dinsdag 2 januari 1951
Amsterdam werkt hard aan plannen voor operagebouw
MEN WIL GEHELE BURGERIJ GELDEN LATEN FOURNEREN
(Van onze muziekredacteur)
Vóór 1 Maart moet er een beslissing zijn genomen over een eventuele zetelverplaatsing van de Nederlandse Opera: op
genoemde datum worden immers telkenjare de contracten afgesloten met de leden van het ensemble. Maar daarnaast wordt
- zoals ik reeds eerder meedeelde - hard gewerkt aan plannen voor een operagebouw en men is hiermee verder gevorderd
dan over het algemeen bekend is.
Enkele jaren geleden is de Stichting Operagebouw opgericht, waarin alle lagen van de Amsterdamse bevolking vertegenwoordigd zijn: burgemeester, wethouders, vakorganisaties. Het nieuwe gebouw zal dus een kwestie van de gehele burgerij worden, dit in tegenstelling met het plan voor een Museumtheater op het Museumplein (uit 1929), dat in de boezem van de Wagnervereniging was ontstaan.
De Stichting Operagebouw droeg de directie van de Nederlandse Opera op een programma op te stellen van eisen waaraan een modern geoutilleerd operagebouw moet voldoen. Geen luxe zou het mogen bezitten, alleen de beslist nodige accommodatie voor het dagelijkse werk van de opera en voor de opleiding van jonge krachten.
Een dergelijk plan kwam inmiddels gereed en werd B. en W. van Amsterdam ter hand gesteld. Vervolgens droeg het gemeentebestuur Publieke Werken op al die gegevens in een schetstekening te verwerken. Daarmee had men geen architectonisch plan voor ogen, maar slechts een basis waarop kon worden geraamd van welke orde van grootte de kosten van de bouw zouden zijn.
Ook dit is gebeurd: de kosten zijn dus bekend. Als men weet dat het bouwen van een Museumtheater in 1929 4,5 millioen zou kosten, dan kan men wel zo ongeveer nagaan hoe hoog die kosten thans zullen zijn.
Aan de hand van de schets van Publieke Werken werkt het gemeentebestuur reeds enige tijd op het allerhoogste niveau de financiering uit. Op het ogenblik is men daarmee vrijwel gereed. Men kan verwachten dat die gelden op andere wijze zullen worden gefourneerd dan gebruikelijk is. Het zal er op neerkomen dat niet slechts de overheid voor de financiering zal zorgen, maar dat bovendien particuliere instellingen zullen worden ingeschakeld, en daarmee zal dan nogmaals de nadruk worden gelegd op de burgerij in haar geheel.
Bovendien heeft het Dagelijks Bestuur van de Stichting Operagebouw opdracht gekregen een exploitatieproject van de nieuwe schouwburg te maken. Men moet dus de vraag beantwoorden: hoe zal het gebouw moeten worden geëxploiteerd? Dat project is al voor een goed deel gereed.
In de komende maanden zullen financieringsplan en exploitatieproject het Stichtingsbestuur worden voorgelegd. Dat neemt er een beslissing over; na goedkeuring zullen deze ontwerpen dan in de vorm van een voordracht aan de Amsterdamse Gemeenteraad worden aangeboden.
Het is mij bekend dat de tekeningen van Publieke Werken zo zijn ontworpen dat zij van toepassing kunnen zijn op alle er voor in aanmerking komende plaatsen. Zoals men weet, wordt hier gedacht aan Frederiksplein en Allebéplein. Dat ook het Museumplein in aanmerking zal komen, lijkt geheel uitgesloten.
Genoemde tekeningen hebben, gelijk gezegd, geen architectonische waarde; wel kan worden meegedeeld dat men heeft gedacht aan een theater dat niet diep, maar hoog is. De zogenaamde bioscoop-techniek heeft men dus van den beginne af aan uitgesloten. Wat de bouw zelf betreft, gedacht wordt aan een meervoudige opdracht, in overleg met de architectenorganisaties. Binnen afzienbare tijd zal men weten hoe alle plannen er uit zien.
De opleiding
Men moet het toejuichen dat met de plannen voor een operagebouw thans werkelijk ernst wordt gemaakt. Want de ontwikkeling van onze muziekdramatische cultuur staat of valt met een eigen gebouw. Zowel artistiek-technisch als sociaal is zulk een theater dringend nodig; reeds meermalen is dat in deze kolommen betoogd.
Dat de huidige situatie in de Amsterdamse Stadsschouwburg verre van gunstig is - men moet het theater delen met toneelgezelschappen, heeft daardoor te weinig repetitie- en werkmogelijkheden - is nu wel genoegzaam bekend.
Maar er is nog een belangrijker bezwaar dat ook met zetelverplaatsing niet te verhelpen is. Dat is de kwestie van de opleiding. Jonge krachten die het voortbestaan van de opera mogelijk moeten maken, zijn uiteraard nodig. Het incidenteel proberen van een nieuwe zanger of zangeres blijft altijd een gok. Noodzakelijk is een stelselmatige, bij de opera gecentraliseerde opleiding, welke men aan de practijk zou moeten koppelen. Er worden inderdaad plannen in die richting uitgewerkt. Maar een volledige realisatie er van kan slechts in een eigen gebouw plaats vinden.
Er moet bijvoorbeeld ongetwijfeld op het toneel kunnen worden gerepeteerd, hetgeen thans meestal onmogelijk is. Dat ook de oudere krachten die repetitie-mogelijkheden moeten hebben, ligt voor de hand.
Als dat eigen gebouw er is, zal men minder behoeven te reizen. En dat dat vele reizen bepaald niet bevorderlijk is, weet iedere ingewijde. Nergens ter wereld kan het voorkomen dat in één week tijd een operagezelschap in vier plaatsen moet optreden, gelijk de Ned. Opera bijvoorbeeld nu moet doen: 1 Januari in Utrecht, 3 Jan. in Rotterdam, 5 Jan. in Eindhoven (!) en 7 jan. in Amsterdam. Een nogal absurde situatie.
