vrijdag 1 december 1950
Pierino Gamba hield eerste repetitie
Jeugdige Italiaan voor Utrechts Orkest
(Van onze muziekredacteur)
Pierino Gamba is er dan eindelijk. De jeugdige Italiaanse dirigent - 16 September 1936 is hij in Rome geboren, aldus
vermeldt zijn geboortebewijs - heeft vanmorgen de eerste repetitie gehouden met het Utrechts Stedelijk Orkest
waarmee hij morgenavond in Utrecht zijn eerste concert in ons land geeft.
Enkele dingen bleken op deze repetitie duidelijk: zijn partituurkennis is heel bijzonder, evenals zijn beheersing van het orkest. Dat hier iets uitzonderlijks aan de hand is staat wel vast. Daarop wijst trouwens ook de manier waarop hij tot dirigeren is gekomen.
Zijn vader - een heel matig amateurviolist, die van beroep banketbakker is - wilde Pierino op zijn achtste jaar dwingen piano te studeren. De jongen had er geen zin in, maar hij wilde wel dirigeren. Bespottelijk, vond vader Gamba. Maar ondertussen speelde Pierino het klaar in een middag het begindeel uit Beethoven's eerste symphonie uit het hoofd te leren en aan de piano te spelen. Dat vond zijn vader toch wel iets en na vier maanden besloot Gamba Sr. zijn zoon eens een concert te laten dirigeren. Iedereen dacht toen, dat Pierino's vader gek was geworden, ook moeder Gamba deelde die mening. Desondanks ging het concert door en het werd een succes. Het begin van een carrière die de jonge dirigent naar vele landen ter wereld bracht.
Beethoven's derde symphonie heeft hij vanmorgen gerepeteerd, zijn repertoire is omvangrijk: ruim vijftig werken. Moderne werken ook? "Ik ken daarvan vrijwel niets", zegt Gamba Jr. "Wel speel ik Debussy en Dukas, Ravel niet." "En jazzmuziek?" "Daar houd ik helemaal niet van."
maandag 4 december 1950
Amsterdam hoorde Fries zangspel
Van het Friesland-Festival, Zaterdagavond in de matig bezette grote Concertgebouwzaal van Amsterdam, was het deel voor de pauze gewijd aan fragmenten van "De Jonkerboer", een zangspel op een tekst van dr. Y. Poortinga met muziek van P. Folkertsma. Zoals alles wat deze avond werd geboden Fries was, zo was ook de tekst van dit spel in deze taal geschreven. Een oordeel daarover kan ik dus niet vellen.
Folkertsma is - aldus de programmatoelichting - de belangrijkste componist van de hedendaagse Friese muziek. Naar inhoud en stijl bleek deze componist echter verre van hedendaags: eerder zou men er een mengelmoes in kunnen horen van veel wat de 19de eeuw heeft voortgebracht. Men moge er dan weinig persoonlijks en waardevols in hebben kunnen ontdekken, zeker is dat hier een muzikale dilettant aan het woord was. (Folkertsma is eigenlijk onderwijzer).
Onder leiding van Kor Ket hebben Mien Peters (sopraan), Jelly Postma (alt), Koop de Jong (bariton), het gemengd koor Grouw en het Fries Orkest "De Jonkerboer" levendig en opgewekt doen klinken.
Daarna was ik in de Bachzaal waar leerlingen van de Keulse Hogeschool voor Muziek kamermuziek ten gehore brachten. Enige tijd geleden schreef ik over hun opleiding onder de hoede van Maurits Frank, en dat die studie vruchtdragend is, - daarvan heeft dit concert duidelijk getuigenis afgelegd.
