vrijdag 4 mei 1951
MENUHIN: klasse apart
Sonaten-avond in Concertgebouw

Dat Yehudi Menuhin en Louis Kentner een volmaakt viool-pianoduo zouden vormen, lijkt mij, nu ik hen Woensdag in de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw een sonaten-avond heb horen geven, niet geheel in overeenstemming met de werkelijkheid. Daarvoor zijn deze musici, hoe volkomen sluitend hun ensemble in technisch opzicht ook moge zijn, te zeer verschillend van aanleg en aard.

Ik kan mij voorstellen dat sommige luisteraars onbevredigd huiswaarts zijn gekeerd. Dat waren dan zij die naar de concertzaal togen om violistische fraaiigheden te horen, met name "verrukkelijke tonen" die het wezen der muziek nog niet behoeven te raken. Hén zal Menuhin hebben teleurgesteld, want zijn spel dat qua métier uiteraard boven alle critiek verheven is, onthoudt zich rigoureus van elk uiterlijk vertoon om derwille van effect.

Wat men in den beginne (in Franck's sonate) geneigd was voor geroutineerdheid en zelfs vermoeidheid te houden, bleek hoe langer hoe meer erop gericht tot de kern van de muziek door te dringen. Op die manier, leek mij, bereikte Menuhin dat men niet in de eerste plaats het materiële dat ieder instrument eigen is, hoorde, maar veeleer het essentiële, het bovenaardse dat gekarakteriseerd wordt door een volmaakte harmonie tussen techniek en geest. Wie zich hiervoor openstelde, werd geconfronteerd met volstrekt uitzonderlijke vertolkingen, met een klasse apart, welke haar gelijke niet vindt. Zo was het vooral in Brahms' 3de en Beethoven's Kreutzer Sonate.

Louis Kentner (Menuhin's zwager), een voortreffelijke pianist, kent die harmonie niet, is een veel "aardsere" natuur en zijn spel draagt het stempel van onrust. Hij blijft meer pianist dan musicus, en door deze omstandigheid kon de combinatie van deze twee musici niet geheel bevredigen.

Beiden speelden uit het hoofd, en het samenspel klopte "notelijk" in alle opzichten. Hun succes was enorm. Zo zelfs dat drie toegiften moesten volgen, alle van Beethoven: de Finale uit de sonate in G (opus 30, no. 3) en het eerste en tweede deel uit de Frühlingssonate.

Men moet het slechts betreuren dat Menuhin een zo conventioneel programma uitvoerde. Een kunstenaar van zijn formaat kan zich zonder risico veroorloven, en heeft zelfs de plicht, ook andere werken te spelen. Ik denk in dit verband aan Bartók's solosonate en Walton's sonate voor viool en piano. Beide voortreffelijke, voor Menuhin geschreven composities, welke Amsterdam nog nimmer hoorde.

LEX VAN DELDEN


woensdag 9 mei 1951
"Sweelinck"

Het programma dat de Amsterdamse Studenten Muziekvereniging "J. Pzn. Sweelinck" gisteravond in de Bachzaal ten bate van de Vrijzinnige Protestantse Voogdijvereniging "Tot Steun" ten gehore bracht, mocht op papier aantrekkelijk schijnen, in werkelijkheid viel dat wel erg tegen. En dat kwam voornamelijk door de uitvoering die niet aan redelijke maatstaven beantwoordde.

Werken van o.a. Bach, Haydn, Mozart en Beethoven hoorde men in vertolkingen die nauwelijks een indruk van deze partituren konden geven. Er was zelfs een première voor ons land, een symphonie voor strijkorkest van de Fransman Jean Françaix, die met deze monotone muziek een bijzonder weinig inventieve geest demonstreerde. Harmonisch noch melodisch was er ook maar iets interessants aan, en wie het gebrek aan vormbeheersing constateerde, zal zich erover verbazen dat deze Françaix nochtans de naam heeft een volleerd componist te zijn.

Het moet voor de dirigenten Kees van Baaren en Karel Mengelberg niet erg plezierig geweest zijn met het gebrekkige, ter beschikking staande materiaal dit concert te geven. Zij stonden voor een bij voorbaat tot mislukking gedoemde zaak.

De Vrouwelijke Studenten Muziekvereniging "Aedon" verleende haar medewerking. Solisten waren N. W. Caro (viool), Ilse Essed (alt) en Gerard de Beer (bas).

LEX VAN DELDEN


donderdag 10 mei 1951
Prachtige uitvoering van matige werken
Italiaans-Frans concert

Dat het gemiddelde peil van het huidige componeren in de meeste landen maar matig is, daarover is men het wel eens. Het Italiaans-Franse concert dat de sectie Holland der I.S.C.M. gisteravond in de Kleine Zaal van Amsterdams Concertgebouw had georganiseerd, kwam deze overtuiging nog eens kracht bijzetten, want van de vijf uitgevoerde werken was het grootste gedeelte nauwelijks de moeite waard.

Het beste voldeed Malipiero's reeds in 1934(!) gecomponeerde sonate voor vijf instrumenten: een onopgesmukte, gezonde muziek welke door haar directheid treft. Hierna moet het enige Franse werk van dit programma worden vermeld: een Trio voor hobo, clarinet en fagot van Alain Weber dat goed voor de instrumenten geschreven is, af en toe speelse invallen bevat en in elk geval geen ernstige inzinkingen heeft.

