donderdag 1 februari 1951
Concertgebouwconflict
Orkesten solidair met ontslagen musici
(Van onze muziekredacteur)
De Vereniging "Het Concertgebouworkest" ontving van de volgende orkesten bericht dat hun leden noch collectief, noch
individueel de plaatsen zullen innemen van de door de N.V. Het Concertgebouw ontslagen leden van het
Concertgebouworkest:
Het orkest van de Ned. Opera, Residentie Orkest, Radio Philharmonisch Orkest, Omroeporkest, Omroepkamerorkest, Metropole Orkest en Promenadeorkest.
Het Comité van Sympathie voor de ontslagen leden van het Concertgebouworkest verzoekt ons mede te delen dat gelden kunnen worden gestort op rekening van mr. M. Geerling, Incassobank, hoofdkantoor Amsterdam, postgiro 8074, gemeentegiro AA 70, onder vermelding van "Rekening C.O.", met de aanduiding "Kosten" en/of "Fonds".
woensdag 7 februari 1951
Holland Festival 1951 legt nadruk op toneel en opera
(Van onze muziekredacteur)
Het staat thans vast, dat het Concertgebouworkest - zo het tegen die tijd althans de mogelijkheid krijgt weer op te
treden - in het van 15 Juni tot 15 Juli te houden Holland Festival in Amsterdam zal concerteren onder Klemperer (met
een Mahler-programma), Kubelik (die twee keer zal dirigeren), Stokowski (met een modern Amerikaans werk) en Szell.
Ook Eduard van Beinum zal - indien zijn toestand dat toelaat - voor het orkest staan. Solisten zijn o.a. Kathleen
Ferrier, Annie Woud, Artur Schnabel. Bovendien zullen volksconcerten plaatsvinden.
Het Residentie Orkest treedt in Scheveningen op onder Antal Dorati (twee keer), Münch, Stokowski en Van Otterloo, die één avond aan Mozart wijdt (o.a. het Requiem) en één aan Ravel (o.a. L'enfant et les Sortilèges). Ook hier worden nog volksconcerten gegeven.
Bijzonder belangwekkend is het opera-programma. De Ned. Opera geeft Gluck's "Orfeo" met Kathleen Ferrier in de titelrol, Beethoven's "Fidelio" onder Krips, Verdi's "Bal-masqué" onder Vittorio Gui van de Scala te Milaan, en Janácek's "Jenufa". Martha Lipton treedt als gast op in "Bal-masqué". Over het programma van de English Opera Groep schreven wij reeds.
Op het gebied van de koorzang kan worden meegedeeld, dat de Bachvereniging haar traditie voortzet met de uitvoering van Bach's "Hohe Messe" in Naarden. Het Ned. Kamerkoor onder Felix de Nobel zingt werken van o.a. Monteverdi, Janácek, Strawinski en Mozart.
Van de kamermuziek zijn nog geen details bekend; men denkt aan kwintetten. En op de ochtendconcerten wil men vooral aandacht besteden aan vierhandige stukken van Schubert en liederen.
Het toneel wordt vertegenwoordigd door de Franse troep van Marie Bell, die Claudel's "Le soulier de satin" komt spelen en door de Ned. Comedie, die onder regie van Johan de Meester Euripides' "Iphigeneia in Taurië" in Nijhoff's vertaling opvoert in een omgeving, welke aan het Griekse theater herinnert: men denkt daarbij aan de arena van Carré. Verder geeft deze troep Shakespeare's "Leer om leer" en een herhaling van "Elckerlyc" in Delft.
Onderhandeld wordt nog met het ATG, dat Shakespeare's "Julius Caesar" onder regie van Van Dalsum zou spelen. De Young Vic komt in het openluchttheater te Bloemendaal met "De koopman van Venetië" of met "The Knight of the Burning Pestle" van Beaumont en Fletcher.
Over ballet wordt nog onderhandeld, o.a. met de Hindostaanse groep van Hima Kesarcodi. Tentoonstellingen, film en openluchtconcerten (in het Vondelpark o.a.) zijn in voorbereiding. De opening van het festival, 14 Juni in de Haagse Ridderzaal, wordt niet opgeluisterd door het Ned. Kamerkoor, zoals het plan was, maar door Haagse musici, die oude Nederlandse composities zullen uitvoeren; de verzameling oude costuums van Cruys Voorbergh zal daarbij worden tentoongesteld.