Pijper's nagelaten (onvoltooide) Vijfde Kwartet kreeg een bijzonder goede uitvoering en ook Ravel's strijkkwartet klonk voortreffelijk. Betty Hindrichs, Werner Nauhaus, Günter Rossboch en Erich Bohlscheid waren de vertolkers. De zangeres Hanna Lohde oogstte, door Tatjana Orloff begeleid, veel succes, o.a. met liederen van Wolf
LEX VAN DELDEN
woensdag 6 december 1950
Alma Musica maakte tournée in Engeland
(Van onze muziekredacteur)
Het kamermuziekgezelschap "Alma Musica" is teruggekeerd uit Engeland waar het een tournée heeft gemaakt in het raam
van het Engels-Nederlandse culturele accoord.
"De reis er heen was al merkwaardig", vertelt de fluitist Everard van Royen. "De basso continuo was zeeziek: dus clavecymbeliste Gusta van Royen en cellist Carel van Leeuwen Boomkamp. En dan zaten we erg in spanning over ons pedaal-clavecymbel, dat in vier kisten meereisde en voor het eerst in Engeland werd gehoord. De zorg voor dit bijzondere transport had de heer Joele (van firma Kettner en Duwaer) die het instrument ook steeds stemde.
Negen concerten gaven we in Aldeburgh, waar we ook de gast waren van Benjamin Britten, in Cambridge, Oxford, waar Egon Wellesz het hoofd is van de muziekafdeling van het Lincoln College; verder in Birmingham, Liverpool en vier keer in Londen.
In Oxford speelden we in het oude Sheldonian Theatre, waar Haydn nog zijn Oxford-symphonie ten doop heeft gehouden. En dan traden we nog voor de BBC op. In totaal voerden we 17 werken uit, o.a. van Bach ("Das musikalische Opfer"), Mozart, Vivaldi en Lesur. Met deze tournée is eigenlijk een plan in vervulling gegaan van dr. Jane de Iongh, onze culturele attachée, die zich werkelijk alle moeite heeft getroost onze concerten te doen slagen", aldus Everard van Royen.
Volledigheidshalve zij vermeld dat de andere leden van "Alma Musica" zijn: Haakon Stotijn (hobo), Paul Godwin (alt) en Johan van Helden (viool). En voor de fijnproevers nog: op 17 December speelt het ensemble in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam nogmaals "Das musikalische Opfer"!
donderdag 7 december 1950
Pianist Walter Hautzig liet gemengde indrukken achter
Merkwaardig verschillend waren de indrukken welke de pianist Walter Hautzig gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam vóór en ná de pauze achterliet. Er vóór: een gezonde muzikaliteit, die weliswaar niet diep peilt, maar toch stellig bewogenheid verraadt. En dat alles gesteund door een behoorlijk ontwikkelde techniek.
Bach's bewerking van een concert van Marcello kreeg zo een onsentimentele, fiere gestalte, Beethoven's sonate op. 111 (hoewel te oppervlakkig) technisch een verzorgde vertolking en Hindemith's tweede sonate zelfs een overtuigende levendigheid.
Na de pauze veranderde het beeld ingrijpend. Hautzig's techniek was plotseling ontoereikend om enkele Chopins en Schumann's "Carnaval" in klank te realiseren. De linkerhand bleek slapper ontwikkeld dan de rechter, de klank werd grof en vaag en de pianist scheen zijn remmen kwijt te zijn.
In flarden, onregelmatig en onevenwichtig, kwamen de passages uit de vleugel en de enige verklaring voor deze onbeheerstheid lijkt mij een, vóór alles psychische, onvolgroeidheid.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 9 december 1950
Kathleen Ferrier's zangkunst bracht publiek tot opwinding
Dat Kathleen Ferrier met haar indrukwekkende zangkunst gisteravond de leden van de Amsterdamse Kunstkring "Voor Allen" in de stampvolle grote Concertgebouwzaal tot geestdrift heeft gebracht, - daarmee is de werkelijkheid volstrekt ontoereikend geschetst. Want het publiek raakte af en toe zo buiten zichzelf van opwinding dat het zijn applaus vaak op bijzonder slecht gekozen momenten de zaal in deed klateren: tussen liederen bijvoorbeeld, welke samen een geheel vormen gelijk dat bij Brahms' "Vier ernste Gesänge" het geval is.
