maandag 2 april 1951
Concertgebouw herdacht Mengelberg
(Van onze muziekredacteur)
Met een concert dat door geen enkel applaus zijn plechtig karakter verloor, heeft het Amsterdamse
Concertgebouworkest onder Otto Klemperer Zaterdagmiddag in de volle Grote Zaal de vorige week overleden dirigent
Willem Mengelberg herdacht.
Met Mozart's "Maurerische Trauermusik" begon deze middag, waarna "Der Abschied" klonk uit Mahler's "Lied von der Erde", met Roos Boelsma als altsoliste. Nadat met medewerking van het Toonkunstkoor het koraal "Wenn ich einmal soll scheiden" uit Bach's Matthäus Passion was uitgevoerd, verhieven allen zich en namen enige ogenblikken stilte in acht.
De Derde Symphonie van Beethoven besloot dit concert dat o.a. werd bijgewoond door minister Rutten, die de regering vertegenwoordigde, de minister van staat, jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, de heer C. van Keekem van het departement van O., K. en W. en Wethouder Van Wijck namens de gemeente Amsterdam.
* * *
Des morgens was in de St. Willibrorduskerk een requiem-mis opgedragen, in tegenwoordigheid van o.a. dr. R. Mengelberg en bestuursleden van het orkest.
Ook het Residentie Orkest heeft Zaterdagavond Willem Mengelberg herdacht: na de uitvoering van de treurmars uit Beethoven's Derde Symphonie nam het publiek staande enige ogenblikken stilte in acht. Dirigent Willem van Otterloo had enkele woorden in memoriam de overleden dirigent in het programmaboekje geschreven.
dinsdag 3 april 1951
Otto Klemperer dirigeerde: Grandioze uitvoering van "Tod und Verklärung"
Herdenking Herman van den Eerenbeemt
In memoriam Herman van den Eerenbeemt opende het Concertgebouworkest gistermiddag het abonnementsconcert in Amsterdam met de Aria uit Bach's Suite in D; staande nam men daarna een minuut stilte in acht.
Het hoogtepunt van het concert was ongetwijfeld de grandioze uitvoering van Strauss' "Tod und Verklärung", waarin Otto Klemperer's directie de hoogte bereikte, welke zijn ongeëvenaard meesterschap duidelijk bevestigde. Ik geloof niet, dat Amsterdam deze bijzonder ingewikkelde partituur ooit zo genuanceerd, zo geïnspireerd, en zo hevig van dramatische geladenheid heeft gehoord. Het was een verbluffende prestatie, die deze reeds verouderde muziek zelfs nog leven inblies. Men heeft Klemperer uitbundig er voor dank gebracht.
Ook in Mozart's zelden gespeelde Symphonie in A (K.V. 201), een meesterlijk jeugdwerk, bracht Klemperer het orkest tot een soms ongehoord afgewogen musiceren, met name het Andante maakte diepe indruk. Het slotdeel leek mij te voortvarend van tempo, waardoor sommige details vervaagden.
Veel minder beviel mij de uitvoering van Mozart's pianoconcert in c (K.V. 491), waarin de solist Stefan Askenase en de dirigent vaak van mening bleken te verschillen. Het Larghetto bijvoorbeeld wilde Askenase langzamer spelen dan Klemperer (wiens tempo zeker de voorkeur verdiende) en in het slotdeel was het precies andersom. Van een ongestoord genieten kon op die manier geen sprake zijn; daarbij kwam nog, dat Askenase zijn partij van accenten voorzag, die de melodische lijnen soms ernstig schaadden.
Gluck's ouverture "Iphigeneia in Aulis" had men daarvóór nog gehoord.
LEX VAN DELDEN
woensdag 4 april 1951
Subliem spel van Chigiano-kwintet
Een overrompelende indruk was het welke het Chigiano-kwintet gisteravond te Amsterdam achterliet in een concert dat de serie Concertgebouw-kamermuziek voor dit seizoen afsloot. Overrompelend vooral omdat hier sprake was van een onvergelijkelijk meeslepend, door geen enkele wanklank verstoord, musiceren.
Over dit Italiaanse ensemble veel te schrijven is geheel overbodig: dit sublieme spel was volmaakt en duldt geen enkele critiek. Die kan wél het gespeelde programma gelden en dan met name de eerste uitvoering van Sjostakowitsj' kwintet opus 57, dat behalve een technisch uitmuntend gecomponeerd scherzo (van overigens geringe muzikale inhoud) o.a. een ondoelmatig geconstrueerde finale bezit welke geen enkele boeiende klank bevat. Het geheel vertoont trouwens vaker de fout slecht van vormgeving te zijn en zwak van melodische inventie.
Een kwintet van Boccherini had de avond opgewekt geopend, en met Franck's omstandige kwintet, dat in elk geval allure heeft, werd besloten.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 7 april 1951
Amsterdams publiek zong: "Lang zal-ie leven" voor scheidende Baylé
(Van onze muziekredacteur)
"Ik dank u hartelijk voor uw opkomst; wij zullen Amsterdam nooit vergeten." Dat waren de woorden waarmee Theo Baylé
gisteravond in de vrij goed bezette grote Concertgebouwzaal afscheid nam van het Amsterdamse publiek. Al die
opera-liefhebbers hieven toen staande spontaan een "Lang zal-ie leven" aan en scheidden van hem met een oorverdovend
applaus, dat pas ophield nadat Baylé en zijn vrouw, Kitty Baylé-Johns, boven aan de trap nog enige tijd hadden staan
wuiven.
In een met smaak samengesteld programma, waarop opera-aria's van o.a. Mozart, Moessorgski, Verdi en Rossini prijkten, had men duidelijker dan ooit kunnen constateren dat Baylé's vertrek een moeilijk te vullen leegte zal achterlaten bij onze opera. Want zijn schitterende vocale kwaliteiten en zijn bezield kunstenaarschap heeft hij, ook gisteren weer, voortdurend en volledig gedemonstreerd.
Dat men zijn prestaties met luide ovaties, met geschreeuw, met soms minutenlang gestamp ontving, was even vanzelfsprekend als de steeds groeiende schat aan bloemen waarmee suppoosten de vleugel ten slotte onzichtbaar maakten. Dat alles paste geheel bij dit afscheid, dat Baylé, naar hij mij na afloop verklaarde, bijzonder zwaar viel en hem, ondanks de minder prettige gebeurtenissen der laatste dagen, toch ook wel goed heeft gedaan.