De "Canzone, Notturno e Ballo" van Tocchi vond ik een zeurderig geheel, dat elke spankracht mist, slecht van verhouding is en onbeholpen gecomponeerd. Alleen maar technische bedenksels waaraan het begrip "muziek" volkomen vreemd was, leken mij de Canons voor viool en cello van Ghedini.

Het soms sentimentele harpkwintet van Rota bezit - behalve de verdienste dat het goed klinkt - nauwelijks één nieuw geluid en men zou het eerder toeschrijven aan Massenet of een van de vele Amerikaanse filmcomponisten dan aan een nog levende musicus. Het had nochtans zoveel succes dat het slotdeel herhaald moest worden.

De allergrootste lof verdienen de leden van het Concertgebouworkest die het Amsterdams Kamermuziekgezelschap vormen: zij voerden dit moeilijke programma uitmuntend uit. Het waren Phia Berghout (harp), Hubert Barwahser (fluit), Haakon Stotijn (hobo), Bram de Wilde (clarinet), Thom de Klerk (fagot), Piet Heuwekemeijer (viool), Koen van der Molen (alt) en Johan de Nobel (cello).

LEX VAN DELDEN


vrijdag 11 mei 1951
Twee Nederlanders als gast bij Ierse Opera

(Van onze muziekredacteur)
Gré Brouwenstijn en Chris Reumer treden op het ogenblik als gast op bij de Ierse Opera te Dublin. Mevrouw Brouwenstijn, die er in "Tosca" zingt, reist daarna naar Londen door, waar zij zal meewerken aan twee opvoeringen van Janácek's "Jenufa", welke onder Kubelik voor de B.B.C. worden gegeven.

Reumer vervult in Dublin rollen in "Traviata" en "Tosca".


vrijdag 11 mei 1951
Van Beinum gaat weer dirigeren

(Van onze muziekredacteur)
Eduard van Beinum, die thans in Zuid-Frankrijk vertoeft om zijn ziekte geheel te boven te komen, heeft de directie van het Concertgebouw laten weten, dat hij het volgende seizoen weer in staat zal zijn te dirigeren.

Er is de laatste weken een bijzonder gunstige ontwikkeling in zijn gezondheidstoestand gekomen, en het is zelfs niet uitgesloten, dat hij nog in het Holland Festival zal optreden. Dat zou dan op 4 Juli in het Concertgebouw plaats vinden en op 15 Juli in de Apollohal, waar het festival besloten wordt.


donderdag 17 mei 1951
Beeldhouwer Geert Marree vond nieuw systeem voor vioolbouw
"Een boeiende hobby, die mij nachten wakker hield"

(Van onze muziekredacteur)
Dezer dagen zal de beeldhouwer Geert Marree de directeur van het hoofdstedelijk conservatorium een door hem vervaardigde viool overhandigen. Hij heeft dit instrument in opdracht van de gemeente Amsterdam gebouwd, en het zal een bijzonder begaafde leerling in bruikleen worden afgestaan. Een oppervlakkig beschouwd weinig opzienbarend bericht, dat de oplettende lezer toch kan hebben getroffen. Want de viool is gebouwd - ik zei het al - door een beeldhouwer. En dit laatste was aanleiding eens met de heer Marree te gaan praten in zijn ruim atelier, ergens in Amsterdam-West, waar de bezoeker in de eerste plaats wordt verrast door de aanwezigheid van een tweesoortige collectie voorwerpen: beeldhouwwerk én violen.

Autodidact....

"Als vioolbouwer ben ik volledig autodidact", verklaart de heer Marree openhartig. "Ik ben als beeldhouwer al ongeveer twintig jaar werkzaam, was enige tijd leraar aan de kunstnijverheidsschool. En in die jaren al bouwde ik violen: een boeiende hobby, die mij soms nachten wakker hield. Later gaf ik mijn lessen op om meer vrije tijd te hebben voor de vioolbouw, die me niet losliet.

Hoe ik het vak geleerd heb? Laat ik u vertellen, dat ik nooit een studieboek ervoor heb nageslagen, en ook nooit les heb gehad. Ik heb via een heel merkwaardige weg een constructiemethode ontwikkeld, die duidelijk verschilt van de gebruikelijke. Het begin was een deels intuïtief gevonden, later wetenschappelijk uitgewerkt cosmisch systeem, waarin ik de ruimte verdeelde op philosophische en mathematische grondslag. Getalsverhoudingen spelen in dit systeem een zeer grote rol."

Met groeiende belangstelling luistert men naar het nu volgende betoog, dat spoedig zo ingewikkeld wordt, dat een leek op dit gebied er maar weinig van begrijpt. Ik moet bekennen, dat het mij te hoog gaat. De heer Marree begrijpt dit wel, en onderbreekt zijn uiteenzetting. Op een desbetreffende vraag, vertelt hij dat een kenner op dit terrein van de wetenschap wel eens zijn systeem heeft bekeken, met stijgende verbazing en duidelijke geestdrift. "Maar", vervolgt hij, "ik werk nogal teruggetrokken, en de wetenschapsmensen heb ik dan ook niet van mijn onderzoekingen op de hoogte gebracht."