In deze gegevens, welke gisteren tijdens een persconferentie werden verstrekt, valt bijzonder op, dat er in het geheel geen plaats is ingeruimd aan hedendaagse Nederlandse muziek. Men gaf de verzekering, dat de definitieve programma's wel Nederlandse werken zullen bevatten. Wij betreuren het, dat dit gebied blijkbaar als een aanvulling der programma's wordt beschouwd en niet als een onmisbaar bestanddeel, dat veeleer uitgangspunt zou moeten zijn.
woensdag 7 februari 1951
U.S.O. concerteerde voor Kunstkring
Op het concert, dat het Utrechts Stedelijk Orkest gisteravond voor de Amsterdamse Kunstkring in de grote Concertgebouwzaal gaf, heeft de uitvoering van Berlioz' ouverture "Benvenuto Cellini" mij verreweg het meest geboeid. Dirigent Paul Hupperts had er kennelijk bijzonder hard op gerepeteerd en wist het perfect reagerende orkest niet alleen een prachtige glans te ontlokken, maar het bovendien tot een overrompelende geestdrift te brengen.
Antonio Janigro speelde daarna met voortreffelijke techniek en toon Saint-Saëns' eerste celloconcert, maar zijn spel bleef zo weinig emotioneel, dat het geheel toch een lome, trage indruk maakte. Aan Guillaume Landré's met het Wilhelmus doorschoten "Piae Memoriae", ter nagedachtenis van de voor het vaderland gevallenen gecomponeerd, gaf het Utrechtse Toonkunstkoor zijn beste krachten.
Tot slot: Strawinski's "Petroesjka" in de nieuwe versie, met Luctor Ponse als pianosolist. Het werd een uitvoering waarin bij vlagen een meeslepend élan werd bereikt, dat met name in het slotfragment tot een indrukwekkende climax leidde. Dat het geheel toch delen bevatte, die technisch niet vlekkeloos waren, zal wel zijn toe te schrijven aan de kwaliteit van enkele orkestgroepen, die dit moeilijke werk nog niet helemaal aankunnen.
LEX VAN DELDEN
donderdag 8 februari 1951
AMADEUSKWARTET maakte overrompelende indruk
Het Amadeuskwartet dat zich gisteravond in de volle Bachzaal aan de Amsterdamse Kunstkring kwam voorstellen, heeft een overrompelende indruk gemaakt. Vorig jaar hoorde ik dit Engelse ensemble tijdens het muziekfeest der I.S.C.M. in Brussel en reeds toen trof mij dit ver boven de middelmaat uitstekende kwartetspel.
Nu ik deze vier meesterlijke musici in een eigen recital heb gehoord - ze speelden strijkkwartetten van Haydn, Tippett en Schubert (opus 161) - moet ik vaststellen dat men hier met een ensemble van uitzonderlijk formaat te maken heeft. Vlekkeloze techniek, homogeen samenspel, een volmaakte nauwkeurigheid bij het realiseren van het notenbeeld en een voorbeeldig inzicht in structuur, stijl en wezen der uitgevoerde werken, ziedaar de sterke basis waarop dit kwartet steunt.
Wat mij echter het meest trof was dat er met een weergaloos enthousiasme werd gespeeld, een geestdrift die vóór alles een jonge, frisse, meeslepende indruk maakt en waaraan geroutineerdheid (in de slechte betekenis dan) volstrekt vreemd is. Dat deze musiceerdrift - waar dit nodig was - voldoende ruimte liet voor bezonkenheid en diepte, maakte het geheel nóg verrassender.
Tippett's tweede strijkkwartet bleek een uitmuntend geschreven werkstuk, waarin vooral de fuga (het Andante) opviel. Dat het werk als geheel toch niet steeds boeide, is toe te schrijven aan een gebrek aan contrasten, dat de uitdrukkingskracht vervlakt en climaxen vrijwel steeds onmogelijk maakt.