Met zijn vrouw, die hem uitstekend begeleidde, vertrekt hij 15 April naar Wenen, waar de zestiende al meteen de repetities voor de Troubadour beginnen. "En 29 April de première bij de Weense Staatsopera", vertelt hij nog. "Zes weken blijf ik er; dan keren wij weer naar Amsterdam terug. Ik hoop dat ik weer de kans krijg bij de Nederlandse Opera op te treden."
Veel tijd zal daarvoor niet zijn, want in Augustus reist Baylé naar Amerika, waar hij zich bij de City Center Opera aan New York zal voorstellen.
Onder de aanwezigen bevonden zich enkele collega's van de scheidende zanger, en ook de dirigent Otto Klemperer was er. Namens de Vereniging van Operaliefhebbers en het Amsterdams Operakoor werden bloemen overhandigd, welke vergezeld gingen van het verzoek een aria uit Traviata te zingen. Het was de (hopelijk voorlopig) laatste aria, welke Amsterdam van Baylé te horen kreeg.
zaterdag 7 april 1951
Pianist Kacqus Abram in Kleine Zaal
De pianist Jacques Abram die kortelings zulk een uitstekende indruk in Amsterdam maakte, heeft gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal nogmaals getoond in elk geval een kunstenaars-persoonlijkheid te zijn. Dit staat wel vast al behoeft men het niet eens te zijn met zijn opvattingen, en al kon men tekortkomingen vaststellen.
Zo leek mij, van het deel dat ik hoorde, zijn Mozart-vertolking te beschroomd en zozeer ingesteld op details, dat men eerder een samenstel van fragmenten dan één groot geheel hoorde. En ook in Ravel was dit soms het geval. Maar het bijzondere van zijn kunstenaarschap kwam in de toegift van Schumann ten volle tot zijn recht: met name trof hier het subtiele gevoel voor poëtische, lyrische nuanceringen.
LEX VAN DELDEN
maandag 9 april 1951
Jonge musici gaan zelf belangen behartigen
STICHTING ONDER HOEDE VAN NED. IMPRESARIAAT
(Van onze muziekredacteur)
De ruim 80 jonge musici die het Nederlands Impresariaat onder zijn hoede heeft, gaan zelf hun belangen behartigen,
daarbij uiteraard onder bescherming en met daadwerkelijke steun van het Impresariaat. Zij hebben daartoe een
Stichting Contact Centrum Nederlandse Musici (CCNM) opgericht, waarvan Jan de Man voorzitter en Jan Kruyt
vice-voorzitter zijn, Gérard van Blerk penningmeester, Didi Sanders secretaresse, Ans Bouter wnd. secretaresse, Leo
Rommerts en Kees Kooper leden, en mej. M. Schill adviserend lid.
De nieuwe stichting wil werkverruiming voor jonge prominente musici trachten te verkrijgen, en morele en financiële steun van overheid en particulieren. Men poogt daartoe een nauw contact met de radio-omroep tot stand te brengen, evenals met kunstkringen.
Op die wijze hoopt de stichting alle leden meer engagementen te kunnen bezorgen dan voorheen het geval was. Om bijzondere talenten met nadruk in de belangstelling te plaatsen is het plan ontworpen telkenjare twee musici door een jury te laten aanwijzen. Die twee solisten zal men dan gedurende één jaar zoveel mogelijk gelegenheid geven hun capaciteiten te bewijzen, in binnen- en buitenland.
Ter bevordering van internationale betrekkingen wordt begin Juni in 's Gravenland een samenkomst belegd, waarbij jonge musici uit Frankrijk, Engeland, Duitsland, België en Zwitserland aanwezig zullen zijn. Zo wil men op het terrein der uitwisseling tot resultaten geraken.
Ieder die het wel meent met de Nederlandse musici en hun toekomst, zal dit initiatief van harte kunnen toejuichen. Vooral het feit dat deze kunstenaars de noodzaak inzien aandacht te besteden aan de sociale kant van hun beroep, verdient belangstelling. Mogen de organisaties die kunst "afnemen" ten volle haar medewerking verlenen. Voor haar ligt hier een belangrijke taak.
woensdag 11 april 1951
Leden Concertgebouworkest worden (formeel) ontslagen
(Van onze muziekredacteur)
Naar aanleiding van reeds in de pers verschenen berichten deelt het bestuur van de Vereniging Het "Concertgebouw
Orchest" mee, dat de leden van het orkest het volgende schrijven van de N.V. Het Concertgebouw ontvingen:
"Vermits de Vereniging "Het Concertgebouw Orchest" evenals het Rijk en de Gemeente Amsterdam voorstanders zijn van een losmaking van het Orkest uit het verband onzer N.V., zijn wij bereid aan de wens van het bestuur Uwer vereniging tot zelfstandigheid gevolg te geven. Wij beschouwen derhalve Uw dienstbetrekking bij onze N.V. met ingang van 1 September 1951 als beëindigd. Behoudens Uw tegenbericht vóór 20 April a.s. nemen wij aan dat U hiermede accoord gaat.
Zoals U bekend is, gaan de reorganisatieplannen in de richting ener Stichting van het Orkest, aan welke stichting ook door onze N.V. medewerking zou worden verleend.
In dankbare erkentelijkheid voor de wijze waarop de leden van het Orkest tot de bloei onzer Instelling hebben bijgedragen hopen wij, dat het Orkest in zijn nieuwe vorm de oude traditie op waardige wijze zal voortzetten.
Hoogachtend, De Raad van Bestuur van het Concertgebouw N.V. w.g. Kappeyne (secretaris)."
Commentaar van het orkest
Het bestuur van de Vereniging "Het Concertgebouw Orchest" voegt hieraan het volgende toe:
"De besprekingen omtrent een nieuwe vorm, waarin het Concertgebouworkest in de toekomst zijn werkzaamheden zal uitoefenen, verkeren nog slechts in een aanvangsstadium. Het ontslag als thans gegeven kan dan ook bezwaarlijk door de orkestleden worden aanvaard.
In deze daad wil het orkest niet zozeer een onvriendelijk bedoelde houding van de N.V. tegenover het orkest zien, dan wel een vooruitlopen op iets, dat pas zin heeft indien de besprekingen over de nieuwe vorm tot een overigens zeker te verwachten overeenkomst hebben geleid. Het bestuur van de vereniging betreurt dan ook de door de N.V. gedane stap, die slechts geëigend is om misverstand en onrust te verwekken."
Commentaar van N.V.