Men kent Kathleen Ferrier's unieke altstem; en men hoorde de natuurlijkheid er van, de als bij intuïtie juiste expressie van aria's van Händel. In liederen van Schubert moesten dramatische effecten, welke eerder in theaterkunst als opera thuishoren, worden aangewend om deze voor kamermuziek tè grote ruimte te kunnen overmeesteren. Dat gelukte wonderwel en het resultaat was bepaald indrukwekkend, al was het dan geen ideale Schubert meer. Maar die hoort dan ook in de Kleine Zaal thuis.
Brahms daarentegen kreeg volmaakt gestalte, op bijna moeiteloze wijze, en na vier Engelse liederen moesten uiteraard toegiften volgen: Engelse volksliedjes, waarmee Kathleen Ferrier het publiek bepaald tot een weinig Hollandse ongedwongenheid bracht. Gerald Moore begeleidde haar nogal krachtdadig.
LEX VAN DELDEN
maandag 11 december 1950
Dirigent van 14 jaar Pierino Gamba: bijzonder talent
Wij hebben de naam een critisch, nuchter volk te zijn, en als een nogal opzienbarende publiciteit ons op de hoogte stelt van het optreden van een 14-jarige dirigent, dan zijn wij al gauw geneigd met scepticisme te verklaren: "Daar geloven wij beslist niet in!" Nu, nadat Amsterdam Zaterdagavond kennis heeft gemaakt met Pierino Gamba, het Italiaanse "wonderkind", hebben wij ons gewonnen moeten geven. En moeten vaststellen, dat zulke dingen bestáán.
Pierino Gamba dirigeerde in de grote Concertgebouwzaal het Utrechts Stedelijk Orkest in drie werken: Mozart's ouverture "Così fan tutte", Mendelssohn's Vierde en Beethoven's Derde Symphonie. Een physiek èn psychisch bijzonder veeleisende opgave. En hoe men ook moge denken over het resultaat van die directie, één ding is zeker: deze jongen heeft van de eerste tot de laatste noot overtuigd, een zeldzame begaafdheid te bezitten.
Heel dit programma klonk voortdurend bezield en hartstochtelijk geladen. Zelden heb ik Mendelssohn's "Italiaanse" in een zo Zuidelijke gloed en met zoveel vurige geestdrift horen klinken. En dat gebeurde alles bijzonder exact, zonder sentimentele overdrijving, maar integendeel met een duidelijke, Latijnse, voorliefde voor de beheerste precisie en de harmonische bouw.
Er werd gemuciseerd met overgave en vitaliteit. En het Utrechts Orkest reageerde steeds accuraat en even bezield. De enige conclusie is, dat deze Pierino Gamba, ondanks zijn jeugd, reeds een sterke, dwingende persoonlijkheid bezit en ook de capaciteiten om te repeteren, hetgeen ik reeds had ondervonden tijdens zijn eerste repetitie.
Dat zijn bewogenheid vóór alles jeugdig is, zodat de treurmars in Beethoven's "Eroica" lang niet voldoende diepte kreeg en ook Mozart's ouverture weinig karakter had - wie had dat anders verwacht? Dat de luise passages weinig nuanceringen bezaten en voornamelijk hard klonken, dat de grote lyrische, melodische ademing vaak ontbrak - zeker, dat waren tekortkomingen. Maar daartegenover kregen het eerste en laatste deel van de "Eroica" een formidabele, heroïsche gloed, welke bepaald indrukwekkend was.
Pierino Gamba heeft een hele avond lang gebóeid, en dat is het bijzondere. Hij is een geboren dirigent van grote allure en het zou een misdaad zijn als dit uitzonderlijke talent niet de kans kreeg zich te ontwikkelen. Die kansen geeft men hem door hem physiek te sparen, door hem op gezette tijden rust te gunnen. Dit lijkt mij stellig nodig, want de overgave waarmee hij de muziek benadert, is zo volledig, dat hij bij een voortdurende exploitatie zonder twijfel daarvan de psychische weerslag zou ondervinden.