Het hoogtepunt van de avond was zonder twijfel Schubert's kwartet waarin niets te wensen over bleef: een unieke uitvoering welke met duidelijke geestdrift werd ontvangen.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 10 februari 1951
Gilbert Reese gaf cello-recital
Dat kunstenaars sterk afhankelijk kunnen zijn van omstandigheden welke buiten hun wil hun emotionaliteit kunnen beïnvloeden, daarvan was het recital door de cellist Gilbert Reese, met Géza Frid aan de vleugel, naar alle waarschijnlijkheid een voorbeeld. Reese's spel hoorde Amsterdam gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal voor het eerst; en daaraan het bovengestelde te toetsen is dus vrijwel onmogelijk. Maar Frid kent men vóór alles als een zich bijzonder heftig en meeslepend uitend kunstenaar, en van die brandende hartstochtelijkheid was gisteren nauwelijks iets aanwezig. Dus tóch misschien onverklaarbare factoren, welke ongunstig werkten?
Het is best mogelijk dat van hetgeen Frid moet hebben beïnvloed, ook de cellist de dupe was. En het zou dus onrechtvaardig kunnen zijn te beweren dat Reese niet de macht bezit om te kunnen boeien, en alleen maar een voortreffelijk vakman is.
Dat laatste is stellig het geval: techniek en toonvorming zijn bijna voorbeeldig, al kon af en toe een zekere slordigheid worden geconstateerd. Maar overtuigen, ontroeren, nee, dat kon hij - gisteren althans - bijna nergens: in Brahms' sonate in E evenmin als in Debussy, Milhaud en Fauré. Maar af en toe bespeurde men in Bach's solosonate in G iets dat bewogenheid verried. Het was maar sporadisch; voldoende misschien om de verwachting uit te spreken dat Reese bij een volgende gelegenheid sterkere indrukken zou kunnen maken. Welke rol de omstandigheden hier hebben gespeeld, wie zal het zeggen.
LEX VAN DELDEN
maandag 12 februari 1951
Musicoloog Gerhard Krause: "Kunstenaars zullen brug slaan van land tot
land"
(Van onze muziekredacteur)
"De kunstenaars zullen de brug van land tot land bouwen welke de politici al zo lang trachten te slaan". Dat is de
stellige overtuiging van de heer Gerhard Krause, een oorspronkelijk uit Danzig stammende, thans statenloze
musicoloog, die dezer dagen naar Nederland kwam, op uitnodiging van de Nederlandse afdeling van de UNESCO.
Hij is een hartstochtelijk idealist, die zijn opvattingen met daden kracht bijzet. "Kunst is de pleister op de oorlogswonden", meent de heer Krause. En dat hij zelf de dupe is van de oorlog niet alleen, maar ook van het nazi-regime, daarvan is reeds voldoende bewijs het feit, dat hij zijn gehele discotheek van 13.000 gramofoonplaten en een uitgebreid, zeldzaam, musicologisch archief heeft verloren.
"Een onherstelbaar verlies", zegt hij, "want het door mij verzamelde folkloristische materiaal, uit de Baltische en Slavische landen vooral, is nergens meer te vinden".
Zijn specialiteit is Poolse, Joegoslavische en Finse muziek, en eind Mei komt hij weer naar Nederland om lezingen te houden over deze en Scandinavische muziek. Daarvóór, ook in Mei, zal hij in Israël over Nederlandse kunst spreken. En die Nederlandse muziek, dat is het doel van zijn bezoek aan ons land.
"Zoveel mogelijk hedendaagse Nederlandse composities wil ik meenemen in partituur en op plaat", vertelt hij, "en dan zal ik o.a. in Zweden, Finland, Polen, Duitsland de interesse er voor wakker trachten te maken. Eerst komt Wiesbaden aan de beurt. Daar zal ik trouwens ook over uw toneel spreken, met lichtbeelden. Ik heb Sartre's "Eerbiedwaardige lichtekooi" nu in tien talen horen en zien spelen; de Nederlandse opvoering vond ik een der allerbeste".
Op zijn vele reizen maakt de heer Krause vaak opmerkelijke dingen mee. Zo zag hij in Januari hoe de oudste acteur van de wereld zijn 96ste verjaardag op de planken van een Warschaus theater vierde. Ludink Solski heet deze krasse toneelspeler, die nog elke avond optreedt en zelfs geen matinée overslaat!
maandag 12 februari 1951
Amsterdams Joods Mannenkoor
Wat op het concert, dat het Amsterdams Joods Mannenkoor Zaterdagavond in de bijna geheel gevulde Bachzaal gaf, het meeste trof, dat waren de enthousiaste overgave, de muzikaliteit en het begrip waarmee het koor zong. Daardoor maakte dit optreden een verkwikkende indruk, en het feit dat de kwaliteit van het stemmenmateriaal stellig voor verbetering vatbaar is, deed aan het verfrissende geheel weinig af. Vooral het stemmige "Siem Sjalom" van de dirigent Hans Krieg trof in bijzondere mate.