Van de zijde van de directie van Het Concertgebouw vernemen wij, dat men daar nogal verwonderd was over het bovenafgedrukte commentaar van het orkestbestuur. Men had er de voorkeur aan gegeven reeds thans de orkestleden op te zeggen en men wilde niet wachten tot de laatste dag van de opzegtermijn: 31 Mei, dus 3 maanden voor het begin van het nieuwe seizoen. De N.V. meende dit te moeten doen om beide partijen tijdens de besprekingen over de nieuwe structuur volledige vrijheid te geven.
Onze muziekredacteur tekent hierbij aan: Het komt ons voor dat de N.V. hier een commentaar geeft, dat de kern van de zaak niet raakt. Bij informatie immers bleek ons, dat het orkestbestuur zijn visie gaf omdat er in de pers van hedenochtend reeds berichten waren verschenen. Gezien de inhoud van die berichten vond het orkestbestuur het wenselijk zijn commentaar in dit stadium van de onderhandelingen niet achterwege te laten.
LEX VAN DELDEN
donderdag 12 april 1951
Alphons Vranken gehuldigd
(50 JAAR MUSICUS)
(Van onze muziekredacteur)
Toen Alphons Vranken gisteravond in de volle grote Concertgebouwzaal van Amsterdam vóór het ingaan der pauze het
podium betrad, hadden 250 zangers onder leiding van Karel Böhne juist zijn compositie "Magnificat" ten doop
gehouden: een passende hulde bij deze viering van Vranken's 50-jarig jubileum als musicus. Met enkele hartelijke
woorden dankte de jubilaris de uitvoerenden voor dit "geschenk" dat hem merkbaar ontroerde.
Inmiddels waren er vele bloemstukken, grote en kleine, opgebracht, en zelfs kransen kwamen de feestelijke sfeer verhogen. Dat ook het publiek geestdriftig het zijne bijdroeg, lag voor de hand: want dit "Magnificat", een zeer bekwaam geschreven werkstuk, bezit alle eigenschappen om een zaal tot enthousiasme te brengen. Vooral als het zo uitstekend wordt gezongen als gisteravond het geval was. Een herhaling moest zelfs volgen.
Vranken had daarvóór met zijn gemengd koor "Bel Canto" nog eens bewezen welk een uitnemend dirigent hij is. Om een amateurkoor moeilijke 8-stemmige werken van Palestrina en Sweelinck zó te laten zingen, moet men heel wat in zijn mars hebben. Met name bewonderde men de volstrekte discipline en homogene klank van deze uitvoeringen. Ook in Diepenbrock's werken was dat het geval.
Na de pauze hoorde men o.a. nog enige composities van de jubilaris. Evert Haak droeg enkele orgelsoli bij; de mannen die het "Magnificat" zongen waren leden van het tramkoor "Kunst en Broederschap", de liedertafel "Zang en Vriendschap", het mannenkoor "De IJzangers" en het brandweermannenkoor "Oefening na Arbeid".
zaterdag 14 april 1951
Gramofoonplaten: Concert van Bach voor 3 piano's
VAN de zeven pianoconcerten die Bach schreef, zijn de meeste bewerkingen. Waarschijnlijk zijn er dit zes, merkte Albert Schweitzer op. Met twee concerten voor twee piano's is het zelfde het geval, maar de beide concerten voor drie piano's schijnen oorspronkelijke composities te zijn. In elk geval wijst niets op het tegendeel. Het tweede er van, dat in C (het is niet zeker wat de originele toonsoort is geweest: misschien D) werd onlangs door His Master's Voice op de gramofoonplaat gebracht (DB9573-75).
Men neemt aan dat het geschreven is voor het Collegium Musicum der studenten te Leipzig, waarvan de twee oudste zoons van Bach deel uitmaakten. De componist zou het dan met die zoons hebben uitgevoerd, en het zou tussen 1730 en 1733 ontstaan zijn.
Het strijkorkest heeft er een voornamelijk begeleidende rol in te spelen, en ondersteunt de verbazingwekkend ingenieus gevonden solopartijen der drie piano's. Wat Bach hier aan rhythmische variaties bereikt, is onvergelijkbaar. Voor die tijd ongehoord nieuwe effecten waren er het resultaat van, en het geheel is stellig een van de overtuigendste bewijzen van Bach's scheppend vermogen.
Edwin Fischer, Ronald Smith en Denis Matthews vertolkten de solopartijen in een vrijwel steeds prachtig sluitend ensemble, en het Philharmonia Orkest paste er ten volle bij. Aan de zesde plaatkant speelt Edwin Fischer Bach's Fantasie in c: een voortreffelijke uitvoering welke evenals het concert voor drie piano's een technisch uitmuntende reproductie kreeg.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 14 april 1951
Ongeëvenaard ensemblespel door Alma Musica
Bijzonder programma: Bach en zijn zonen
Met een bijzonder belangwekkend programma, dat aan de familie Bach was gewijd, heeft het kamermuziekgezelschap Alma Musica gisteravond de leden van de Amsterdamse Kunstkring "Voor Allen" in de stampvolle Bachzaal weer eens aangetoond een volstrekt ongeëvenaard ensemble te zijn.
De volmaakte Triosonate in C van Johann Sebastian prijkte in het midden van het programma, en er omheen waren werken geplaatst van vier zijner zonen. Zo heeft men een indruk kunnen krijgen van het componeren in de periode vlak na de schepping van de Matthäus Passion, en tevens van de ontwikkeling welke naar Mozart leidde.
Met name het Kwintet in D van Johann Christian (de jongste zoon, die lange tijd in Londen werkte) wees in die richting. In het Kwartet in G van Carl Philipp Emanuel kon men constateren welk een belangrijke bijdrage deze componist tot de evolutie der pianomuziek heeft geleverd.
Het wonderlijk-prille Sextet in C van Johann Christoph Friedrich liet een bijzonder ontwikkelde smaak horen en de Triosonate van Wilhelm Friedemann bleek een wel wat zwak werk te zijn van deze oudste zoon, die de vooruitstrevendste zijner tijdgenoten en een groot organist moet zijn geweest. Jammer dat de programmatoelichting gewaagde van zijn "slechte zeden" en bovendien er op wees dat door zijn schuld enkele werken van zijn vader zijn zoekgeraakt.