LEX VAN DELDEN
maandag 11 december 1950
Nederlandse Opera voegt licht vermaak aan repertoire toe
Levendige opvoering van "Czaar Peter"
Dat Gustav Albert Lortzing voor zijn zangspel "Zar und Zimmermann" het gegeven gebruikte van het blijspel "Der Bürgermeister von Saardam, oder die beiden Peter", - daarvan gaf de voorstelling waarmee de Nederlandse Opera gistermiddag een volle Amsterdamse Stadsschouwburg tot geestdrift bracht, de duidelijke bewijzen. Want deze onder de titel "Czaar Peter" ten tonele gevoerde en met bloemen bekroonde première, kwam het zwaartepunt zozeer op de grote comische rol van Burgemeester Van Bet van Zaandam te liggen, dat de afkomst van genoemd blijspel voortdurend merkbaar was.
Men kent het verhaal van Czaar Peter, keizer aller Russen, die als timmerman op een Zaanse werf werkzaam, tot velerlei complicaties aanleiding geeft. Het is een spel der vergissingen waarin een andere Peter lange tijd voor de Russische keizer wordt gehouden, tot de echte Czaar zich bekendmaakt en voor een feestelijk slot zorgt.
Men moet hier vooral geen diepzinnige kunst zoeken. Eerder kan men deze "comische opera" beschouwen als een wat burgerlijk, gezellig, operette-achtig zangspel, waarin de nadruk op het vermaak valt. De verdiensten er van zijn in de eerste plaats de prettige, aangename, soms voortreffelijk geschreven melodieën. Maar daarnaast geeft deze "Spieloper" talloze zo uitstekende scenische mogelijkheden, dat het geheel - mits doeltreffend bewerkt - ook nu nog alleszins speelbaar is.
Van die, vooral humoristische, scenische mogelijkheden was men kennelijk uitgegaan, getuige bijvoorbeeld het feit dat burgemeester Van Bet zijn humoristisch-verwaten gestalte voortdurend in het middelpunt der actie kon plaatsen: een kostelijke rol van Gerard Groot wiens eerste aria (eigenlijk meer lied dan aria) al dadelijk de juiste, lichte, toon vond.
De titelrol kreeg van Theo Baylé - behalve zijn prachtige bariton - veel overtuiging mee, en met het bekende lied "Als kind reeds speelde ik met scepter en kroon" oogstte hij een open doekje. Ondanks het feit dat de regie hem hier vaak wat lege, pathetische gebaren liet maken.
Chris Scheffer speelde de "andere" Peter met overgave en Marjo Ingen Soet (Marie) viel hem na drie bedrijven bijzonder bekoorlijk zingen en acteren tot beider opluchting in de armen. Van de Engelse en Franse gezanten hadden Henk Angenent en Johan van der Zalm uiterst diplomatieke figuren gemaakt.
Jan duiveman stapte passend nors als Russisch gezant rond en Karla Sondaer liet de weduwe Brouwer bedrijvig en Hollands over de planken trippelen. Bijzondere lof verdienen de uitmuntend ingestudeerde koren, die een groot aandeel hadden in de levendige beweeglijkheid van de opvoering.
Paul Pella liet het orkest een vaak verrassend licht klinkende partij spelen, en zijn regie had vele alleraardigste vondsten. Jammer was dat het a cappella sextet in de tweede acte onder onzuiverheid te lijden had. Gelukkig had men van de traditionele klompen afgezien, waardoor het vermaak nergens tot banale lol afgleed. Jan Rebel's choreographie, waarin hijzelf en Johanna Zuiver de solo's dansten, paste volledig in de lichte sfeer van het geheel.
Charles Roelofsz had in zijn costuums veel kleurigs gelegd, en zijn decors die fantasie aan eenvoud paarden, gaven door hun diepte uitstekende speelmogelijkheden. Werumeus Buning's Nederlandse vertaling (èn bewerking) bleek zo zingbaar dat men vrijwel alles kon verstaan.