Cosmisch systeem

"Uit dit cosmische systeem vloeide mijn methode voor vioolbouw voort. Een jaar lang was ik bezig die methode in tekening te brengen: het resultaat was een zes meter lang schema, dat tot basis dient voor al mijn violen. De constructiewijze is geheel nieuw. Uitgangspunt was een gedachte van eenheid. Het geluid straalt immers - evenals het licht - van één punt uit. In het resonansvolume van mijn viool is nu een eenheid verwerkt, die rekening houdt met de natuurlijke verhoudingen in de tonenreeks."

Men speurt hier reeds de aanwezigheid van een philosophische inslag. En om hiervan een voorbeeld te geven, vertelt de heer Marree het volgende over de gebruikte houtsoorten.

"Eeuwenlang heeft men voor het bovenblad vurenhout genomen, voor het onderblad ahornhout. Vurenhout is afkomstig van de dennenboom, de Kerstboom, het symbool van het licht. Op de dwarsdoorsnede ziet men de zeven kleuren van het spectrum, dus alleen "inwendig". Ahornhout vertoont aan de buitenkant die zeven kleuren. In die tegenstelling zie ik de polen: hemels-aards."

Als de oude Italianen

Het merkwaardige van deze violen bleek achteraf te zijn dat haar verhoudingen geheel gelijk waren aan die van de beroemde oude Italiaanse instrumenten van een Stradivarius of een Amati. "Mijn systeem moet beslist hetzelfde zijn als dat van deze meesters. Zij hadden echter gebrekkige technische middelen, en daardoor vertonen hun producten soms lichte afwijkingen", aldus de heer Marree. "Ik heb zelf alle mogelijke instrumenten geconstrueerd, o.a. middelen voor nauwkeurige metingen. Daardoor is mijn systeem zo geperfectionneerd dat mislukkingen niet kunnen vóórkomen. Kleine verschillen blijven uiteraard mogelijk, het is immers handwerk."

Op het eerste gezicht zijn de violen van de heer Marree heel normaal; bij nauwlettend toezien merkt men een enkele lichte afwijking op. Hij laat een van zijn instrumenten horen; de klank is voortreffelijk: helder en glanzend. Trouwens, ook anderen hebben dit meermalen getuigd: Louis Zimmermann bijvoorbeeld, die hem drie dagen vioolles heeft gegeven, met als enige tegenprestatie de toestemming af en toe op zijn violen te mogen spelen!

Ook de paedagogen Oskar Back en Ferdinand Helmann vinden deze instrumenten uitstekend, en de Amerikaanse violist Ralph Hollander neemt er een mee naar de Verenigde Staten.

Ook de laksoorten van de heer Marree zijn anders dan de gebruikelijke. "Ik pluk zelf de kruiden ervoor en vervaardig daaruit mijn lakken. Hoe lang ik aan één viool werk? Meestal ongeveer drie maanden. Repareren doe ik niet, en ik ben dan ook, geloof ik, de enige in ons land, die alleen maar violen bóuwt."

Dat de "officiële" vioolbouwerswereld het werk van de heer Marree vaak niet bijzonder naar waarde weet te schatten, ligt voor de hand: men kent slechts één systeem, en daar houdt hij zich niet aan. Toch heeft zijn methode recht op belangstelling. De gemeente Amsterdam heeft die erkenning nu laten blijken door de opdracht die aanleiding was tot dit interview.


donderdag 17 mei 1951
Violiste Louise Wijngaarden
Onalledaags programma in Kleine Zaal

Men moet eerbied hebben voor het onalledaagse, van durf getuigende, programma dat Louise Wijngaarden gisteravond de Kleine Zaal van Amsterdams Concertgebouw voorzette. Want deze eerste violiste van het Concertgebouworkest deed nu eens geen keuze uit het gangbare repertoire, maar speelde behalve een boeiende Passacaglia van Sammartini (plm. 1750) slechts werken van na 1900, van Malipiero, Respighi, Castelnuovo Tedesco, Prokofiew, Henriëtte Bosmans en Infante.

Uiteraard verschilden die composities van gehalte, en het was prettig te constateren dat Henriëtte Bosmans' Concertstuk (dat oorspronkelijk voor viool en orkest is) verreweg de sterkste indruk maakte: een bijzonder overtuigend, hartstochtelijk, met meesterschap geschreven werk dat een grote allure bezit.

Van de rest beviel Malipiero's "Canto" nog het beste: een aangenaam stemmingsstuk. Infante's "Chanson Gitane" bleek een opgewekte compositie, goed van factuur.

Ook dit keer weer maakte Louise Wijngaarden's kloeke spel een sympathieke indruk, en het heeft haar niet aan bijval en bloemen ontbroken. Zij dankte ervoor met een toegift: een "Ariëtta" van Henriëtte Bosmans.

Bijzonder genoten heb ik ook van de voortreffelijke begeleiding door George van Renesse.