Men heeft verder de sociale plicht een zo groot mogelijk publiek van operavoorstellingen te laten profiteren. Mààr: de toegangsprijs is voor velen te hoog en kan in de huidige omstandigheden stellig niet worden verlaagd. En alweer: in eigen gebouw zal dat wel kunnen. Dat gebouw zal dan meer plaatsen moeten bevatten; men zal er meer voorstellingen moeten geven. Enkele dagen per week kan men dan voor het "georganiseerde bezoek" bestemmen; daarmee worden voorstellingen bedoeld voor personeelsverenigingen enz., en voor dat publiek zou men de toegangsprijs lager kunnen stellen.
Dat een operagebouw nodig is, zal nu wel duidelijk zijn. Trouwens, in de loop der jaren heeft Amsterdam acht schouwburgen verloren. De Ned. Opera is er bij gekomen. Men trekke zelf zijn conclusies....
En ten slotte: de noodzaak van een operagebouw wordt overal erkend, zowel door regeringskringen als door de gemeentebesturen, ook dat van Den Haag. Daarover bestaat tenminste geen verschil van mening.
dinsdag 2 januari 1951
Ook Baylé gast bij Weense Opera
(Van onze muziekredacteur)
Behalve Frans Vroons gaat ook Theo Baylé enkele gastvoorstellingen geven bij de Weense Staatsopera: in totaal zes.
"Welke opera's? Het betreft: "Carmen", "Rigoletto" en "Hoffmann's Vertellingen"; zegt hij mij in een kort telefoongesprek. "Alles gaat in de oorspronkelijke taal, alleen "Hoffmann" zal ik in het Nederlands zingen. Dat komt omdat het allemaal zo snel in zijn werk ging, dat ik geen tijd meer had die rol in een andere taal opnieuw in te studeren.
Het is vrij plotseling gekomen, dit contract. Kort geleden wist ik nog van niets. Op 7 Januari begin ik in "Carmen" en ik blijf tot de 20ste. Een van de dirigenten is Hans Knappertsbusch.
Of ik in Wenen nog samen met Vroons in "Carmen" zing? Zelfs dat weet ik niet".
donderdag 4 januari 1951
Amsterdam krijgt lunchconcerten
(Van onze muziekredacteur)
Op 11 Januari wordt in Amsterdam het eerste ontspanningsconcert in lunchtijd gegeven. Dit gebeurt in Krasnapolsky,
waar George van Renesse van 1.10 uur tot 1.50 uur een Chopin-recital geeft voor het personeel van de grote
bedrijven. Burgemeester d'Ailly zal het concert inleiden en Van Renesse licht wat hij speelt, toe.
Het wordt het begin van een reeks, tegen zeer lage prijs toegankelijke, concerten, welke onder auspiciën staan van de Nederlandse Kunstorganisatie "Stichting Duinrell" te Den Haag. Deze instelling, die Nederlandse kunstenaars laat optreden met de garantie van een honorarium - dus zonder de risico's van het normale concerteren onder auspiciën van een impresario -, werkt thans vier jaar. Haar idealistisch streven is niet onopgemerkt gebleven: vorig jaar kreeg zij regeringssteun.
Men meent dat de ontspanningsconcerten in een andere behoefte voorzien dan de gewone avondconcerten: ze zullen een stimulans bij het werk zijn voor hen die ze bezoeken. Bovendien hoopt men er een groter publiek mee te kweken voor het gangbare concertleven. Men baseert die verwachting op de bijzonder gunstige resultaten der pauzeconcerten welke Den Haag en Rotterdam reeds enige tijd kennen.
Eens in de 14 dagen wil men in Kras die recitals organiseren; na het eerste concert treden dan op: Gerard Hengeveld (piano), Joh. Feltkamp (fluit), Roos Boelsma, Laurens Bogtman (zang), Georgette Hagedoorn (voordracht), het Röntgenkwartet en de pianist Henk Lagendaal.
Er bestaan ook plannen dergelijke concerten aan de overkant van het IJ te geven; dat zal dan in de bedrijven zelf moeten gebeuren.
Men mag deze poging met meer dan gewone belangstelling tegemoet zien: zowel om het sociale en culturele belang van de concerten zelf als om het onbaatzuchtige, alleszins toe te juichen idealisme van de "Stichting Duinrell".
vrijdag 5 januari 1951
Koorconcert door 900 zangers
(Van onze muziekredacteur)
Het Gewest Noord-Holland van het Koninklijk Nederlands Zangersverbond organiseert Zaterdagavond, 6 Januari, in het
Amsterdamse Concertgebouw een zangersavond. Elf koren uit Amsterdam, Zaandam, Bussum, Weesp, Enkhuizen, Alkmaar en
Hilversum nemen er aan deel, in totaal 900 zangers. En de avond wordt besloten door Roeske's prachtige mannenkoor
"Apollo".
Onze mannenkoorzang begint meer en meer een peil van betekenis te bereiken op het terrein der repertoirekeuze. Dat is verheugend en van het allergrootste belang: want - zoals meer dan eens in deze kolommen is betoogd - een cultuur ontleent haar waarde aan de betekenis van haar scheppende kunst.
Het Koninklijk Nederlands Zangersverbond is zich reeds jaren van dit feit bewust en tracht het repertoire van onze mannenkoren doelbewust in gunstige zin te beïnvloeden. De resultaten van deze activiteit zijn er in duidelijke mate. Wie met aandacht de verrichtingen dezer koren gedurende de laatste jaren heeft gevolgd, weet dat men op de goede weg is.
Dat het Zangersverbond daar in de openbaarheid blijk van wil geven, en de mannenkoorzang zodoende tracht te propageren, - dit kan men slechts toejuichen. Waar het hier om gaat is van het allergrootste culturele belang: een brok volkscultuur en -ontwikkeling welke men niet licht kan overschatten.
Het is daarom dat de zangersavond van 6 Januari in het Amsterdamse Concertgebouw recht heeft op ieders belangstelling. Het betreft hier geen wedstrijd, maar een demonstratie van wat men presteert. Elf koren nemen deel, en elk zingt een verplicht en een vrij werk naar keuze. Alle koren krijgen een critische beschouwing toegezonden van de hand van August Vörding, een van de beste experts op dit gebied.