LEX VAN DELDEN
donderdag 14 december 1950
Nederlandse Federatie omvat meer dan 600 blaasorkesten
- na veertig jaar idealistisch denken -
(Van onze muziekredacteur)
Wanneer Zaterdag a.s. vertegenwoordigers van harmonie- en fanfare-orkesten uit alle delen van ons land in Utrecht
bijeengekomen zijn, dan zal dit de veertigste jaarvergadering betekenen van de Nederlandse Federatie van harmonie-
en fanfaregezelschappen. Op veertig jaar van hard en idealistisch werken kan deze organisatie thans terugzien en zij
verdient bij de herdenking van dit jubileum in het zonnetje te worden gezet.
Wat op vocaal gebied onze koren doen voor de culturele ontwikkeling van het volk, dat doen op instrumentaal terrein de blaasorkesten, waaraan ons land zo rijk is. Hier musiceren amateurs en zij vinden in deze muziekbeoefening niet alleen een voortreffelijke vrijetijdsbesteding, maar komen bovendien in direct contact met de kunst, van welke aard die ook moge zijn.
Hoe belangrijk dit werk is, kan blijken uit enkele met cijfers geïllustreerde feiten. Toen de in 1910 op initiatief van de muziekinstrumentenfabrikant M. J. H. Kessels en onder voorzitterschap van jhr. mr. F. v. d. Poll opgerichte federatie één jaar bestond, waren 254 corpsen met een totaal aantal van 7191 leden aangesloten. Thans zijn dit 625 gezelschappen met een totaal van ongeveer 25.000 leden! Vijf en twintigduizend mannen, die na hun dagtaak in fabriek of op kantoor, in winkel of magazijn, in het verband van blaasorkesten de muziek beoefenen.
Men heeft in die veertig jaren belangrijke dingen bereikt: een reglement voor de concoursen werd ingesteld, provinciale besturen werden benoemd, een muziekcommissie en een college van juryleden zijn er gekomen. En dat alles ter verbetering van de harmonie- en fanfaremuziek. Thans is het zover, dat ook de overheid inziet van welk belang dit musiceren door dilettanten voor de volksontwikkeling is. En zo heeft bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam reeds enige opdrachten verstrekt aan vooraanstaande componisten.
Sinds 1920 heeft de jubilerende federatie een eigen orgaan, "Het Maandblad", dat zich in een intense belangstelling mag verheugen.
Van de oprichting tot 1935 - dus 25 jaar lang - is jhr. mr. Van de Poll de enthousiaste voorzitter geweest van de organisatie, en zijn opvolger, mr. F. J. van Lanschot, burgemeester van Den Bosch, heeft zijn werk met kracht voortgezet. Toen de laatste in 1949 stierf, volgde de burgemeester van Angerlo, de heer C. G. M. van Riel, hem als voorzitter op.
Kort geleden is het veertigjarig bestaan bekroond door het feit, dat prins Bernhard het beschermheerschap der federatie aanvaardde. En Zaterdag gaat men - na de jaarvergadering - het jubileum vieren. Zonder twijfel zal het bestuur 's middags, tijdens de receptie, vele handen moeten schudden.
donderdag 14 december 1950
Strijd om een jonge dirigent
PIERINO'S leraar klaagt vader GAMBA aan
Motief: verbreken van contract
(Van onze muziekredacteur)
Enige tijd geleden kon men in de Italiaanse pers lezen dat de dirigent Romeo Arduini bij het tribunaal in Rome een
aanklacht had ingediend tegen de vader van de jeugdige dirigent Pierino Gamba. Motief: de heer Gamba Sr. zou een
contract dat met maestro Arduini bestond, hebben verbroken. Welk een contract dat was en wat de voorgeschiedenis van
deze zaak is, - wel, hier volgt het verhaal voor zover dat ons bekend is.