LEX VAN DELDEN


vrijdag 18 mei 1951
Hoofdstad Operette in Stadsschouwburg

(Van onze muziekredacteur)
De Hoofdstad Operette, voortzetting van de vroegere Fritz Hirsch Operette, gaat deze zomer in de Amsterdamse Stadsschouwburg spelen. Het gezelschap treedt er van 15 Juli tot en met 1 Augustus op en geeft dan de hoofdstedelijke première van de operette "In einer kleinen Konditorei" met muziek van Leo Ascher en Johann Strauss.

Medewerking verlenen o.a. Ruth Rhoden, Helena Rajewska, Eri Rouché, Elisabeth Hermann, Fritz Steiner, Herman Valsner, Arthur Hoogveld en Otto Aurich die de regie voert. Dirigent is Fredy Salten.


vrijdag 18 mei 1951
Nederlandse liedkunst in Kleine Zaal

Dat liederen componeren zeker niet een van de gemakkelijkste taken is op het gebied der scheppende toonkunst, bewees wel het concert dat de Nederlandse Vereniging voor Hedendaagse Muziek gisteravond in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw had georganiseerd. Het was een tweede programma aan een halve eeuw Nederlandse liedkunst gewijd (het eerste vond reeds meer dan een half jaar geleden plaats).

Negen componisten waren vertegenwoordigd met proeven van hun bekwaamheid op dit terrein. En van zes ervan was het technische peil van hun werk zodanig dat een oordeel varieert tussen slecht en zeer middelmatig. Qua inhoud en stijl bleven al deze liederen van Enthoven, Meeuwisse, Verhaar, Colaço Osorio-Swaab, Mesritz-van Velthuysen, R. Mengelberg eveneens beneden de maat.

Pas na de pauze werd het beter. Henriëtte Bosmans' vier liederen uit de cyclus "Terugblik" mogen dan niet de sterkste specimina van haar kunnen zijn, ze klinken voortreffelijk, bevatten sublieme fragmenten en houden de aandacht gespannen. Badings' Coplas zijn in ieder geval goed geschreven, al verwacht men van Coplas iets anders dan deze wat bombastische muziek. En Jacques Beers' Franse liederen verrasten door vlotte invallen; nochtans zijn het eerder wat te groot opgezette chansons dan echte liederen.

Betty van den Bosch (sopraan) en Bodi Rapp (mezzo-sopraan) gaven hun beste krachten aan dit veeleisende programma, daarin voortreffelijk bijgestaan door de pianist Felix de Nobel. Frans Vester (fluit) en Reinier Bresser (cello) hadden de ondankbare taak slechts enkele minuten mee te werken in drie liederen die hun geen kansen boden.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 19 mei 1951
Belangwekkende studie over MENS EN KLAVIER

Wie de piano-paedagogiek interesseert - en tot hen behoren uiteraard ook allen die zelf pianoles geven - zullen niet mogen nalaten kennis te nemen van de bijzonder belangwekkende dissertatie "Studiën over mens en klavier" waarop G. C. Kop enige tijd geleden aan de Utrechtse Universiteit promoveerde. (Uitgave Allert de Lange te Amsterdam, f 5.90).

Het is een "bijdrage tot de kennis van de musicerende persoon", en de wijze waarop deze studie werd ondernomen is niet minder origineel dan grondig. Dr. Kop nodigde twaalf bekende Nederlandse pianisten uit als proefpersonen te willen fungeren: gedurende een half uur mocht ieder van hen twee "verplichte" stukken studeren onder voorwaarde, dat daarbij hardop werd gedacht. De nauwkeurige verslagen van deze "halve uren" leverden waardevolle resultaten voor de paedagogische practijk op.

Dr. Kop concludeert, dat een mentale wijze van studeren verre te verkiezen is boven de tot nu toe veelal gebruikelijke mechanische. Uitermate belangrijk is ook hoofdstuk II, waarin de psychologische structuur der oefening aan een onderzoek wordt onderworpen. De "stille" studie, zonder piano dus, moet volgens de schrijver een plaats krijgen in het piano-onderwijs.

Deze dissertatie kan in vele opzichten baanbrekend worden genoemd, en zij zal de muziek-paedagogiek stellig nuttige diensten bewijzen.

Het orkest onder de loupe

Muziekliefhebbers die wat meer willen weten van het moderne symphonie-orkest, kunnen hun voordeel doen met "Het orkest onder de loupe", een beknopte beschouwing over alle orkest-instrumenten van de hand van Louis Metz die zelf violist in het Concertgebouworkest is. Bezoekers van het Concertgebouw zullen in dit bevattelijke boekje vele bekende gezichten aantreffen; van leden van genoemd orkest, hun instrumenten bespelend, zijn nl. talloze foto's afgedrukt, welke genomen werden door de solocellist Tibor de Machula.

De schema's en de hoofdstukken over partituur en repetities zullen menige lezer veel verklaren van wat hij tot nu toe slechts onderbewust onderging of soms in het geheel niet wist.

Broekmans en Van Poppel te Amsterdam zorgden voor een frisse uitgave van dit handige en aantrekkelijke boekje dat f 2.75 kost (f 2.25 ingenaaid).

De korte periode uit Verdi's leven welke Franz Werfel in zijn "Verdi, Roman der Oper" beschrijft, kunt u thans ook in een zeer goede Nederlandse vertaling van Alfred Kossman meebeleven: een uiterst keurig verhaal waarin Wagner's invloed op het culturele leven van die tijd voortdurend merkbaar is. Prijs f 3.70, uitsluitend als deel van de boekenclub "De Muidertoren", die voor een uitnemende uitgave zorgde.