Het programma vermeldt werken van o.a. Lassus, Des Prés, Palestrina, Morley, Janácek, Dresden, Van Hemel, Kef en Roeske. Dit spreekt boekdelen.
maandag 8 januari 1951
"Zangersfestival" was een succes
Het "Zangersfestival" dat het gewest Noord-Holland van het Koninklijk Nederlands Zangersverbond Zaterdagavond in Amsterdam organiseerde, is in één opzicht een duidelijk succes geworden: propagandistisch heeft men stellig resultaten geboekt. Want er was belangstelling, zo grote belangstelling, dat de grote Concertgebouwzaal vrijwel uitverkocht was. Dat mag men niet onderschatten; het bewijst dat onze mannenkoren op een publiek kunnen rekenen. De koorzang leeft dus.
Dat Roeske's ongeëvenaarde "Apollo" aan het slot van de avond de zaal tot uitbundig enthousiasme bracht, was te verwachten: dit koor vormt een klasse apart, dat is bekend. Maar dat door de elf deelnemende koren soms verrassend goed is gezongen, was bepaald een opmerkelijke winst. Wat bijvoorbeeld "Werkmanslust" uit Krommenie technisch presteerde, bereikte een uitzonderlijk hoog peil, dank zij de uitnemende directie van Lex Karsemeijer, die met dit prachtige stemmenmateriaal voor een gaaf resultaat zorgde.
Belangrijker dan alle koren te vermelden, lijkt mij de aandacht te vestigen op wàt er werd gezongen. Ik schreef daar vorige week reeds over, en zou dan ook kunnen volstaan met op te merken dat het repertoire doorgaans artistiek van betekenis was, ware het niet dat ook hier enkele verrassingen waren.
De opvallendste er van was wel een nieuw werk van Kees Kef, "Paradise regained" op tekst van Marsman: een voortreffelijk klinkende muziek, heel bijzonder en suggestief van klankvoorstelling, persoonlijk en bepaald origineel van vinding en sfeer. Een duidelijke aanwinst voor onze koorliteratuur.
Treffend waren ook Dvorák's vrijwel onbekende koortje, dat Joep Schreurs had gekozen, en Janácek's merkwaardig Slavische werk, dat Jac. Kort op het programma had geplaatst.
LEX VAN DELDEN
woensdag 10 januari 1951
Holland Festival 1951 gaat zeker door
(Van onze muziekredacteur)
In tegenstelling met publicaties welke suggereren dat het doorgaan van het Holland Festival 1951 niet zeker zou
zijn, kan worden meegedeeld dat deze manifestatie ook dit jaar stellig weer zal plaats vinden. Men is weliswaar laat
met publicaties, maar dat heeft geheel andere oorzaken.
In de eerste plaats heeft de bestuurswijziging in de Nederlandse Opera beslissingen over het operaprogramma in belangrijke mate vertraagd. Bovendien heeft de ziekte van Eduard van Beinum het Concertgebouw voor moeilijkheden geplaatst welke niet snel op te lossen waren. En ten slotte is er de ernstige internationale situatie die voor problemen zorgde.
Aan die laatste omstandigheid is het bijvoorbeeld toe te schrijven dat het New York City Ballet, waarmee onderhandelingen tot in een beslissend stadium waren gevoerd, thans heeft besloten van een optreden in Nederland af te zien. Men voert thans besprekingen met twee grote Europese balletgroepen.
Op 14 Juni zal het Nederlands Kamerkoor onder leiding van Felix de Nobel in de Haagse Ridderzaal het festival openen met een concert, dat behalve een plechtig, een naar alle waarschijnlijkheid ook Nederlands karakter zal dragen.
Het Concertgebouworkest zal optreden onder Kubelik en Szell. Met andere dirigenten wordt nog onderhandeld. Het Residentie Orkest zal onder leiding staan van Van Otterloo, Dorati en Stokowski, die ook het Concertgebouworkest zal dirigeren.
De Nederlandse Opera heeft besloten twee nieuwe uitvoeringen uit te brengen: "Jenufa" van Janácek en "Bal-masqué" van Verdi.
Met de "Young Vic" worden onderhandelingen gevoerd over optreden in het openluchttheater te Bloemendaal. Delft krijgt een reprise van "Elckerlyc", met het ATG wordt onderhandeld over een Shakespeare-opvoering, met de Nederlandse Comedie over een opvoering van een Griekse tragedie.
donderdag 11 januari 1951
Amsterdams eerste lunchconcert werd duidelijk succes
(Van onze muziekredacteur)
Amsterdam heeft vanmiddag zijn eerste ontspanningsconcert-in-lunchtijd gehad: onder auspiciën van de "Stichting
Duinrell" gaf George van Renesse een Chopin-recital in een volledig uitverkocht Krasnapolsky. Deze grote
belangstelling geeft reden te veronderstellen, dat inderdaad hier in een behoefte wordt voorzien, en men kan dit
initiatief dan ook toejuichen. Gelijk burgemeester d'Ailly dit in zijn kort openingswoord ook deed.
Geen krakende pakjes brood, geen gehoest of genies, - en dat zegt iets in deze tijd! Iedereen luisterde in volkomen aandacht naar het spel van de pianist, die de gespeelde stukken kort toelichtte.
Dat Van Renesse een weinig gelukkige dag had, - waaraan dat toe te schrijven? Wellicht aan de stugge, wat droge acoustiek, die het optreden in deze ruimte bepaald moeilijk maakt.
Toch: dit eerste lunchconcert is een duidelijk succes geworden. Het personeel van de bedrijven, dat aanwezig was, kan dit getuigen. De volgende maal - 26 Januari - zal het "Ballet der Lage Landen" optreden.
zaterdag 13 januari 1951
Baylé's optreden in Wenen een groot succes
(Van onze muziekredacteur)
Dat Theo Baylé's eerste optreden bij de Weense Staatsopera voor hem een groot succes is geworden, moge blijken uit
enkele nieuwe engagementen. Na zijn eerste voorstelling - dat was in "Rigoletto" - is hij uitgenodigd er in de
maanden April en Mei als gast te komen optreden in "Nozze di Figaro", "Paljas", "Troubadour" en nogmaals
"Rigoletto".