Theo Olof (viool), Luctor Ponse (piano), Mark Rozelaar (cello), de bariton S. Giesser en de fluitist Hans v. d. Weijer verleenden solistische medewerking. Met name Olof's vertolking van twee stukken van Ernest Bloch maakte diepe indruk.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 17 februari 1951
Orkesten van Brussel, Parijsen Londen hebben onafhankelijke exploitatie
Medezeggenschap der musici bijna altijd aanwezig
(Van onze muziekredacteur)
Hoe het Concertgebouworkest wordt bestuurd, dat er een N.V. Het Concertgebouw bestaat, die een gebouw én een orkest
exploiteert, daarover heeft men in deze kolommen meer dan eens kunnen lezen. Hoe staat het met de belangrijkste
Belgische, Franse en Engelse orkesten? Kunnen hun bestuursvormen ons wellicht tot lering strekken? Het antwoord op
deze vragen kan in de eerste plaats luiden, dat al deze orkesten een structuur hebben welke stellig minder
onbevredigend is dan de huidige situatie in het Concertgebouw. Want deze buitenlandse ensembles kennen zonder
uitzondering een eigen, onafhankelijke exploitatie, zoals uit het onderstaande zal blijken. Uiteraard betekent dit
niet, dat er bij deze orkesten in het geheel geen aanleiding tot critiek zou bestaan.
In Brussel
Het belangrijkste Belgische orkest, "L'Orchestre National de Belgique", is geheel onafhankelijk van welke particuliere muziekinstelling ook en in 1936 opgericht op initiatief van de toenmalige minister van Onderwijs. Het staat onder patronaat van Koningin Elizabeth en wordt gecontroleerd door de regering. Het wordt bestuurd als een stichting met een Raad van Beheer, die voor de dagelijkse leiding zorgt. Van deze Raad van Beheer maakt een vaste contactpersoon der afdeling Muziek van het departement van Onderwijs deel uit. Verder hebben er zitting in vertegenwoordigers van de verenigingen en instellingen, die van het orkest gebruik maken. De raad wordt door de minster benoemd, die dus in geval van geschillen de opperste beroepsinstantie is.
De vaste kern van 62 orkestleden is lid van de vakbond van musici; in overleg met deze bond is een contract opgesteld, waarin de arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd. En aan deze voorwaarden heeft de Raad van Beheer zich te houden. Een collectief ontslag op staande voet zou dan ook niet mogelijk zijn.
De voornaamste reeks concerten van het orkest - abonnementsconcerten zouden wij die noemen - wordt gegeven in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten, een private instelling met een aparte onderafdeling voor muziek, de "Société Philharmonique de Bruxelles". Deze heeft slechts een huurcontract met het orkest en heeft uiteraard zitting in de Raad van Beheer.
Voor de artistieke leiding heeft het orkest een vaste contactpersoon, die regisseur wordt genoemd. De huidige regeling voldoet, volgens alle betrokkenen, uitstekend en verhinderd o.a. dat de artistieke belangen van het orkest worden opgeofferd aan eventuele financiële belangen van het Paleis voor Schone Kunsten. Kans op concurrentie van het tweede Belgische orkest, dat van de Nationale Radio Omroep, is uitgesloten, omdat dit ensemble onder toezicht staat van het omroepinstituut, waarin de regering eveneens een belangrijke stem heeft.
In Parijs
De grote Parijse orkesten - Conservatoire, Pasdeloup, Lamoureux en Colonne - zijn alle coöperatieve organisaties. De vergadering van orkestleden kiest het directorium, dat bestaat uit directeur, secretaris, penningmeester en enkele commissarissen. Deze worden in principe uit het orkest gekozen, dat zelf zijn dirigent kiest en meespreekt over de samenstelling der programma's.
Elk orkest heeft zijn vaste zaal, die regelmatig gehuurd moet worden. De financiële positie der orkesten is niet sterk, fondsen heeft men niet. De subsidies zijn gering en vaste salarissen worden niet gegeven: men verdeelt de winsten. Vele musici maken bovendien deel uit van de orkesten van Opéra of Opéra Comique, werken mee aan radio-uitzendingen of spelen voor gramofoon en film.