L. V. D.


zaterdag 19 mei 1951
HANS KRIEG ontdekt Joodse cantate uit 1739

(Van onze muziekredacteur)
De voorganger van de Portugees-Israëlitische gemeente te Amsterdam leende enige tijd geleden een onaanzienlijk oud muziekboekje uit de bibliotheek van genoemde gemeente. Hij had het nodig voor de liturgische muziekstudie welke hij samen met de dirigent Hans Krieg onderneemt. En bij het doorbladeren ontdekte Hans Krieg een grote compositie uit het jaar 1739 van de componist Abraham Casseres, op tekst van Moshe Haim Luzzatto. Een bijzonder belangwekkende vondst, dit handschrift, dat door Krieg is uitgewerkt en binnen afzienbare tijd uitgevoerd zal worden.

Het is een cantate voor twee mannenstemmen met de in die tijd gebruikelijke continuopartij van cembalo en cello. "Le El Elim" (De Kinderen Gods) is de titel van het werk, dat geschreven is ter gelegenheid van Simchath Thora (Vreugde der Wet).

De muziek vertoont weinig kenmerken van de Joodse liturgische gezangen, en bezit veeleer de stijl van het achttiende-eeuwse West-Europese componeren. Men zou kunnen denken hier te doen te hebben met een tijdgenoot van Mozart of Gluck.

Hans Krieg heeft de aantrekkelijke compositie voor uitvoering gereed gemaakt, en de Joodse Nationale en Universiteitsbibliotheek te Jeruzalem heeft onlangs op haar verzoek een exemplaar er van ontvangen.


dinsdag 22 mei 1951
Slotronde van Brussels vioolconcours
Vier van de twaalf candidaten toonden hun capaciteiten

(Van onze muziekredacteur)
BRUSSEL, 21 Mei - Vier van de twaalf overgebleven violisten, die meedingen naar de grote prijs in het concours "Reine Elisabeth", zijn vandaag vrijgelaten. Dat is een geenszins overdreven uitdrukking, want sinds 11 Mei zijn die twaalf candidaten opgesloten geweest in de Koningin Elisabethkapel te Waterloo. Die afzondering hebben zij moeten gebruiken om een tot dat ogenblik voor ieder onbekend vioolconcert in te studeren. Om over dit concert te kunnen beschikken had de concoursleiding enige tijd geleden een prijsvraag voor componisten uitgeschreven: het vioolconcert van René Defossez, eerste dirigent van de Brusselse Muntschouwburg, werd bekroond en het zal dan nu in drie dagen tijds twaalf keer tot klinken komen.

Theo Olof maakte prachtige indruk

Overigens heeft die opsluiting in de Koningin Elisabethkapel nogal wat voeten in de aarde gehad. Daar waren om te beginnen de vier Russen, die zich er hevig tegen verzetten. Dan was er een Amerikaans violist, die samen met zijn blinde moeder naar Brussel is gekomen. Hij wilde haar niet alleen laten en ten slotte kreeg hij toestemming haar in zijn retraiteverblijf mee te nemen.

Na veel gepraat is toen ook met de anderen alles in orde gekomen, en het verweer tegen de afzondering bleek ook wel ongegrond te zijn. Want de omgeving waarin men kon studeren, was eigenlijk niet anders dan ideaal te noemen. "Ik kan mij geen betere studio voorstellen", vertelde Theo Olof mij. "Stel je eens voor, een prachtig geoutilleerd verblijf, volledige rust en een uitmuntende verzorging, wat wil je nog meer?"

Reeds vóór de oorlog was er een aantal studio's voor kunstenaars ingericht en ter gelegenheid van het concours zijn zij thans voor het eerst na de bevrijding weer in gebruik gesteld. Een andere studio wordt nog bewoond door de schilder Maxiem van de Woestijne, die er reeds bijna een jaar werkt. Dit alles dank zij de vrijgevigheid van de kunstbeschermster, koningin Elisabeth.

En nu dan het concours zelf. Vier vrijgelaten candidaten hebben dus vandaag hun capaciteiten moeten demonstreren in het Paleis voor Schone Kunsten. Het waren de Rus Aleixa Gorokhow, het Oostenrijkse meisje Hedi Gigier, onze landgenoot Theo Olof en de uit Zwitserland afkomstige Amerikaan Pierre d'Archambeau.

Zij allen hebben eerst het verplichte concert van Defossez gespeeld: een uiterst virtuoze muziek, vol met violistische kunstgrepen, die vaak een bijzonder ongelukkige ligging hebben. Naar inhoud en stijl kon ik het stuk niet erg bewonderen; het was daarvoor te conventioneel, te goedmoedig en te onpersoonlijk. Een in wezen romantische stroom van klanken, in een modernistisch gewaad gehuld.

Maar goed, violistisch had het toch wel zoveel typische concourseigenschappen, dat zwakke broeders er zonder moeite hun nek op kunnen breken. Figuurlijk wel te verstaan.

Ik vond dat Theo Olof er verreweg de overtuigendste vertolking van gaf; hij had zich er zo in verdiept, dat hij de structuur en het wezen er van duidelijk vorm kon geven. En dat miste ik bij de andere drie, zij het in verschillende mate.