Het staat wel vast, dat noch het een noch het ander waar is. Jaloezie op dit onalledaagse talent zal tijdgenoten er toe hebben verleid onjuiste praatjes over hem te verspreiden. Het feit dat hij de eerste was die een sociaal onafhankelijke loopbaan als musicus verkoos en de dienstbetrekking aan een hof opgaf, zal hier eveneens een rol hebben gespeeld.
Alma Musica vertolkte deze werken verbluffend, in alle opzichten: technisch én muzikaal was er niets aan te merken. En men mag slechts dankbaar zijn dat deze onverbeterlijke musici elkaar hebben gevonden. Hun namen: Everard van Royen (fluit), Haakon Stotijn (hobo), Paul Godwin (viool), Johan van Helden (viool en alt), Carel van Leeuwen Boomkamp (cello) en Gusta van Royen (clavecimbel).
LEX VAN DELDEN
maandag 16 april 1951
Elisabeth Scwarzkopf
Meesterlijke zang zonder emoties
Dat een volmaakte technische beheersing niet voldoende waarborg is voor een boeiend kunstenaarschap, daarvan was het recital waarmee de sopraan Elisabeth Schwarzkopf Zaterdag de reeks van zes liederenavonden van de Concertgebouw-kamermuziek afsloot, een duidelijk voorbeeld. Inderdaad toonde deze zangeres de overvolle Kleine Zaal dat zij haar prachtige vocale middelen meesterlijk gebruiken kan, en wie niet meer verlangde is stellig onder de indruk gekomen.
Geboeid heeft haar zingen mij echter allerminst; daarvoor ontbrak te zeer het levenwekkende element dat fraai klinkende tonen met bezieling kan laden. Nergens kreeg ik de indruk hier te worden geconfronteerd met een kunstenaarspersoonlijkheid, en vrijwel nooit was er sprake van werkelijke emoties.
Wat daarvoor (in schijn) doorging was niet meer dan een tot het uiterste opgevoerd raffinement. En dit laatste bleek in staat een enkel geestig lied van Wolf of van Gluck gestalte te geven. Waar meer werd verlangd, waar meer nodig was dan alleen maar perfect gespeelde, op effect gerichte naïviteit, daar schoot deze zangeres te kort. Zo was het bijvoorbeeld in Purcell en Mozart, in Schubert en Schumann.
Jean Antonietti zorgde voor passende begeleidingen. Dat het moeilijk is schijn van wezen te onderscheiden, bewees het daverende succes dat Elisabeth Schwarzkopf noopte drie toegiften te geven.
LEX VAN DELDEN
dinsdag 17 april 1951
A'dams kwartet verdwijnt
(Van onze muziekredacteur)
Met ingang van het nieuwe seizoen houdt het Amsterdams Strijkkwartet op te bestaan. Op uitnodiging van het
gemeentebestuur van Keulen zullen Maurits Frank, cellist en oprichter van het ensemble, en de altist Gerard Ruymen
met twee leden van het Duitse Stross-kwartet een nieuw gezelschap vormen dat onder de naam Keuls Strijkkwartet gaat
optreden.
Met de opheffing van het Amsterdams Strijkkwartet verdwijnt een ensemble dat zich in de loop van zijn vijfjarig bestaan een uitstekende internationale reputatie had verworven, en dat met name voor de hedendaagse muziek, ook voor die van ons land, prachtig propagandistisch werk heeft verricht.
Zo verliest Nederland een waardevol kwartet, en dank zij de steun van de stad Keulen kon een nieuw ensemble worden gevormd.
dinsdag 17 april 1951
Componist Ernst toch in Amsterdam
"Bach en Mozart waren mijn leermeesters"
Eerste symphonie gaat in Concertgebouw
(Van onze muziekredacteur)
HOE komt een componist er toe na een langdurige, succesvolle periode, waarin hij tot dusverre alleen kamermuziek
schreef, plotseling een symphonie te componeren? Deze vraag stelde ik aan Ernst Toch, de sinds 1934 in Californië
wonende, in Wenen geboren componist, die op het ogenblik in Amsterdam vertoeft, waar Woensdag (en Donderdag) de
Nederlandse première gaat van zijn eerste symphonie.
"Een antwoord hierop te geven, dat is nog al moeilijk", zegt Toch, en hij wikt zorgvuldig zijn woorden, peinzend bijna alsof hij naar een betere formulering zoekt. "Inderdaad is die vraag op mij van toepassing: ik heb die symphonie immers in 1950 geschreven, en toen was ik reeds 63 jaar.
Helemaal de eerste is het eigenlijk niet, want in mijn jeugd heb ik al eens een symphonie geschreven, voor orkest en koor. En mijn twee pianoconcerten zijn eigenlijk ook symphonieën met concertant solo-instrument. Het enige, dat ik hierover kan zeggen, is, dat ik van jongsaf aan toch voorkeur heb gehad voor kamermuziek. Dat is in mijn eerste symphonie duidelijk merkbaar, al gebruik ik er een groot orkest voor. En nu ben ik al aan een tweede symphonie bezig, ik schijn de smaak te pakken te hebben.
Nieuwe vormen
Het werk dat deze week in het Concertgebouw tot klinken komt, heeft vier delen, maar de bekende klassieke delen zal men er niet in ontdekken, vertelt Toch. Hij heeft eigen vormen gevonden, en hangt geen enkel bekend systeem aan. "Systemen hebben het gevaar", vindt hij, "het wezen van de muziek onder techniek en stijlen te bedelven.
Ik ben - gelukkig - autodidact, en mijn enige leermeesters waren Bach en Mozart. "Das Wohltemperierte Clavier" en tien kwartetten van Mozart heb ik in mijn jeugd overgeschreven; daar kan men eigenlijk álles van leren. Wel heb ik piano gestudeerd, bij Willy Rehberg.
Of ik over de repetitie van mijn symphonie tevreden was? Over het Concertgebouworkest valt helemaal niet te práten, het is uniek in de hele wereld. En over Klemperer hoef ik natuurlijk niets te zeggen. Wat mijn plannen zijn? Wel, ik zoek naar een goed libretto voor een ernstige opera. Maar eerst moet mijn tweede symphonie voltooid worden. Dat ga ik de komende maanden doen, in Zürich.
In de zomer vertrek ik weer naar Amerika, naar mijn huis in Santa Monica, vlak bij Los Angeles. Daar wonen ook Strawinski, Milhaud en Schönberg."