Bovendien werd hij uitgenodigd nog dezer dagen bij de Staatsopera te München te gasteren als Tonio in "Paljas". En ten slotte: Wenen had Baylé geëngageerd voor "Rigoletto", "Hoffmann's Vertellingen" en "Carmen". Zijn eerste succes was zo groot dat men ook nog voor "Tosca" beslag op hem heeft gelegd.
zaterdag 13 januari 1951
Roderick Jones was gast bij Nederlandse Opera
Met duidelijke instemming heeft Amsterdam gisteravond in een volle Stadsschouwburg het optreden van de Engelse gast Roderick Jones bij de Nederlandse Opera ontvangen. En terecht, want de manier waarop deze bariton de figuur van Tonio in "Paljas" gestalte gaf, was uiterst overtuigend.
Hij bleek een aangename stem te bezitten, gebruikte die zeer goed en wist vooral als acteur bepaald te imponeren. Zijn bewegingen verraden de geroutineerde operazanger, die zich op elk toneel al gauw thuis voelt. En dit was dan ook hier het geval.
Het feit dat Jones zijn rol in het Engels zong, terwijl de overigen de Italiaanse tekst gebruikten, stoorde in het geheel niet. Zijn succes was groot en zijn partners Louise de Vries (Nedda) en Chris Reumer (Canio) plaatsten hem in het middelpunt van de hulde door de hun aangeboden bloemen aan de Engelse gast te geven.
LEX VAN DELDEN
dinsdag 16 januari 1951
THEO BRUINS, pianist van grote persoonlijke allure
In slechts enkele jaren is Theo Bruins van een virtuoos en jeugdig-vitaal pianist gerijpt tot een kunstenaar van grote persoonlijke allure met een eigen visie: een combinatie van eigenschappen, die hem ongetwijfeld doen thuishoren in de rij der groten van onze tijd. Dit meesterschap bewees hij ook gisteravond met zijn recital in de stampvolle kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam.
Dat routine hem vreemd is, dat het hem niet om een gemakkelijk persoonlijk succes te doen is, bleek duidelijk uit zijn programmakeuze. Bach, Beethoven's zelden gespeelde 32 variaties in c en Ravel's "Gaspard de la Nuit", ziedaar het onalledaagse programmadeel vóór de pauze. Er na een nóg uitzonderlijker repertoire: de vijf pianostukken opus 23 van Schönberg, welke men vrijwel nimmer in ons land hoort - muziek die mij op een of andere manier blijft fascineren, hoewel ik haar nauwelijks kan waarderen - en tot slot enkele Chopins.
Vooral in Beethoven, Ravel en Chopin heeft Theo Bruins' moderne, met geen ander te vergelijken kunstenaarschap mij van begin tot eind bijzonder geboeid. Zijn formidabele techniek stond voortdurend in dienst van het kunstwerk, dat hij met weergaloos inzicht in het wezen er van vorm wist te geven.
Men hoorde een andere Chopin dan die waaraan onze tijd gewend is geraakt: minder "romantisch", zonder de individuele toevoegsels welke voor "gevoel" plegen door te gaan. Dit was een door en door gezonde, onsentimentele Chopin, waarin vooral de trotse heroïek de haar toekomende plaats kreeg.
LEX VAN DELDEN
maandag 22 januari 1951
Baylé verbonden aan Weense Staatsopera
(Van onze muziekredacteur)
Volgend seizoen zal Theo Baylé niet meer aan de Nederlandse Opera verbonden zijn. Hij gaat met zijn gezin in Wenen
wonen waar hij, na gastvoorstellingen in April en Mei, voor de maand September gecontracteerd is bij de Weense
Staatsopera. Daarna is hij van December 1951 tot Juni 1952 aan hetzelfde Weense ensemble verbonden. Bovendien zal
Baylé in 1952 meewerken aan de Salzburger Festspiele, in Mozart's "Nozze di Figaro".
In de maanden October en November van dit jaar gaat hij gastrollen vervullen, o.a. in Barcelona, München en aan de Scala te Milaan.
In de periode dat Baylé aan de Weense Staatsopera verbonden is, zal hij ook de buitenlandse tournée's van het ensemble meemaken; hij treedt dan o.a. in Zuid-Amerika op.
LEX VAN DELDEN
dinsdag 23 januari 1951
Voorbeeldig concert door GEWA-koor
Met een voorbeeldig concert heeft het 30-jarig GEWA-mannenkoor Zaterdagavond een bijna volle grote Concertgebouwzaal laten horen, dat de mannen van het Amsterdamse gemeente-energiebedrijf begrijpen hoe zij de koorzang het beste kunnen dienen.
Het programmadeel vóór de pauze was geheel aan Nederlandse werken gewijd: om te beginnen drie, door de dirigent Joep Schreurs voortreffelijk bewerkte, liederen uit de 80-jarige oorlog, waarvan vooral het eerste Valerius-lied bijzonder indrukwekkend was. Bovendien zong het koor o.a. Jac. Kort's Nachtmuzikanten en de Fuga van Joep Schreurs: beide uitmuntende, van stijl persoonlijke werken.
Nà de pauze een al even onalledaagse, van durf en smaak getuigende keuze: een cantate van Mozart, het door en door Weense Ständchen van Schubert, waarin Annie Hermes de solopartij prachtig van expressie zong en Luctor Ponse voor een treffend eenvoudige pianobegeleiding zorgde. Tot slot hoorde men Haydn's "Die Beredsamkeit", een luchtige grap van onweerstaanbare charme.
Dat dit unieke programma voor een aanzienlijk deel aan Joep Schreurs te danken is, ligt voor de hand. Behalve hiervoor verdient hij ook lof voor de vaak onverbeterlijke manier waarop hij zijn zangers liet zingen. Klankkarakter, homogeniteit en uitspraak waren meestal van een uitzonderlijk hoog peil, en vooral Schubert's Ständchen heeft mij bijzonder geboeid om de souplesse der koortechniek en de waarlijk verrassend gevarieerde en ontroerende expressie.
Annie Hermes liet in liederen van Badings haar mooie alt horen, en Luctor Ponse zijn grote pianistische kwaliteiten in stukken van Schubert en Schumann. Er waren bloemen voor de zangeres en een krans voor de dirigent. De avond was geopend door mr. W. H. L. Haitink, directeur van het G.E.B. en beschermheer van het koor. Wethouder mr. F. H. C. van Wijck woonde het concert bij.