De Amerikaan schoot ronduit te kort, ook in technisch opzicht. Trouwens, zijn vrije nummer, het vioolconcert van Brahms, bood eveneens voldoende gelegenheid die gebreken te demonstreren. De Rus bleek een aanmerkelijk betere violist met een bijzonder ontwikkelde techniek, een zeer mooie toonvorming, maar zonder de allure en de overtuiging die zijn spel werkelijk boeiend zouden kunnen maken. Ook hij speelde als vrij nummer Brahms' concert.

Hedi Gigier stak violistisch boven allen uit, verblufte door een fabelachtige trefzekerheid, vooral in haar eigen keuze: Sibelius' vioolconcert. Maar in haar spel leek mij de techniek niet in evenwicht met het kunstenaarschap; en af en toe meende ik in haar mannelijke robuustheid een onbeheerst temperament te kunnen constateren.

Bartók's concert

Theo Olof was in dit gezelschap stellig de meest volledige kunstenaar en zijn vertolking van Bartók's vioolconcert - alleen reeds de keuze verdient speciale lof - getuigde van een inzicht en rijpheid en een beheersing, welke ik bij geen zijner concurrenten in zulk een mate aantrof.

Toch zal men voorzichtig moeten zijn met voorspellingen, want er zijn nog andere factoren die hier een rol spelen. De klank van Olof's spel bijvoorbeeld is niet spectaculair, en daaraan is niet hijzelf schuld, maar de kwaliteit van zijn viool. Het feit dat de Russen over schitterende instrumenten van Stradivarius en Guarnieri beschikken, betekent reeds een voordeel voor hen. Of de jury daar rekening mee zal houden? De komende dagen zullen het leren.

Het Belgisch Nationale Orkest had de zware taak voor de begeleiding te moeten zorgen, onder leiding van Franz André, voor wiens slagvaardigheid men de grootste bewondering moet hebben, want, men vergete het niet: van normale repetities vooraf kon uiteraard geen sprake zijn. Elk concert mochten de candidaten precies 37 minuten met het orkest doornemen. En wie weet dat Bartók's concert ruim veertig minuten duurt, kan zelf zijn conclusies trekken.


donderdag 24 mei 1951
KOGAN al solist van 12de jaar

(Van onze muziekredacteur)
DE rustige, bedachtzame Leonid Kogan is het niet aan te zien, dat hij zojuist tot winnaar is uitgeroepen van zulk een belangrijk concours, "het zwaarste dat ik ooit meemaakte", vertrouwde Hedi Gigier mij toe en zij heeft ervaring op dit punt.

Voor Kogan is vioolspel dan ook een van kindsaf aan beoefend beroep. "Op mijn zevende jaar begon ik mijn studie bij prof. Jampolski te Moskou", vertelde hij, "en veertien jaar heb ik bij hem les gehad. In die tijd trad ik reeds regelmatig als solist op, van mijn twaalfde jaar af." Kogan heeft dus een veertien jaar practijk achter de rug, reken ik uit en dat is niet mis, vooral als men daarbij nog weet, dat hij de laatste tijd veertig concerten per jaar geeft.

"De viool waarop ik speel? Inderdaad, zij is een Stradivarius, maar zij is niet van mij. Ik heb haar te leen gekregen van het conservatorium te Moskou. Dat is trouwens ook met de instrumenten van mijn landgenoten het geval", vult hij aan.

Hij maakt een zo bescheiden indruk, dat ik hem de vraag durf stellen: "Zijn er veel violisten van uw klasse in de Sovjet-Unie?"

Zijn antwoord is veelzeggend: "Tientallen".

"Waarom zijn zij niet hierheen gekomen om mee te dingen? Waarom slechts deze vier?"

"Omdat", zegt Kogan, "wij met ons vieren toevallig in Moskou waren, toen tot inschrijving van het concours werd besloten."

En daarmee zullen wij het moeten doen.


donderdag 24 mei 1951
Vioolconcours in Brussel geëindigd
Eerste prijs voor de Rus LEONID KOGAN
Theo Olof op de vierde plaats

(Van onze muziekredacteur)
BRUSSEL, 23 Mei - Een uur nadat de Russische Olga Kaverzneva als laatste deelneemster aan het vioolconcours Reine Elisabeth vanavond het podium had verlaten, heeft de jury bekend gemaakt wat iedereen wel verwachtte: Leonid Kogan, de 26-jarige Russische violist werd winnaar. En na een gejuich van enige minuten hoorde men meedelen, dat Mikhail Vayman, eveneens een Rus, de tweede prijs was toegekend. De statenloze Elise Cserfalvi kreeg de derde, en tot uitbundige blijdschap van het handjevol Nederlanders kwam de vierde bij onze landgenoot Theo Olof terecht.

Aan de uitslag waren een bijzonder emotionele dag en avond voorafgegaan. Het begon vanmiddag met het opzienbarende optreden van de kleinste deelnemer aan het concours, Leonid Kogan, aan wie reeds van te voren de eerste prijs werd toegeschreven. Iedereen kan het met zijn prijs volmaakt eens zijn, want deze donkere, stille Rus bleek in alle opzichten een meester te zijn en tot een klasse te behoren, die niet meer violisten telt dan het aantal vingers aan een hand.

