de eigen culturele opbouw, spreekt vanzelf. En zo is Vrijdagavond onder Eugen Jochum een aantal nieuwe Duitse werken uitgevoerd, van Karl Amadeus Hartmann (een zeer goede symphonie), van Orff, Reutter en Egk.

Veel belangwekkender werd het pas Zaterdagavond op het eerste orkestconcert van het festival zelf. Ernst Toch's symphonie maakte een bijzonder sterke indruk. Aangezien Amsterdam haar enige tijd geleden onder Klemperer reeds hoorde, kan ik met deze constatering volstaan.

Verrassing

De grote verrassing was vooral het "Coro di Morti" van de Italiaanse Petrassi: een dramatisch madrigaal voor mannenkoor, 3 piano's, koperen blaasinstrumenten, contrabassen en slagwerk.

Met name troffen hier de prachtige vocale schrijfwijze, een voortreffelijke eenheid in de vorm en een volstrekt aparte expressiviteit. Mijn enige bezwaar geldt het gebruik van 3 piano's: het klinkend resultaat leek mij evengoed met 1 piano te realiseren.

De "onafhankelijke", uit Polen afkomstige, Szalowski maakte een frisse, hartveroverende indruk met een vurige balletmuziek, "De betoverde herberg", waartegen de "Zes zangen" voor koor en orkest van de Fransman Martinet wel erg afvielen; het waren talentloze, onsamenhangende kreten.

Het tweede orkestconcert, gisteravond onder Fritz Lehmann, bracht een uitbundig succes voor de "Quatre mouvements symphoniques" van onze landgenoot Guillaume Landré. De uitvoering van deze ten onzent reeds bekende muziek was uitnemend, en de componist moest enige keren komen danken.

Een bijzonder goede indruk maakte ook de derde symphonie, "Facetten" getiteld, van de Zweed Blomdahl: een vijfdelig, sterk opgebouwd stuk dat één thematisch gegeven bezit dat op verschillende manieren belicht wordt. Het bezit prachtige climaxen en vooral een uitermate interessante rhythmiek.

De "Piccola Sinfonia" van de Zwitser Willy Burkhard bleek een slappe aaneenschakeling van zoetsappigheden te zijn, een aftreksel van de "Klassieke Symphonie" van Prokofiew. En de geestelijke koren van de Fransman Preger vond ik vervelend, geestloos en hoewel uit negen onderdelen bestaand van elke variatie gespeend.

Om deze programma's heen heeft men een uitgebreid geheel van ontvangsten gebouwd, en zo was ik gistermiddag in het clubgebouw van een roeivereniging de gast van de burgemeester van Frankfort. Het ruime gebouw bleek te liggen naast de villa welke Willem Mengelberg vroeger bewoonde toen hij hier de museumconcerten dirigeerde.

LEX VAN DELDEN