LEX VAN DELDEN
donderdag 25 januari 1951
Volksconcert in Amsterdam
LYVIA RÉV, een pianistisch talent
Dat de jonge Hongaarse Lyvia Rév een zeer goed ontwikkelde en uitermate beheerste pianotechniek bezit, dat zij ook begrip heeft voor de structuur en het wezen der muziek, - daarvan getuigt haar vertolking van Beethoven's derde pianoconcert waarmee zij zich gisteravond aan het Amsterdamse publiek kwam voorstellen, op een Volksconcert in het Concertgebouw.
Een pianistisch talent dus, dat staat wel vast. Of men Rév's kùnstenaarschap even hoog moet aanslaan, lijkt mij vooralsnog lang niet zeker. Daarvoor ontbrak aan haar spel nog te zeer de overtuigingskracht, welke men van een werkelijke persoonlijkheid mag (en moet) eisen.
Artistieke onvolgroeidheid, onrijpheid dus? Misschien, maar het is mij volstrekt onmogelijk dit met zekerheid te constateren. Want Hein Jordans' directie liet niet toe dat de orkestpartij meer werd dan een nogal grof, schetsmatig en soms door bijna funeste ontsporingen ontsierd geheel, dat een geboeid luisteren bij voorbaat al onmogelijk maakte.
Datzelfde was ook het geval geweest in Brahms' Haydn-variaties die het concert hadden geopend.
LEX VAN DELDEN
maandag 29 januari 1951
Comité voor sympathie reeds gevormd
Fonds in oprichting tot ondersteuning van leden Concertgebouworkest
(Van onze muziekredacteur)
"Om onjuiste mededelingen, zoals die reeds in enkele bladen zijn gepubliceerd, te vermijden kan ik u meedelen, dat
Zondagmiddag 62 leden van het Concertgebouworkest het podium hebben verlaten. Het staat vast, dat zeker niet meer
dan 18 musici zijn blijven zitten. Verder waren 18 leden vrij van spelen of ziek." Dit deelde de vice-voorzitter van
de Vereniging Het Concertgebouworkest, de heer P. C. Heuwekemeijer vanmorgen mee in een druk bezochte
persconferentie, waarbij het volledige bestuur van de Vereniging van Orkestleden, de ex-voorzitter van dit bestuur,
de heer S. Tromp, en de beide adviseurs, mr. M. Geerling en de accountant Splint aanwezig waren. "Inmiddels hebben
zich vanochtend 75 orkestleden met de weigering te spelen solidair verklaard. Dat betekent, dat zich 13 musici, die
gisteren òf wel op het podium waren blijven zitten òf niet aanwezig waren, bij de 62 orkestleden hebben aangesloten,
die gisteren de zaal verlieten. Van 19 orkestleden weten we het standpunt nog niet," aldus de heer Heuwekemeijer.
"Vanmorgen is aan onze musici de toegang tot het gebouw geweigerd, zij trachtten de aangekondigde repetitie normaal te bezoeken.
Wij kunnen u thans meedelen," aldus de heer Heuwekemeijer, "dat er reeds een comité voor sympathie aan het Concertgebouworkest is gevormd, waarvan de secretaris-penningmeester mr. M. Geerling is, Van Eeghenstraat 87 te Amsterdam. Dit comité stelt zich voor een fonds te vormen ter ondersteuning van de orkestleden, zowel wat betreft hun levensonderhoud als voor de door het orkest te beginnen activiteiten."
"Wij nemen," zo vervolgde hij, "met klem stelling tegen een reeds gepubliceerde bewering, dat hier van een rode-cultuur-terreur sprake is en dat het concert zou zijn afgelast door het optreden van raddraaiers in het publiek, in de zaal en in het orkest."
De heer Heuwekemeijer ontvouwde daarna de voorgeschiedenis van de thans ontstane situatie. Op 9 December 1950 deelde dr. Rudolf Mengelberg in een onderhoud met het dagelijks bestuur van de Vereniging Het Concertgebouworkest mee, dat Rafael Kubelik moest afzien van dirigeren in Amsterdam. Dr. Mengelberg vroeg of het orkest al dan niet onder Paul van Kempen wenste te spelen. Het leek hem zeer waarschijnlijk, dat Van Kempen door de radio kon worden vrijgemaakt tot het ogenblik, dat Josef Krips het orkest zou komen dirigeren. Paul van Kempen zou in die tijd gastdirigent kunnen zijn, afgewisseld door één of meer andere dirigenten voor een enkel concert.
Het orkest-bestuur heeft toen geantwoord, dat het zich wilde onthouden van een oordeel over de persoonlijke antecedenten van Paul van Kempen maar het heeft er wel op gewezen, dat Van Kempen, zoals gebleken was, een omstreden figuur was en dat zijn optreden gevoelens kwetste van een deel van het publiek en het orkest.
Gevoelens, die naar de mening van het orkestbestuur, gerespecteerd dienden te worden. "Wij gaven toen te kennen," aldus de heer Heuwekemeijer, "dat het onwenselijk was Van Kempen vóór zijn naturalisatie, mede in zijn belang, nu reeds te engageren. De N.V. heeft, ondanks deze bezwaren, Paul van Kempen geëngageerd, waarvan het orkestbestuur mededeling werd gedaan als een voldongen feit in een vergadering op 5 Januari. Op 11 Januari is dit door het orkestbestuur in een brief aan de raad van bestuur der N.V. bevestigd en wij wijzen er op, dat er al die tijd geen contact is opgenomen met de programmaraad en het orkestbestuur.
Op de brief van het orkestbestuur aan de N.V., waaruit blijkt dat we tegen Van Kempen geen standpunt innemen, is tot op dit ogenblik nog steeds niet geantwoord. Wij wijzen er nogmaals op, dat het orkest heeft gemeend, niet het recht te hebben over Van Kempen te oordelen. Dat is de taak van de overheid. De acties tegen of vóór deze dirigent staan dus volkomen buiten het standpunt van het orkest. Het orkestbestuur heeft geen enkel contact gehad - en wilde dit ook niet hebben - met het protestcomité.