Toch's eerste symphonie wordt ook uitgevoerd op het muziekfeest der International Society for Contemporary Music, dat deze zomer in Frankfort plaats vindt. In 1932 speelde hij in Amsterdam zijn eerste pianoconcert onder Pierre Monteux.
woensdag 18 april 1951
Ochtendconcerten Holland Festival
(Van onze muziekredacteur)
Het staat thans vast dat in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam de volgende solisten meewerken aan de
ochtendconcerten van het Holland Festival: Theo Bruins (piano), Noémie Perugia en Henriëtte Bosmans (zang en piano)
die de première zullen geven van de in opdracht der regering gecomponeerde liederencyclus "Maria Lecina" van
Henriëtte Bosmans. Ludmila en Rafael Kubelik geven een viool-pianorecital; Flora Nielsen, Bruce Boyce, Manoug
Parikian en George Malcolm (solisten van de English Opera Group) voeren werken uit van Purcell, Arne, Butterworth en
Berkeley.
Het viool-pianoduo Nap de Klijn - Alice Heksch speelt een Mozart-programma, waarbij de Mozart-vleugel wordt gebruikt, en Géza Frid en Luctor Ponse laten o.a. Bartók's sonate voor twee piano's en slagwerk horen.
Het Amsterdams Trio (Hekster-Brill-Goudsmit) voert trio's uit van Beethoven, Dvorák en Dresden. Waarschijnlijk zal nog een concert aan deze reeks worden toegevoegd.
De Nederlandse Opera is van plan Milhaud's éénacter "Le pauvre Matelot" op te voeren, en op het ogenblik vinden besprekingen plaats over de wereldpremière van "L'apostrophe" van de Franse componist Jean Françaix.
donderdag 19 april 1951
Sem Dresden - 70 jaar - was ook uitvoerend musicus
SEM DRESDEN is 20 April zeventig jaar. Dat hij een onzer belangrijkste componisten is, die tot op de huidige dag een geavanceerde muziek schrijft van internationaal niveau, - daarop is, terecht, veelvuldig de nadruk gelegd. Evenzeer weet men dat hij enkele jaren geleden de stichting "Jeugd en Muziek" oprichtte, de Nederlandse afdeling der Jeunesses Musicales, die thans in 20 Nederlandse plaatsen reeds 4000 leden telt en nog steeds groeit. Ettelijke keren had hij zitting - en hij heeft dit nóg vaak - in jury's en regeringscommissies, en hij is onder andere bestuurslid van de Nederlandse Opera. Bijgaand interview laat Dresden van een geheel andere zijde zien: die van uitvoerend musicus, waarvan over het algemeen weinig bekend is.
"Oorspronkelijk zou ik opera-dirigent worden"
(Van onze muziekredacteur)
Als u Sem Dresden vraagt wat hij is, zal hij u prompt antwoorden: componist. Daaruit spreekt een duidelijke voorkeur
van deze thans 70-jarige musicus die behalve als componist ook als paedagoog en organisator voor ons culturele leven
van onschatbare betekenis is geweest, en nóg is. Van 1924 tot 1937 directeur van het Amsterdams Conservatorium,
daarna - tot 1949 directeur van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, - dat is kort samengevat zijn
paedagogische loopbaan. Maar toen ik hem in zijn met partituren en boeken gestoffeerde huis te Scheveningen kwam
opzoeken, vertelde hij mij over een andere, thans minder bekende kant van zijn carrière.
"Ik ben nl. jarenlang uitvoerend musicus geweest", zegt hij. "Mijn opleiding was er op gericht een opera-dirigent van mij te maken. Bij Pfitzner in Berlijn studeerde ik twee jaar lang directie: alleen operapartituren, daar kun je eigenlijk alles van leren. Toen ging ik op Pfitzner's aanbeveling bij lessen van zangpaedagogen aan de piano begeleiden, o.a. bij Cornelie van Zanten, die in die jaren in Berlijn gevestigd was.
Het begon in Tiel
Mijn eerste dirigentenpraktijk deed ik in 1905 op; tegen Pfitzner's wens in was ik naar Nederland teruggekeerd, waar ik naar een vacantie-post in Tiel solliciteerde. Ik kreeg de aanstelling en werd er directeur van de zangvereniging, het mannenkoor en de orkestvereniging. Na enige tijd werd ik benoemd tot dirigent van het Toonkunstkoor te Laren, waarvan Henri Polak toen voorzitter was. De jonge Mauve zong er nog in mee".
Dit alles was niet meer dan een aanloop voor wat Dresden eigenlijk wenste. "Want ik had wel ingezien dat een beroepskoor nodig was om het hele repertoire te kunnen uitvoeren, ook de vaak moeilijke nieuwe werken. In 1914 wás het zover: negen zangers en zangeressen waren bereid onder mijn leiding een kamerkoor te vormen: het werd de Madrigaalvereniging waarvan o.a. mijn vrouw Jacoba Dhont, Janna Brandema, Van Tulder, Caro, Ravelli en Jacques van Kempen deel uitmaakten. Op initiatief van Diepenbrock werd een fonds gesticht dat ons in staat stelde een jaar lang te repeteren zonder op te treden."
Dat dit selecte ensemble zich spoedig een grote reputatie verwierf, daarvan leggen nog de programmaboekjes van de buitenlandse tournée's getuige af: Dresden en zijn koor werden overal uitgenodigd en ettelijke componisten hebben veel aan hem te danken. "Nieuwe werken van Florent Schmitt, Ravel, Roussel, Diepenbrock werden geïntroduceerd", zegt Dresden en hij toont mij het manuscript van de eerste versie van Diepenbrock's "Wanderers Nachtlied", dat later ingrijpend werd gewijzigd.
Dresden als zanger......
"Twaalf jaar heeft de Madrigaalvereniging bestaan, en in die tijd is het wel gebeurd dat ik zelf meezong. Ik herinner mij", - en ironie klinkt in Dresdens stem, - "dat Van Tulder eens ziek was. Van Kempen kon de tenorpartij wel alléén zingen, maar op één plek waren beslist twee tenoren nodig. Die noten zou ik wel zingen. Na het concert belde een vriend mij op: hij vond de uitvoering uitstekend, maar wat is Van Tulders stem achteruitgegaan, merkte hij op..."
In 1926 hief ik het koor dat enkele aderlatingen had ondergaan, op. En enkele jaren later richtte ik een nieuw op: de Haarlemsche Motet- en Madrigaalvereniging, die gedeeltelijk uit beroepszangers bestond. Frans Vroons en Corrie Bijster hebben er nog in meegezongen. Tot vlak voor de tweede wereldoorlog heeft het koor bestaan.