De eisen voor toelating - dat geschiedt na een concours - zijn zeer hoog. Dat merkt men trouwens wel aan het hoge artistieke en technische niveau der orkesten. De sociale verhoudingen lijken ons niet navolgenswaard..
Het Orchestre National verkeert in een uitzonderingspositie: het is in dienst van de radio en wordt door de omroep gefinancierd. Deze orkestleden hebben wél een vast salaris.
En in Londen
Behalve het B.B.C.-orkest, dat in dienst van de Engelse radio is, bezit Londen vier grote orkesten: Royal Philharmonic, Philharmonia, London Philharmonic en London Symphony Orchestra. Het Philharmonia Orkest wordt gecontroleerd en gefinancierd door de gramofoonmaatschappijen His Master's Voice en Columbia. Zowel bij dit ensemble als bij het Royal Philharmonic Orkest is er van enige invloed van de orkestleden op het bestuur nauwelijks sprake.
Anders is het geregeld bij het Londens Philharmonisch en het Londens Symphonie Orkest (L.P.O. en L.S.O.). Beide hebben de vorm van een N.V., waarvan de musici zelf de aandeelhouders zijn. De orkestleden kiezen uit hun midden een raad van commissarissen, die het orkest beheert en het leiding geeft.
Bij het L.P.O. worden alle belangrijke beslissingen door deze raad genomen na overleg met de orkestleden, bij het L.S.O. is deze raad van beheer zelfstandiger. Beide ensembles hebben dus invloed op de benoeming van de dirigenten.
De orkestleden van het L.P.O. hebben een vast contract, maar bij het L.S.O. worden de musici betaald naar gelang van de opbrengst der concerten. Vooral dáárdoor is de toestand zo, dat het L.P.O. een eigen zelfstandig bestaan kan leiden, terwijl het L.S.O. zich aan een muziekinstelling moet verhuren, die het financiële risico draagt en ook voor de dirigent kan zorgen. Tot voor korte tijd kreeg het L.P.O. een subsidie van de Londense graafschapsraad. Thans is die subsidie ingetrokken en daarvoor heeft men een garantie van een aantal concerten in de plaats gesteld.
De managing director (zakelijk leider) van het L.P.O. en de secretaris van het L.S.O. zijn vroeger actieve orkestleden geweest. Zij kennen dus het gebied, dat zij moeten bestrijken, ook van de kant der musici.
Ook in Parijs komt iets dergelijks veelvuldig voor: zo is bijvoorbeeld de administrateur van het Lamoureux Orkest tevens cellist in dit ensemble.
zaterdag 17 februari 1951
Vioolrecital door Nadia Koutzen
Vorig jaar schijnt de jeugdige violiste Nadia Koutzen een voortreffelijke indruk in Amsterdam te hebben gemaakt; en nu ik haar (bij haar tweede bezoek) voor het eerst in de kleine Concertgebouwzaal hoorde, kan ik dat wel begrijpen. Zij ontroert door een broze, vrouwelijke tederheid, welke soms hartveroverend is. En haar mooie stokvoering en goede linkerhandtechniek stellen haar in staat die ontroering te realiseren.
Dat is veel, en in dit opzicht is Nadia Koutzen dan ook stellig een aparte verschijning met een duidelijke artisticiteit. Maar daarnaast meende ik gisteravond toch tekorten op te merken, zowel technische als artistieke. Zo was bijvoorbeeld het passagespel lang niet steeds helder en egaal, en de expressieve macht van haar optreden leek mij nog te pril om tot hartstochtelijke bewogenheid te geraken. Juist daardoor bleef Brahms' sonate in D te weinig overtuigend en ook Bach's partita in E kreeg niet alle diepte.
Veel beter voldeed Ravel's Tzigane, al miste ik ook hier de grote lijn. Mogelijkerwijze heeft Ivor Newton's wat dorre en te weinig genuanceerde begeleidingskunst haar belet zich volledig te ontplooien. Zeker is dat hier geen sprake kon zijn van een ensemble; daarvoor was er te weinig evenwicht in de klankverhoudingen.