Maestro Romeo Arduini, vroeger dirigent van het orkest van de opera te Rome, waarmee hij in 1934 en 1936 ook in ons land concerteerde, blijkt de man te zijn die het talent van de jonge Pierino Gamba heeft ontdekt. In 1946 krijgt hij de jongen aan zijn zorgen toevertrouwd. De familie Gamba is dan verre van bemiddeld, maar maestro Arduini wil en zal Pierino les geven, in den beginne zonder financiële beloning. Na enige tijd acht hij het ogenblik gekomen om de talenten van zijn jonge leerling te demonstreren.
Geslaagd debuut
Pierino mag een concert dirigeren met het orkest van de opera te Rome - Arduini's orkest - en het publiek bestaat uitsluitend uit musici en critici, kenners dus. Resultaat: allerwegen geestdriftige bewondering voor de gaven van Pierino Gamba. Daarna volgen openbare concerten met het orkest van de Accademia di Santa Cecilia. En van dat ogenblik af is Pierino's carrière begonnen.
Maestro Arduini zegt dan: Pierino mag vier concerten per maand dirigeren. Maar vader Gamba meent: mijn zoon kan maandelijks dertien concerten geven. Wat de muziekgeschiedenis al meermalen met wonderkinderen heeft gedemonstreerd wordt ook hier duidelijk: de zucht tot exploitatie van de jongen begint zich te manifesteren.
Wat moet maestro Arduini, die Pierino in alle geheimen van de muziek heeft ingewijd, die zijn hele opleiding in handen heeft gehad - wat moet Arduini doen? De jongen, die bijzonder aan zijn leraar gehecht is, in de steek laten of hem blijven les geven en onder zijn hoede houden? Hij kiest het laatste, reist met hem mee op zijn tournée's, laat zijn orkest in de steek.
In 1947 heeft de leraar een contract gekregen, waarin wordt bepaald dat hem tot 1952 de artistieke zorgen van Pierino worden toevertrouwd. Alles gaat goed, de tournée's worden afgewerkt en Pierino studeert steeds bij maestro Arduini, die hem vergezelt. Tot zij in 1949 in Zuid-Amerika zijn. De jongen heeft dan 3½ jaar les gehad. En dan wordt de leraar plotseling naar huis gestuurd: vader Gamba meent dat Pierino volleerd is en dat de lessen van maestro Arduini niet meer nodig zijn.
Medio 1949 keert de leraar - alléén - naar Rome terug; het contract heeft pas 2½ jaar gelopen. Gamba Sr. heeft het verbroken en dit feit is voor maestro Arduini aanleiding geworden een aanklacht in te dienen.
Ziehier het verhaal zoals dat uit mededelingen van maestro Arduini kon worden gereconstrueerd. De laatste schat dat Pierino in 3½ jaar ongeveer 240 concerten heeft gegeven en 480 repetities heeft geleid. Wie zin heeft in rekenen, bedenke, dat Pierino in die tijd ook nog wel eens vacantie heeft gehad.
zaterdag 16 december 1950
Een matig pianiste en een uniek kwartet
Dat Monique Mercier een pianiste is die technisch voortreffelijke dingen weet te doen, staat - na haar recital, gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam - wel vast. Of die techniek in dienst wordt gesteld van een musische bewogenheid, lijkt mij zeer de vraag.
Wat ik van haar hoorde vond ik althans gedesinteresseerd klinken, ongevoelig van intentie en koel, hard van expressie. Dat betrof dan Bach (o.a. de bekende chaconne voor viool in een afgrijselijk arrangement van Busoni!) en een gedeelte van de Fauré's, die ze speelde. Maar het blijft natuurlijk mogelijk dat het geheel na de pauze - in Debussy - een betere indruk maakte.
Daarover kan ik niet oordelen, want op dat ogenblik was ik in de volle Bachzaal, waar het Nieuw Italiaans Kwartet de leden van de Kunstkring "Voor Allen" liet horen dat het een van de beste ensembles ter wereld is. Schubert's strijkkwartet opus 168 bood deze vier nog jonge musici alle kansen te demonstreren dat zij als één, technisch meesterlijk instrument musiceren, met een onvergelijkelijk subtiel gevoel voor klanknuanceringen en een nooit verslappende intensiteit.