Als opera-dirigent is Sem Dresden tóch nog opgetreden: in 1923 leidde hij bij de Nederlandse Opera enkele voorstellingen van Mozart's "Nozze di Figaro". En enige jaren voor de laatste oorlog heeft hij zich nog als pianist laten horen: twee keer speelde hij toen met Pijper diens sonate voor twee piano's.
Of hij nog andere instrumenten bespeelt? "In mijn jeugd heb ik viool, trompet en pauken geleerd en zelfs slagwerk speelde ik een tijd. Ik kan het iedere componist aanraden". En dan is het gesprek tóch op het terrein der compositie aangeland. De scheppende kunstenaar Sem Dresden zou ook bezwaarlijk anders kunnen. Met onverminderde energie componeert hij.
"Onlangs schreef ik een werk voor mannenkoor: "Beatus vir", dat Roeske in Mei met zijn koor "Apollo" ten doop houdt. Een orkestwerk: "Dansflitsen", in opdracht van de Johan Wagenaarstichting, is bijna voltooid en voor de Utrechtse studenten componeer ik thans de muziek bij het openlucht-spel "Dsjengis Khan". Hij laat mij zijn schetsen zien: een bijzonder nauwkeurig genoteerd handschrift dat systematisch werken verraadt.
Van zijn hand verscheen een boek over "Het muziekleven in Nederland sinds 1880" en zijn "Algemene Muziekleer" is het meest gebruikte leerboek geworden. Men bewondert er zijn eruditie, zijn unieke kennis van zaken in. En met verwachting mag men een nieuw boek tegemoet zien. Dat kómt, waarschijnlijk het volgend jaar. De titel luidt "Stromingen en tegenstromingen in de muziek".
vrijdag 20 april 1951
De toekomst onzer orkesten
Huidige subsidiëring niet meer toereikend
Gevaar: minder moderne kunst
(Van onze muziekredacteur)
HET staat wel vast dat een aantal Nederlandse orkesten in de toekomst niet meer op de huidige basis kan blijven
werken. De uitgaven zijn zodanig gestegen dat zelfs bij gelijkblijvende subsidies op een of andere manier bezuinigd
zal moeten worden.
Dat de salarissen der orkestleden, zoals die door het College van Rijksbemiddelaars zijn vastgesteld, verre van voldoende zijn, is geen geheim. Evenmin onbekend is het, dat de directies van enkele orkesten uit eigen middelen die salarissen pleegden te verhogen tot een enigszins redelijk bedrag. Daarvoor werd meestal een reservekapitaal aangesproken; de exploitatie was de laatste jaren immers niet van dien aard dat dááruit winsten voortvloeiden.
Voor wie meer willen weten omtrent de salarissen der orkestleden kan het volgende voorbeeld instructief zijn. Een uitstekend musicus die onlangs bij een onzer voornaamste orkesten werd aangesteld op een belangrijke plaats, mag daar volgens het schema der rijksbemiddelaars f 2600 per jaar verdienen. Zijn voorganger vertrok naar de radio, waar hij bij een der orkesten f 6700 ontvangt, en verder nog de mogelijkheid tot bijverdienen krijgt.
Een dergelijke bevoorrechting maakt de radio tot een apparaat dat de samenstelling van de andere orkesten in gevaar kan brengen en dat ook reeds bij herhaling gedaan heeft. Het behoeft geen betoog dat bij de subsidieplannen welke de overheid op het ogenblik bestudeert, ernstig gestreefd moet worden naar één systeem dat behalve met de stedelijke en provinciale orkesten ook met die van de omroep rekening houdt.
UIT eigen middelen zijn tot dusverre de te lage salarissen verhoogd, merkten wij op. Die reservefondsen raken echter ééns op en dit is thans bij het Residentie Orkest reeds het geval. De directie van dit ensemble maakt zich ernstig bezorgd over de toekomst en meent zelfs dat op de huidige basis geen sprake meer kan zijn van een culturele activiteit die artistiek verdedigbaar is.
Van Otterloo heeft er duidelijk getoond zijn taak te verstaan. Hij wil spreekbuis zijn van de kunst uit alle tijden en uit die overtuiging vloeit zijn repertoirekeuze voort. Een repertoirekeuze die evenzeer met de klassieke en romantische als met de hedendaagse muziek rekening houdt. Op vrijwel elk concert voert hij een Nederlands "modern" werk uit, en hij heeft zich met die politiek een reputatie verworven.
Dit beleid kost natuurlijk geld. Men beseffe wel dat voor uitvoeringen van hedendaagse muziek materiaalhuur en auteursrechten moeten worden betaald. Dat is uiteraard volkomen op zijn plaats, maar een belangrijke som gelds is er mee gemoeid. Wordt de huidige subsidiebasis gehandhaafd dan zal men o.a. op díe post moeten bezuinigen. Gevolg: minder hedendaagse, ook Nederlandse, muziek op de programma's. Een uit noodzaak te nemen maatregel welke Van Otterloo en de directeur mr. E. Cornelis onverantwoord achten.
Voor bepaalde, groot bezette, werken moet soms versterking worden gehuurd, bij ziekte wordt voor vervanging gezorgd. In de toekomst zal men ook op díe posten misschien gaan bezuinigen; alweer een maatregel welke artistiek volstrekt onaanvaardbaar is.
Dit alles dreigt realiteit te worden als de subsidiëring niet op een andere basis zal plaatsvinden. De moeilijkheid is dat men het nieuwe seizoen moet gaan voorbereiden, terwijl nog steeds niets bekend is van wat de overheid van plan is. Vóór 1 Mei zouden de nieuwe plannen gereed zijn, ná overleg met de betrokken orkesten. Dit overleg heeft nog steeds niet plaatsgevonden en de tijd dringt.
Men beseffe wel dat het hier niet slechts gaat om het voortbestaan van de Nederlandse orkesten, maar bovendien om de culturele en artistieke taken welke alle ensembles naar behoren moeten kunnen vervullen.
Willen zij dit in de toekomst nog kunnen doen dan is het huidige subsidiëringsstelsel stellig niet meer toereikend. Handhaaft men dit toch dan zal dit onherroepelijk ten koste gaan van het hedendaagse repertoire. Het behoeft geen betoog dat dan de Nederlandse componisten en ook het publiek daarvan de dupe zullen worden.
vrijdag 20 april 1951
Gary Graffman: voortreffelijk pianist
Gary Graffman is een voortreffelijk pianist; dat staat wel vast na wat hij gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal een vijftigtal Amsterdammers heeft laten horen.