Een hartelijk applaus dwong de violiste enkele toegiften te geven; een er van was een nocturne van haar vader Boris Koutzen: een welluidende, maar weinig persoonlijke, laat-romantische muziek.
LEX VAN DELDEN
maandag 19 februari 1951
Albert van Raalte naar Ierland
(Van onze muziekredacteur)
Albert van Raalte zal van 28 Februari tot en met 19 April een reeks concerten dirigeren van het orkest der Ierse
omroep: niet slechts voor de radio, maar ook enkele openbare concerten in Dublin. Solisten zijn o.a. Paul Tortelier
en Leon Goossens.
Van Raalte is van plan er enkele Nederlandse werken te introduceren, en wil bovendien Ierse composities uitvoeren, welke hij na zijn terugkeer ook in ons land wil dirigeren. Volgend jaar zal hij weer het Israëlisch Orkest leiden.
maandag 19 februari 1951
Clara Haskil
Vier sonates van Beethoven vormden het programma waarmee de pianiste Clara Haskil gistermiddag in Amsterdam een volle kleine Concertgebouwzaal tot geestdrift bracht. Twee sonates opus 10 (de nrs. 2 en 3), opus 78 en opus 111: drie perioden uit Beethoven's leven waren er mee vertegenwoordigd, drie werelden. Een uitermate belangwekkend programma, dat de ontwikkeling van de componist duidelijker demonstreerde dan vele handboeken vermogen.
Clara Haskil had zich met deze keuze een zware taak gesteld, en die te volbrengen zoals zij dit deed stempelt haar tot een der uitzonderlijk groten onder de hedendaagse pianisten. Over haar unieke, uitgebalanceerde techniek te schrijven heeft weinig zin, want bij dit vrijwel steeds ongehoord geconcentreerde en in dienst van het kunstwerk staande spel lét men niet op technisch vermogen. Wat men vóór alles hoort is Beethoven, naar geest en inhoud.
Zich te verplaatsen in deze gecompliceerde en vaak moeilijk te realiseren gedachtenwereld, deze macht bezit Clara Haskil in zulk een mate dat men nauwelijks nog aan vertolkster en instrument denkt. Een dergelijke, bijna onvoorstelbaar natuurlijke overtuigingskracht heb ik bij geen ander in zulk een graad ontmoet. Geïnspireerdheid moet men dit noemen, en met dankbaarheid ervaart men, dat zo iets wel degelijk bestaan kan.
De toegiften van Schubert en Schumann bevestigden dit nog eens nadrukkelijk.
LEX VAN DELDEN
dinsdag 20 februari 1951
Onvergelijkbaar Debussy-spel
Hans Henkemans heeft ook gisteravond in Amsterdams kleine Concertgebouwzaal weer bewezen een der allerbeste Debussy-vertolkers van deze tijd te zijn. En niet alleen een der allerbeste, maar bovendien een volstrekt onvergelijkbare, want een geheel eigen plaats innemende.
Men merkte dat al na enkele maten van de Children's Corner, waarmee hij dit Debussy-recital begon. Nimmer heb ik bijvoorbeeld de "Serenade voor de pop" en "De sneeuw danst" zo duidelijk van opbouw, zo logisch van structuur en zo ongehoord boeiend gehoord als Henkemans ze uitvoerde.
De verklaring ligt voor de hand: Henkemans benadert de muziek als componist, en tracht het door Debussy gerealiseerde samenspel der stemmen duidelijk en klaar tot klinken te brengen. Een synthese bereikt hij daarmee, welke slechts na zorgvuldig analyseren tot stand te brengen is. Het resultaat is vaak verbluffend: schoonheden die vroeger onopgemerkt bleven, komen plotseling als evenzovele verrassingen tevoorschijn. En Debussy gaat als nieuw klinken, helderder en natuurlijker dan de meeste andere pianisten toestaan, op grond van het feit dat zij het Debussyaanse "impressionisme" ten onrechte identiek achten met dromerige vaagheid.
Slechts één opmerking bij zoveel unieks: een enkele maal meende ik een lichte gejaagdheid te constateren, welke met name de rhythmiek schade berokkent. Maar dit kon de totaalindruk slechts weinig afbreuk doen: zowel de "Estampes", enkele études, "L'isle joyeuse" als het eerste boek der "Préludes" maakten diepe indruk. De pianissimo-passages met name zal ik niet licht vergeten.
LEX VAN DELDEN