Datzelfde geldt voor Beethoven's kwartet opus 59 nr. 1. Men zou slechts aanmerkingen kunnen maken tegen sommige tempowisselingen, tegen verschillen in kwaliteit der instrumenten ook. Maar die bezwaren zinken in het niet bij de ongewoon meeslepende en zeldzaam overtuigende geladenheid van dit volstrekt uitzonderlijke spel.
LEX VAN DELDEN
maandag 18 december 1950
Alma Musica gaf unieke uitvoering van Bach's "Musikalisches Opfer"
Idealer uitvoering van Bach's "Musikalisches Opfer" dan Alma Musica er gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal te Amsterdam van gaf, lijkt mij niet bestaanbaar. En wel om twee redenen. Ten eerste is de uitgave door de musicoloog H. T. David in alle opzichten volstrekt zonder weerga: de overzichtelijkheid en helderheid bewondert men voortdurend en de gebruikte instrumenten zijn zo gekozen, dat hun timbres uitstekend bij elkaar passen.
Maar wat zou deze bewerking baten als zij niet tot klinken werd gebracht door een volmaakt ensemble als "Alma Musica"? Hier viel niets te critiseren.
Men moet Everard en Gusta van Royen (fluit en clavecymbel), Haakon Stotijn (hobo, althobo en oboe d'amore), Paul Godwin (viool), Johan van Helden (viool en altviool) en Carel van Leeuwen Boomkamp (cello) dankbaar zijn voor de hernieuwde kennismaking met deze wonderlijk-volmaakte muziek. En nogmaals vaststellen, dat Alma Musica een ongeëvenaard ensemble is dat de hele muziekwereld behoort te kennen. De stampvolle zaal wilde pas vertrekken nadat de laatste (zesstemmige) fuga, als toegift was herhaald.
Werken van Vivaldi en Mozart, welke vóór de pauze werden gespeeld, heb ik niet gehoord, omdat ik toen in de slecht bezette Grote Zaal was, waar Pierino Gamba mij nogmaals overtuigde van zijn uitzonderlijk talent. Hij deed dat - met het Utrechts Stedelijk Orkest - in Verdi's ouverture "De macht van het noodlot" en Schubert's "Onvoltooide Symphonie".
LEX VAN DELDEN
dinsdag 19 december 1950
Ferdinand Helmann, vroeger aanvoerder van Concertgebouworkest, 70 jaar
"Men moet op tijd met optreden ophouden"
(Van onze muziekredacteur)
Ferdinand Helmann mag zich zelf dan wel niet zo belangrijk vinden - "dat is geen bescheidenheid, maar er zijn
belangrijker dingen", meent hij zelf - niettemin vinden wij dat deze oud-concertmeester van het Concertgebouworkest
niet aan de aandacht mag ontsnappen, nu hij vandaag 70 jaar is.
Twee en dertig jaar heeft hij het Amsterdamse orkest gediend. Hoe dat begon? "Wel, op mijn zevende jaar ben ik met de vioolstudie begonnen, op een halve viool natuurlijk. En op mijn zeventiende werd ik eerste violist in het Residentie Orkest onder Viotta. Het jaar daarna vertrok ik naar Duitsland, waar ik concertmeester van orkesten in Hannover, Bremen, Wiesbaden werd. Ook aan Engelse orkesten was ik verbonden.
In 1916 kwam ik naar Nederland terug: meteen kwam ik bij de eerste violisten van het Concertgebouworkest en in 1918 zat ik aan de eerste lessenaar. Van die tijd af ben ik tweede concertmeester geweest, naast Zimmermann. Toen hij in 1940 met pensioen ging, werd ik eerste concertmeester".
Tot twee jaar geleden heeft Helmann op die belangrijke plaats gezeten, hoewel hij reeds drie jaar daarvóór de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Hij bleef op verzoek van de leiding van het orkest, tot Jan Damen hem opvolgde.