Zijn technische capaciteiten zijn bepaald indrukwekkend, en zijn met name op de romantiek en haar virtuoze schittering gerichte muzikaliteit weet op een frisse, directe wijze te boeien. Dat was vooral het geval in Schumanns "Carnaval", waarin Graffmans spel af en toe tot grote hoogte steeg.
Veel minder voldeden Beethovens sonate opus 109 en een suite van Händel, die nogal ernstig leden onder ongemotiveerde, abrupte tempowisselingen en nadrukkelijke accentueringen, waardoor de grote lijn afwezig bleef en voortdurend de aandacht werd gevraagd voor details.
Mogelijk dat pianistische problemen vooralsnog Graffman beletten zich geheel te verdiepen in het wezen van wat hij speelt. Hij is nog jong, en dat kan misschien veel verklaren. Als ik mij niet vergis, was hier echter wel degelijk een kunstenaar met persoonlijkheid aan het woord: vertolkingen van Schumann en Prokofiew wezen daar duidelijk op.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 21 april 1951
Opmerkelijk spel van "Con Brio"
Ook gisteravond heeft het uit dilettanten bestaande symphonie-orkest "Con Brio" weer een opmerkelijke indruk gemaakt. De Amsterdammers die de Grote Zaal van het Concertgebouw bijna geheel vulden, hebben blijkens hun geestdriftige applaus dit voor amateurs volstrekt uitzonderlijke spel duidelijk naar waarde weten te schatten.
Dat hier een werkelijk ensemble musiceerde, met een uitnemend klinkende groep strijkers, met vaak goede blazers en bezield met een aantrekkelijke musiceerdrift, is voor een aanzienlijk deel het werk van de dirigent Roelof Krol. Hij moet wel bijzonder hard en met de uiterste zorg hebben gerepeteerd om zulke resultaten te bereiken.
Dat de hobo's in den beginne - in Bach's Ouverture in C - wat onzuiver gestemd waren, dat de fluit in Haydn's symphonie "Le Midi" even derailleerde, voor wie zal dit de over het geheel genomen goede indruk van dit concert verminderen?
Herman Krebbers - men weet het en kon het ook dit keer weer vaststellen - is een van onze beste violisten, een kunstenaar die in Bruch's vioolconcert in g een prestatie van internationale allure leverde. Hij kreeg bloemen; mevrouw Smalt en de heren Roseman en Huisman (violisten en cellist van het orkest) was dezelfde "bloemrijke" eer te beurt gevallen voor hun solo's in Haydn's symphonie. En hetzelfde gold voor de dirigent.
Met Nicolai's ouverture "De vrolijke vrouwtjes van Windsor" waarmee de avond werd besloten, kwamen opgewekte klanken in deze zaal welke men er - ten onrechte - vrijwel nimmer hoort.
LEX VAN DELDEN
donderdag 26 april 1951
Nederlands Kamerkoor staat voor dreigende ondergang
Financiële basis onvoldoende
(Van onze muziekredacteur)
Muziekliefhebbers zullen de laatste tijd met belangstelling de berichten hebben gevolgd over de moeilijkheden die
zich voordoen ten aanzien van de toekomst onzer orkesten. Weinigen onder hen zullen waarschijnlijk hebben bedacht
dat er behalve de orkesten ook nog een, uniek, koor in Nederland bestaat: Felix de Nobel's Nederlands Kamerkoor. Een
ensemble dat internationaal, terecht, vermaardheid geniet en overal een begrip is geworden. Het verkeert thans in
een situatie die, als er niets verandert, zal leiden tot de opheffing van het koor.
"Tot nu toe konden wij wel rondkomen", vertelt Felix de Nobel mij, "hoewel het in het vorige seizoen reeds moeilijker werd. Een voor ons belangrijk arbeidsveld leverde de Nederlandse radio, en dank zij de omroep kon ik mijn koor laten voortbestaan.
We traden daarnaast overal in Nederland op, in heel kleine plaatsen soms. Zo maakten wij eens een tournée door de provincie Groningen, daartoe in staat gesteld door het Prins Bernhard Fonds. Een incidentele steun welke uiteraard niet blijvend was en dus geen basis om op te leven.
Inmiddels is de situatie dit jaar grondig gewijzigd. De radio ging steeds meer bezuinigen en het Nederlands Kamerkoor kreeg minder gelegenheid er voor op te treden", constateerde De Nobel. "Op die manier is een groot deel van onze bronnen van inkomsten weggevallen. En op het ogenblik is de financiële basis volstrekt onvoldoende. Wijzigt de huidige situatie zich niet, dan moeten wij binnen afzienbare tijd ophouden met bestaan."
Cultureel ambassadeur
De Nobel ziet dit alles reëel, en maakt niemand verwijten. Wie ook maar enigermate weet welk belangwekkend werk zijn koor heeft verricht, vooral voor de muziek van eigen land en van deze tijd, zal inzien dat de opheffing van dit ensemble een ernstig verlies zou zijn voor ons muziekleven. Wij zouden dan bovendien een van onze voornaamste culturele "ambassadeurs" moeten missen. Dat die woorden op het Nederlands Kamerkoor van toepassing zijn, bewijzen wel de tournée's welke het in het buitenland maakte.
"Nog enkele weken geleden maakten wij zo een tournée; de kleinste, maar de inspannendste", vertelt De Nobel. "Op 7 April vertrokken wij, 's morgens, en diezelfde avond zongen wij in Mechelen. Per nachttrein naar Straatsburg, waar wij 8 April overdag sliepen en 's avonds optraden ter gelegenheid van de Nederlandse cultuurdagen die onze culturele attaché Robert de Roos er had georganiseerd. Wij zongen in het Château te Rohan een Nederlands-Frans programma, o.a. Sweelinck, Dresden, Wagenaar, Diepenbrock.
Weer met de nachttrein reisden wij naar Parijs, waar we 9 April 's avonds in de ambassade optraden. Op 10 April volgden overdag radio-opnamen, en 's avonds een openbaar concert in de Salle Gaveau. Des nachts gingen wij naar Brussel; daar gaven wij 11 April een lunchconcert. En daarna reisden wij naar huis".