Zijn techniek staat voor niets, zijn toon is nu eens van een onvoorstelbare gloed, dan weer van een bedwelmende zangerigheid, welke Heifetz' spel kenmerken. De manier waarop hij Paganini's verzameling van duivelskunsten, die een vioolconcert vormen, deed klinken, was zo meeslepend en fascinerend, dat het publiek na de ademloos ondergane cadens van het eerste deel merkbaar tekenen van ontspanning moest demonstreren. De onbedaarlijke geestdrift hierna was onbeschrijfelijk en volkomen verklaarbaar.

De Franse, pas 23-jarige, Pierre Doukan maakte met Brahms' vioolconcert een uitstekende indruk, maar na Kogan moest zijn spel wel tegenvallen.

Kees Kooper: uit het hoofd

Onze tweede landgenoot in dit concours, Kees Kooper, baarde vanavond opzien, door het verplichte concert van Defossez als enige uit het hoofd te spelen: een spectaculaire opgave, een zo moeilijk werk in nauwelijks twee weken van buiten te leren. Met name in het eerste en tweede deel was zijn vertolking meer dan voortreffelijk. Daarna verloor hij zijn concentratie, werd hij nerveus en onrustig, en ook zijn vrije nummer, Mendelssohn's vioolconcert leed daaronder onmiskenbaar.

De laatste candidate, de Russin Olga Kaverzneva, maakte met Brahms' concert een prachtige indruk. Zij eindigde als vijfde; Hedi Gigier, de Oostenrijkse, als zesde, hetgeen voor mijn gevoel stellig minder is dan haar toekomt. Wie haar spel bijvoorbeeld vergelijkt met dat van Elise Cserfalvi zal het moeilijk eens kunnen zijn met deze beslissing der jury.

Zevende werd de Rus Gorokhow, achtste de Bulgaar Yordanoff, die in de ook meetellende voorrondes een aanmerkelijk middelmatiger indruk schijnt te hebben gemaakt dan zijn schitterende prestatie van gisteren. De Amerikaanse Fredell Lack kreeg de negende prijs, de Fransman Doukan de tiende, de Amerikaan d'Archambeau de elfde en Kees Kooper de twaalfde.

De eerste prijswinnaar ontvangt behalve een gouden medaille een bedrag van frs. 150.000; ook de andere deelnemers krijgen medailles en geldprijzen. Theo Olof komt in het bezit van een zilveren medaille en frs. 50.000, voor Kees Kooper ligt een bronzen medaille en frs. 10.000 gereed.

Als geheel is deze uitslag bijzonder eervol voor ons land, en vooral Theo Olof zal er wel de vruchten van plukken. Dat Kees Kooper het tot deze groep van merendeels meesterlijke violisten heeft gebracht, is op zichzelf al een voortreffelijke prestatie. Vergeet niet dat hij voordien slechts één keer met orkest optrad. Van voorbereiding of routine is bij hem dus nauwelijks sprake. Vergelijkt men deze omstandigheden met die, waaronder de Russen zijn opgeleid, dan zal men begrijpen dat de laatsten een hele voorsprong hebben. U kunt daarover het een en ander vernemen uit het hieronder afgedrukte gesprek dat ik met Kogan had.

Ten slotte nog dit: er zullen zich nog wel moeilijkheden voordoen, want de eerste prijswinnaar krijgt zestig concerten met orkest in West-Europa aangeboden, en aangezien Kogan en de andere Russen zich 3 Juni achter het IJzeren Gordijn terugtrekken, dat hun wereld van de onze scheidt, liggen er dus zestig engagementen vacant. Misschien krijgen de andere hooggeplaatste violisten hierdoor enkele kansen.


dinsdag 29 mei 1951
Kubelik weer in Amsterdam

(Van onze muziekredacteur)
Rafael Kubelik is weer in Amsterdam; hij staat Donderdag weer voor het Concertgebouworkest en dirigeert in totaal tien concerten. Daarna vertrekt hij naar Zürich, komt nog even terug om vier concerten van het Residentie Orkest te Scheveningen te leiden, en keert na een korte Europese tournée half September weer naar zijn orkest in Chicago terug. "En als alles normaal verloopt", vertelt hij, "dan kom ik in Januari en Februari 1952 weer in Amsterdam dirigeren."

"In de vijf maanden, dat ik met het Chicago Symphonie Orkest heb gewerkt, gaf ik ruim 100 concerten en hield ik 125 repetities. Ongeveer 30 hedendaagse Amerikaanse werken dirigeer ik er, o.a. van William Grant Still, Copland, Roy Harris, Kelly, Creston", zegt hij, en hij geeft te kennen, dat hij daar volkomen de vrije hand heeft in de programmapolitiek.

"Niet bij incidentele uitvoeringen blijft het, maar ik tracht een nieuw repertoire te maken. Zo heb ik bijvoorbeeld een werk van Bartók in die tijd elf keer gespeeld. De solisten zijn zeer goed, maar volgend seizoen wil ik er Europese introduceren; ik voel dit als een plicht".