Repetities regelmatig
Van Dinsdag 23 Januari tot en met Vrijdag is er onder Van Kempen gerepeteerd, zonder dat zich onregelmatigheden of ongepastheden van orkestzijde hebben voorgedaan. De omstandigheden waaronder wij Zaterdag hebben moeten spelen kent men," aldus de heer Heuwekemeijer. "Wij hebben 'n inspanning moeten opbrengen, die menselijkerwijze van ons niet verlangd mocht worden. Wij achten de omstandigheden een belediging voor de kunst, die wij hebben te dienen.
De spanning, waarin wij Zaterdagavond hebben verkeerd, was Zondagmiddag geenszins verminderd. Het orkestbestuur heeft die middag vóór het begin het orkest laten weten, dat het zich kon voorstellen, dat er leden waren, die niet in staat zouden zijn het podium te betreden. Wij gaven toen de verzekering, die houding te respecteren en deze musici te zullen steunen. Bovendien spraken wij de hoop uit, dat alle musici het zouden kunnen opbrengen Verdi's Requiem te gaan spelen.
Allen, die Zaterdag meewerkten, speelden ook Zondag mee, uitgezonderd één zieke. Wij hebben Zondagmiddag het orkest wel meegedeeld, dat, zo er weer ordeverstoringen zouden zijn vóór of tijdens het concert, wij het recht meenden te hebben te verklaren, dat het ons onmogelijk was, onder deze omstandigheden op te treden voor dit eigen abonnementspubliek.
Nadat wij het podium hadden verlaten is het standpunt van het orkest aan het bestuur van de N.V. medegedeeld. De N.V. merkte toen op, dat gebleken was, dat het orkest Zaterdag sabotage had gepleegd, die zich uitte in het feit, dat het orkest noch vóór noch ná het concert was opgestaan. Het is niet de gewoonte vóór het optreden in een kooruitvoering op te staan en ná het uitvoeren van een Requiem is het evenmin gewoonte, dat het orkest opstaat. Wij achten dit ongepast. In tegenspraak met het woord sabotage is de uitspraak van de N.V., dat het orkest onder moeilijke omstandigheden Zaterdag een grote prestatie had geleverd. De heer Van Kempen kende ons standpunt en respecteerde dit van tevoren.
Op de opmerking van de N.V. dat het in het weglopen van het orkest Zondag een demonstratie zag, hebben wij geantwoord dat wij, zo wij wilden demonstreren, dit Zaterdagavond hadden gedaan. Ook concertmeester Jan Damen heeft verklaard, dat het psychisch en physiek onmogelijk was op te treden.
Ultimatum
Tijdens de schorsing van het concert heeft de N.V. ons een termijn gesteld van tien minuten, die de heer R. Mengelberg overigens te lang vond. Wij kregen", aldus de heer Heuwekemeijer, "gelegenheid het podium opnieuw te betreden. Indien wij weigerden, dan konden wij beschouwd worden als op staande voet ontslagen te zijn volgens het Burgerlijk Wetboek voor zover nog van kracht.
Het orkestbestuur heeft toen overleg gepleegd met zijn juridische adviseur: nauwelijks was dit overleg begonnen of de heer De Jong Schouwenburg, vice-voorzitter van het bestuur der N.V., onderbrak de bespreking door in de stemkamer ons mede te delen, dat het lot van het orkest in handen van het orkestbestuur lag. Hij beëindigde zijn woorden met de mededeling, dat het orkest nog drie minuten bedenktijd had: daarna hebben wij nog nauwelijks één à twee minuten met onze adviseur overleg kunnen plegen en nog tijdens dit overleg, zonder dat wij een antwoord hadden gegeven, deed de heer De Jong Schouwenburg door de microfoon in de zaal de mededeling, dat het concert was afgelast."
maandag 29 januari 1951
Concertgebouworkest voor grootste deel ontslagen
(Van onze muziekredacteur)
Het zal ieder, die het concert van Zaterdagavond heeft bezocht, duidelijk zijn dat de sfeer waarin een normaal
musiceren mogelijk is, ten enenmale heeft ontbroken. Men dient de weigering van het orkest om Zondag op te treden
dan ook in de eerste plaats te beschouwen als een verzet tegen spelen in artistiek ondraaglijke omstandigheden. En
daarmee heeft "een aantal orkestleden" - dat waren er overigens zestig - zich geplaatst tegenover zijn werkgever,
het bestuur der N.V. Het Concertgebouw, dat de musici dwong in zulk een emotionele, volstrekt onduldbare situatie op
te treden.
Dat met "enig mogelijke consequentie" hier in bedekte termen "ontslag" wordt bedoeld, moet men wel concluderen. Dat bleek mij trouwens ook reeds uit gesprekken met enkele musici, die vertelden dat hun bedenktijd van tien minuten was gegeven. Men stelle zich de situatie voor: tot het uiterste geladen, bijzonder nerveuze kunstenaars - twee van hen vielen flauw -, en in die toestand komt hun werkgever meedelen dat zij tien minuten bedenktijd krijgen. Die periode is verstreken. Wat er in die tijd is gebeurd kan men elders in dit blad lezen. Maandag 29 januari 1951 Concertgebouworkest voor grootste deel ontslagen
maandag 29 januari 1951
VAN KEMPEN in Concertgebouw
Orkest zag zich gedwongen het podium te verlaten
Verdi's Requiem ging niet door - Twee en zestig musici ontslagen
(Van onze muziekredacteur)
Het Concertgebouworkest, terecht als Nederlands nationale cultuurdrager beschouwd, heeft zich gistermiddag in een
niet geheel, maar toch nagenoeg gevulde grote Concertgebouwzaal gedwongen gezien, het podium te verlaten, toen een
uit het hart wellende demonstratie was ontstaan, nadat Paul van Kempen voor het orkest had plaatsgenomen om Verdi's
Requiem te dirigeren. En toen drie kwartier later, na een periode van besprekingen tussen orkest en bestuur van de
N.V. Het Concertgebouw, werd meegedeeld, dat het concert niet kon doorgaan, omdat - zoals werd gezegd - "enkele
leden van het orkest" weigerden te spelen, was het einde gekomen aan een reeks van gebeurtenissen, die Zaterdagavond
tijdens het Buitengewoon Concert waren begonnen en door velen met nauwelijks bedwongen ontroering zijn ondergaan.