Zoals altijd heeft het koor ook op deze tournée een uitnemende indruk gemaakt. En men mag slechts hopen dat er spoedig iets zal gebeuren dat het voortbestaan van dit ensemble waarborgt.
donderdag 26 april 1951
Niedzielski in Grote Zaal
De pianist Stanislas Niedzielski, die met zijn eigen vleugel rondreist, heeft gisteravond de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw met zijn bezoek vereerd. Een Chopin-avond zou hij er geven. Maar na wat ik van hem hoorde, zou ik zijn recital veeleer een Niedzielski-concert willen noemen.
Want hij is niet in de eerste plaats vertólker van muziek, al kan hij stellig, technisch gesproken, uitstekend pianospelen. Hij lijkt mij vóór alles te behoren tot de ouderwetse, reeds bijna uitgestorven klasse van die bijzondere individuele instrumentalisten die zichzelf en eigen emoties willen laten horen aan de hand van Chopin.
Chopin was hier slechts middel, en geen doel. En op die manier bleef er weinig over van de bedoelingen van de componist. Aan de voorschriften der partituur hield Niedzielski zich nauwelijks. Tempoveranderingen en dynamische wijzigingen waren er bij de vleet. En Chopin bleef afwezig.
Ware deze pianist een kunstenaar geweest, dan zou hij ondanks alles misschien nog kunnen boeien. Maar zijn weke, karakterloze spel werd voornamelijk gekenmerkt door een nergens indruk makende sentimentaliteit. Zo was het althans in de scherzi welke ik slechts heb kunnen horen.
David Montagu
De rest van de avond was ik in de Kleine Zaal waar de jonge David Montagu blijk gaf de viooltechniek behoorlijk te beheersen. Hij bezit bovendien een natuurlijke muzikaliteit, maar weinig meer. Zijn temperament leek mij te onvoldoende om een stuk als Strawinski's Duo concertant tot muziek te maken. En Paganini's virtuoze Mozes-fantasie bleef uiteraard helemáál in de grondverf. Zijn begeleider Jean-Jacques Painchaud paste goed bij hem.
LEX VAN DELDEN
donderdag 26 april 1951
Phia Berghout en Hubert Barwahser
Fluit-harpduo speelt nieuwe Nederlandse composities
Twee pioniers met idealisme
(Van onze muziekredacteur)
De combinatie fluit-harp is zeldzaam, en dat is vooral daarom merkwaardig, omdat deze instrumenten, beide tot de
alleroudste behorend, bijzonder goed bij elkaar passen. Dat dit zo is, kan men a.s. Zaterdagavond in Amsterdam
constateren, waar in de Kleine Zaal van het Concertgebouw een duo optreedt bestaande uit Phia Berghout en Hubert
Barwahser, resp. eerste harpiste en solofluitist van het Concertgebouworkest.
"Een jaar of twee geleden zijn wij samen begonnen schoolconcerten te geven", vertelt Barwahser, "en wij merkten dat de combinatie de jeugd uitstekend beviel." "Ook de harp, een miskend instrument", voegt Phia Berghout er aan toe. "En dit laatste feit, die schromelijke verwaarlozing van de harp, daarin zou ik graag verandering willen brengen", zegt zij. "De moderne, ook Nederlandse, orkestpartituren vereisen meestal helemaal geen harp, of in het gunstigste geval wordt zij als tweederangs, onbelangrijk, instrument behandeld.
Dat is vroeger te verklaren geweest, toen het technische gebreken vertoonde welke de componisten beperkingen oplegden. Maar tegenwoordig is het instrument zó vervolmaakt dat het uitgebreide mogelijkheden heeft. Mijn bedoeling is nu de componisten zo ervoor te interesseren dat zij de mogelijkheden gaan ontdekken en uitbuiten.
Een nieuwe muziek
Op die manier zou een nieuwe muziek voor harp kunnen ontstaan, waaruit nog onvermoede mogelijkheden te voorschijn komen. Wij hebben dit proberen te bereiken door enkele van onze componisten te verzoeken werken voor ons te schrijven. Wij vroegen o.a. Flothuis, Hendrik Andriessen, Badings en Karel Mengelberg, en zij componeerden voor ons duo's of solostukken. Enkelen van hen hebben inderdaad partituren "geleverd" die een volledig nieuw gebruik van de harp vertonen. Zaterdag spelen wij die werken.
Wij hopen, na dit begin, voort te kunnen gaan componisten, in en buiten ons land, voor onze combinatie te interesseren. En zo zal wellicht een nieuw repertoire ontstaan, dat de instrumenten kansen biedt waarop zij recht hebben." De overtuiging waarmee Phia Berghout dit zegt, wijst er op dat hier idealisme aanwezig is.
Het staat wel vast dat dit initiatief uitermate belangwekkende resultaten kan opleveren. En zelfs is het niet uitgesloten dat Phia Berghout en Hubert Barwahser in de toekomst als een permanent duo tournée's gaan maken. Dat zou dan het eerste ensemble van die samenstelling zijn. Pioniers dus; hun activiteit verdient bijzondere belangstelling.
vrijdag 27 april 1951
Jean Pougnet speelde onalledaags programma
Dat de Engelsman Jean Pougnet behalve violist ook een kunstenaar is, bewees het programma dat hij gisteravond in de Kleine Zaal van het Amsterdams Concertgebouw een kleine kring van bezoekers voorzette. Want de vijf werken waaruit het bestond, worden vrij zelden uitgevoerd, en in deze samenstelling vormden zij een bijzonder geslaagd, onalledaags geheel.
Een sonatine van Schubert als openingsstuk te spelen is een hachelijke opgave. Pougnet bleek hierin een uitstekende viooltechniek te bezitten, een voornaam stijlgevoel, maar te veel schroomvalligheid of misschien te weinig temperament om diepe indruk te maken. Het bleef een niet meer dan aangenaam musiceren, waaraan slechts Hans Henkemans' pianopartij karakter en leven verleende.
Via Bach en Beethoven (sonate opus 30, no. 3) kwam Pougnet in Pijper's sonate no. 1, een jeugdwerk, waarin naast zwakke fragmenten de latere, rijpe, Pijper af en toe al herkenbaar is, tot meer bewogenheid. Alleen reeds voor deze keuze verdient hij lof, temeer daar zelfs onze Nederlandse violisten deze muziek te zeer verwaarlozen. En pas in Szymanowski's "Fontein van Arethusa" merkte men dat Pougnet toch wel in staat is bezieldheid op te brengen.
Niettemin leek mij Henkemans verreweg de sterkste persoonlijkheid te zijn; het brandend-overtuigende van zijn spel miste Pougnet.
LEX VAN DELDEN