Amsterdam doet hij kennismaken met het dubbelconcert van Martin?, De Vier Temperamenten van Hindemith en Landré's Derde Symphonie. Op het eerste concert hoort men niet Bartók's derde pianoconcert, aangezien de soliste Monique Haas ziek geworden is. In plaats daarvan gaat Mozart's Praagse Symphonie in D (KV 504).


dinsdag 29 mei 1951
Roeske met "Apollo"
Meesterlijk koor van Dresden

Het is nu zo langzamerhand traditie geworden dat Fred. J. Roeske met zijn mannenkoor "Apollo" op elk concert een Nederlands werk ten doop houdt. Ook gisteravond is hij in de Grote Zaal van Amsterdams Concertgebouw niet van die regel afgeweken, en heeft hij de eerste uitvoering gegeven van "Beatus Vir" van Sem Dresden.

Het werd een groot succes, voor componist, dirigent en zangers. Ik kan het daar volledig mee eens zijn, want dit nieuwe koor van Dresden is in alle opzichten een meesterwerk. Het is niet alleen subliem gecomponeerd, en - hoewel uitermate moeilijk - toch in elke noot perfect klinkend, maar bovendien hoort men er een bijzonder originele inventie in die uitgaat van een onalledaags voorstellingsvermogen, dat tot boeiende klankrealisaties aanleiding geeft.

Dresden, behoort, ondanks zijn leeftijd, nog steeds tot de avant-garde, en vermijdt conventionaliteit. Dat hier iets bijzonders aan de hand was, heeft men duidelijk begrepen; het geestdriftige applaus liet daarover geen twijfel bestaan. De componist kwam op het podium danken en betrok Roeske en zijn mannen nadrukkelijk in de hulde. Terecht, want de manier waarop Roeske het lastige werk liet zingen, was boven alle lof verheven.

Ook in de rest van het programma heeft men van deze unieke, uitgebalanceerde koorzang kunnen genieten; dat was in werken van Schubert, Witt, Van Hemel en drie bewerkingen van Roeske. Toegiften moesten volgen, en in Zweers' "Ons Hollands" speelde de dirigent zelf de pianopartij.

De jeugdige violist Lim. Kek-Han oogstte met zijn muzikale spel veel succes in stukken van Händel en Saint-Saëns. Bep Aarden zorgde voor goede pianobegeleidingen. Het gedeelte na de pauze werd door burgemeester d'Ailly bijgewoond.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 29 mei 1951
Van Beinum dirigeert laatste concert van Holland Festival

(Van onze muziekredacteur)
Het staat thans vast dat Eduard van Beinum op 15 Juli het slotconcert van het Holland Festival in de Amsterdamse Apollohal zal dirigeren. Voor het eerst na zijn langdurige ziekte zal hij dan weer voor het Concertgebouworkest staan.

Het is niet uitgesloten dat Van Beinum nòg een concert in het Holland Festival dirigeert. De programma's van die avonden staan nog niet vast.


woensdag 30 mei 1951
Flipse dirigeerde Manetoconcert

Vier werken bracht het Nederlandse concert, dat het Rotterdams Philharmonisch Orkest gisteravond onder auspiciën van Maneto in Amsterdam uitvoerde. Alle werken uit de laatste 45 jaar van vier componisten die in ons muziekleven een eigen plaats innemen.

De in 1906 gecomponeerde Ouverture "Saskia" van Bernard Zweers staat nog te zeer onder de invloed der Duitse romantiek om geheel tot onze eeuw te kunnen worden gerekend. Veel boeiender, persoonlijker en vooral overtuigender door een sterke dramatische kracht is Diepenbrocks "Die Nacht" (uit 1910/1911). Annie Woud zong er de altsolo in, nogal vlak en niet geheel zuiver.

Teleurstellend was de kennismaking met Pijpers uit 1917 daterende eerste symphonie. Men mag hier van kennismaking spreken, want na 1919 is deze muziek nooit meer uitgevoerd. Dat is wel begrijpelijk want het is stellig een weinig persoonlijk, vlak, werk, dat slechts enige waardering kan genieten als men bedenkt dat Pijper pas 23 jaar was toen hij het schreef.

Men ontdekt er duidelijk de invloed van Mahler in, en zelfs de instrumentatie wijst in die richting. Het enige dat aan de latere Pijper doet denken, is de zin voor logische constructies. Maar naar muzikale inhoud vond ik deze symphonie weinig belangwekkend.

Een doorslaand succes van de lang niet volle grote Concertgebouwzaal viel Matthijs Vermeulens Vierde Symphonie te beurt. Het was de première voor Amsterdam van deze vorig jaar in Rotterdam ten doop gehouden compositie, waarover wij indertijd uitvoerig schreven.

Ook dit keer is men getroffen door de visionnaire macht van deze in 1941 gecomponeerde symphonie, die de ondertitel "Les Victoires" draagt. En al kan ik mij niet verenigen met de realisatie van dit werk, aan de ban van deze vaak bijzonder grootse gedachten kon ik mij niet onttrekken.

De componist kwam op het podium Eduard Flipse en zijn orkest danken voor de niet geringe prestatie, die zij met deze uitvoering leverden. Dat men voor de Rotterdammers en hun dirigent de grootste bewondering had, daaraan liet men geen twijfel bestaan.

LEX VAN DELDEN