Het Concertgebouwbestuur heeft "de enig mogelijke consequentie getrokken, die aan dienstweigering verbonden kan zijn." Een ontslag dus aan de 62 musici die weigeren te spelen. Inmiddels is er een comité voor sympathie aan het Concertgebouworkest gevormd, en 75 orkestleden hebben zich solidair verklaard.
Het begin van deze ontwikkeling - Zondagmiddag - was de opkomst van Paul van Kempen, die om half drie -- behalve door applaus en een opstaand Toonkunstkoor - werd ontvangen met een uit de zaal komende uitroep: Weg met Van Kempen! Dit luidde een indrukwekkende demonstratie in, die bestond uit luid applaus, hoera-geroep, gefluit, geknal van klappistolen. In enkele ogenblikken was een zo oorverdovend lawaai ontstaan, dat het voor het duidelijk reeds uiterst nerveuze orkest volstrekt onmogelijk was op te treden. Het deed, op een vijftiental musici na, het enige mogelijke en verdween onder luid applaus van het podium. Naar ik vernam zijn twee orkestleden ten gevolge van de emoties flauw gevallen.
De vier solisten Corrie Bijster, Elsa Cavelti, Chris Scheffer en Arnold van Mill, en het Toonkunstkoor - voor zover aanwezig - bleven op hun plaatsen. En ook Paul van Kempen bleef zijn plaats op het dirigeerpodium innemen, bewegingloos en zonder merkbare tekenen van enige reactie.
Inmiddels hadden rechercheurs reeds enkele manifesterenden de zaal uitgeleid; desondanks bleef het onrustig en zag men af en toe enkele bezoekers tot handtastelijkheden overgaan. Vrijwel iedereen was toen gaan staan; sommige aanwezigen en zelfs de mannelijke solisten, Scheffer en Van Mill, wezen de rechercheurs personen aan die naar hun mening hadden gedemonstreerd.
De kreet: Nazihonden! lokte daarna nog enig applaus uit, en het zag er naar uit dat ook mensen werden weggevoerd die in het geheel niet aan de demonstratie hadden deelgenomen. Al die tijd bleef Paul van Kempen op het podium staan.
Om ongeveer tien minuten voor drie kwam de stem van mr. J. W. de Jong Schouwenburg, vice-voorzitter van de Raad van Bestuur van de N.V. Het Concertgebouw, door de microfoon een mededeling doen: Dames en heren, het bestuur van het Concertgebouw verzoekt u beleefd allen uw plaatsen in te blijven nemen. Er zullen thans besprekingen worden gevoerd met het orkest om te zien of het, zoals het behoort, het Requiem van Verdi onder Paul van Kempen wil spelen.
Na die mededeling wachtte men rustig, doch in merkbare spanning het verdere verloop der gebeurtenissen af. Vóór de loge van het bestuur der N.V. zag men bestuursleden en mr. Guillaume Landré, secretaris van de Voorlopige Raad voor de Kunst, heen en weer lopen en na enige ogenblikken kwam de secretaris van het bestuur der N.V., mr. N. J. C. M. Kappeyne van de Coppello, het trapje af naar het podium waar hij met Paul van Kempen enige woorden wisselde. Waarna de dirigent ging zitten.
Opvallend was alleen nog dat om drie uur vijf Elsa Cavelti zich door een suppoost een bontmantel liet omhangen. Daarna behoefde men nog slechts tot ongeveer tien minuten over drie te wachten. Want toen klonk dan eindelijk weer een stem door de microfoon:
Dames en heren, het bestuur van het Concertgebouw moet u met leedwezen meedelen dat enkele leden van het orkest niet wensen te spelen. Het concert wordt tot een nadere datum uitgesteld. Zo ongeveer luidde de tekst.
Dat "enkele leden van het orkest" was wel wat aan de optimistische kant uitgedrukt, want een eenvoudig rekensommetje leert dat als van een orkest van ongeveer 75 man ongeveer 15 musici wél wensen te blijven zitten, er toch altijd nog zestig zijn die weigeren.
Zaterdagavond
Aan deze emotionele Zondagmiddag was een nog geladener Zaterdagavond voorafgegaan, die om kwart over acht inzette met een luide knal van een klappistool, toen Van Kempen het podium betrad. Zijn buiging naar de zaal was het sein tot een langdurig, luid en demonstratief applaus, waaraan dr. Rudolf Mengelberg, directeur van het Concertgebouw, vóór in de loge staande bijzonder enthousiast deelnam.
Vervolgens hoorde men weer luid geknal, vele malen achtereen, en zag men hoe rechercheurs demonstrerenden wegleidden. Daarna: stilte, gevolgd door gekuch en gehoest. Plotseling een mannenstem, die het Horst Wessellied aanheft. Rechercheurs verwijderen hem. Tien minuten duurt die onrust.
Dan heft Van Kempen, die al die tijd voor het orkest is blijven staan, de dirigeerstok. De eerste maten van Verdi's Dodenmis weerklinken. Tijdens deze muziek hoort men nog een knal. Het hoesten duurt voort.
Na het tweede deel een zeer harde knal, gevolgd door het luidruchtige vallen van een lessenaar in het orkest. De musici worden merkbaar nerveus. Onder deze omstandigheden alleszins verklaarbaar. Weer doen enkele scherpe knallen de aanwezigen opschrikken. Dan, plotseling, staat na het tweede deel in de zaal een dame op die schreeuwt: Herr Von Kempen, zurück in die Heimat!
Hevig gefluit is er de reactie op, en weer worden enkelen - na enig handgemeen - uit de zaal verwijderd. Na veel gehoest kan het derde deel eindelijk beginnen. Na enkele maten wéér een luide knal.
Zo is de sfeer waarin Verdi's Dodenmis tot klinken komt. Dan, vóór het zevende deel, een kreet: Ga naar je Heimat terug!
In de Blauwe Zaal
Boven, op de balcons, vooral in de buurt van de Blauwe Zaal, is de onrust niet minder duidelijk. Reeds in het begin hoort men er onophoudelijk knallen. Om 8 uur 45 gaat er eensklaps het licht uit. Na enige tijd maakt traangas het een aantal bezoekers onmogelijk te blijven zitten. Enkelen worden door rechercheurs verwijderd. In de gang wordt iemand er met een gummistok verder uitgewerkt.
Een heer die meent een demonstrant te kunnen aanwijzen, moet zelf vertrekken, als blijkt dat een flesje traangas vlak bij hem staat. Later mag een klein deel van het publiek in de Blauwe Zaal terugkeren, onder strenge bewaking.
Als de laatste tonen van het Requiem hebben geklonken, barst een oorverdovend, minutenlang durend applaus los. Van Kempen betrekt de heer Cleuver, repetitor van het Toonkunstkoor, in de hulde, de voorzitter van dat koor, de heer C. J. A. C. van der Bilt komt de dirigent bloemen aanbieden. Tijdens het applaus en het gejuich hoort men nog een luide knal.
Géén Volksconcert
Men zal zich afvragen hoe het te verklaren is dat ondanks zó duidelijke protesten Van Kempen Zaterdagavond toch zoveel demonstratief applaus in ontvangst kon nemen. De verklaring is vrij eenvoudig: het Concertgebouwbestuur had het bezoek namelijk georganiseerd en was afgeweken van de gewoonte de helft van het aantal toegangsbewijzen voor dit Buitengewoon Concert (andere naam voor Volksconcert) aan de vakbonden te verkopen, en de andere helft aan de kassa's.
Het is mij bekend dat de vakbonden geen enkele toegangskaart hebben gekregen. Het Concertgebouw heeft de medewerkende leden van het Toonkunstkoor de gelegenheid geboden zelf kaarten te kopen. Op deze wijze was men reeds enige dagen te voren verzekerd van een zó groot "vertrouwd" publiek dat alleen daarmee al vrijwel de gehele benedenzaal gevuld was.
Een vrij gering aantal kaarten is daarna nog aan de kassa's verkocht. De bordjes "Uitverkocht" aan de uitgang van de zaal gaven bepaald niet de werkelijke situatie weer: want alle podiumplaatsen waren open gehouden.
Volgens inlichtingen van de politie zijn Zaterdagavond 25 personen uit de zaal verwijderd. Zij zijn na verhoor vrijgelaten.
dinsdag 30 januari 1951
Concertgebouworkest
Bestuur en doelstellingen van comité van sympathie
(Van onze muziekredacteur)
Het comité van sympathie voor het Concertgebouworkest, waarover wij reeds gisteren mededeling deden, bestaat uit de
volgende personen: J. Th. Alessie, voorzitter van de Vereniging van Amsterdamse Koffiehandelaren, prof. dr. J. G. G.
Borst, prof. mr. M. H. Bregstein, prof. dr. N. A. Donkersloot, rector-magn. van de Amsterdamse Universiteit, mr. M.
Geerling, advocaat te Amsterdam, secretaris-penningmeester, dr. W. F. Golterman, Doopsgezind predikant te Amsterdam,
prof. mr. Dr. R. Kranenburg, voorzitter van de Eerste Kamer der Staten Generaal, mr. S. J. van Lier, oud-secretaris
van de gemeente Amsterdam, en P. G. E. Splint, accountant NIVA te Amsterdam.
Het comité stelt zich ten doel het orkest te steunen door: a. het verlenen van bijstand en voorlichting, in het bijzonder bij het beramen van een oplossing, die het voortbestaan van Concertgebouworkest zal waarborgen; b. het bevorderen van de totstandkoming van een fonds ter verzekering van het levensonderhoud der orkestleden; c. het bijeenbrengen van gelden ter bestrijding van de kosten, uit de thans bestaande situatie voortvloeiend.
Adhaesiebetuigingen worden gaarne ingewacht aan het adres: Van Eeghenstraat 87, Amsterdam-Zuid. Gelden kunnen worden gestort op rekening van mr. M. Geerling bij de Incassobank, hoofdkantoor te Amsterdam, met aanduiding "Rekening C. O." en met vermelding van de woorden "Fonds" en/of "Kosten".
woensdag 31 januari 1951
Ned. Opera begon Verdi-herdenking
Treffende expositie in Stadsschouwburg
(Van onze muziekredacteur)
Met de opening van een Verdi-tentoonstelling, gistermiddag in de Amsterdamse Stadsschouwburg, is de Nederlandse
Opera een herdenking begonnen, die alleszins recht doet wedervaren aan deze 50 jaar geleden gestorven componist.
Men heeft in de eerste plaats een Verdi-abonnement gemaakt, bestaande uit De Troubadour, Traviata, Rigoletto en Bal-masqué. In vrije verkoop was dit opzienbarend snel uitverkocht. Daarna is er nog zo een Verdi-abonnement voor personeelsverenigingen in verkoop gebracht, waarvoor het al even hard storm liep.
De heer Abraham van der Vies, de pas benoemde artistieke directeur der instelling deelde, voor hij de tentoonstelling opende, mee, dat Joan Cross de opera Bal-masqué (Ballo in Maschera) zal regisseren. Joan Cross, ons reeds bekend als lid van Britten's English Opera Group, is enkele jaren directrice geweest van Sadler's Wells en heeft thans een operaschool in Londen. Nicolaas Wijnberg ontwerpt décors en costuums, en Charles Bruck is de dirigent.
Op de door de heren Van der Vies en Wijnberg ingerichte Verdi-expositie in één der bovenfoyers krijgt men middels sterk vergrote foto's van Verdi, in chronologische volgorde opgesteld, een treffende indruk van de ontwikkeling van zijn persoon. Men ziet er o.a. een unieke collectie Verdi-plaquettes uit de verzameling van de heer Joh. A. Alsbach, enkele brieven van de componist en ander interessant materiaal. De tentoonstelling blijft enige weken geopend.
In een speciaal voor de gelegenheid gemaakt programmaboekje beschrijft Max Vredenburg hoe de figuur Verdi in de vijftig jaren na zijn dood in de belangstelling heeft gestaan. De heer S. A. M. Bottenheim heeft materiaal verzameld voor een artikel "Verdi in Nederland".