Ook solist
In zijn aan successen zo rijke loopbaan heeft Helmann ook als solist het hele repertoire gespeeld, van Bach tot Hindemith. "En daarnaast deed ik natuurlijk veel aan kamermuziek. Zo was ik leider van het Concertgebouw-sextet, vormde met Van Wezel en Van Renesse het Concertgebouw-trio waarmee ik veel Nederlandse werken ten doop hield: Pijper, Landré, Henkemans, Bosmans. En met die ensembles maakte ik tournées, o.a. naar Zuid-Amerika en West-Indië.
Ook kwartet heb ik uiteraard gespeeld, maar lang heb ik dat niet gedaan, ten minste niet in het openbaar. Aan kwartetspel moet je al je tijd besteden, anders moet je niet optreden, vind ik. In de huiselijke kring kan ik er natuurlijk niet mee ophouden: met mijn vrouw, Henriëtte Metz, die zelf violiste van het Concertgebouworkest is geweest en mijn schoondochter, die een uitstekend celliste is, speel ik geregeld samen".
In al die jaren heeft Helmann zich ook op paedagogisch terrein bewogen: hij was lange tijd hoofdleraar aan het Rotterdams Conservatorium en vier van zijn leerlingen zijn eerste violist in zijn oude orkest. Jo Hekster en Jan Keessen zijn er twee van. "En," zegt hij, "met lesgeven ga ik rustig verder. Maar optreden, nee, dat niet meer. Ik vind het niet erg prettig, wanneer men zou zeggen: hij speelt nog zo goed voor zijn leeftijd. Men moet op tijd weten op te houden".
woensdag 20 december 1950
Mendelssohn's sprookjesmuziek "Midzomernachtsdroom" voor het eerst op de
plaat
OM verschillende redenen is Mendelssohn een onsterfelijke figuur geworden. Daar zijn natuurlijk in de eerste plaats zijn composities: zijn vioolconcert, zijn Italiaanse Symphonie en zijn muziek bij Shakespeare's "Midzomernachtsdroom", om zijn bekendste werken te noemen. Daarnaast is zijn naam onverbrekelijk verbonden met de Bach-renaissance; want hij was het die Bach's Mattheus Passie na honderd jaar weer tot uitvoering bracht en daarmee het begin inluidde van een traditie.
Dat Mendelssohn compositorisch van uitzonderlijke begaafdheid was en een wonderkind bijna van Mozart's allure scheen te zullen worden, bleek reeds op zijn zeventiende jaar toen hij de ouverture tot "Een Midzomernachtsdroom" schreef: een meesterlijke muziek welke een romantisch-fantastische sprookjeswereld volmaakt gestalte gaf. Een wereld die voor Oberon en Titania een natuurlijke omlijsting leverde.
Het is niet toevallig dat men in deze feeërieke muziek een thema uit een ander sprookjesachtig werk hoort: uit de opera "Oberon" van Weber die juist was gestorven toen Mendelssohn zijn ouverture schreef (1826). Men zal hierin een posthume hulde moeten zien.
Pas 17 jaar later componeerde Mendelssohn, op aandringen van de toneelliefhebber Koning Frederik IV, de rest van de muziek bij Shakespeare's toneelspel. En dat waren niet alleen de instrumentale stukken welke men uit de concertzaal kent, zoals het virtuoos-schalkse scherzo, de betoverende nocturne en de feestelijke bruiloftsmars. Mendelssohn's toneelmuziek bevat méér en is aanmerkelijk omvangrijker dan een uitvoering in de concertzaal ons gewoonlijk wil doen geloven.
De Deutsche Grammophon Gesellschaft komt de eer toe voor het eerst deze scène-muziek volledig op platen te hebben gebracht, op vier langspeelplaten van het variabele micrograde-type (waarover ik onlangs schreef). Dat betekent in de practijk dat men deze opnamen op een gewone gramofoon kan draaien (LVM 2013-16, f 9.- per plaat).
Vooral de vocale delen verhogen de sprookjessfeer in sterke mate en het elfenlied met koor, bijvoorbeeld, is een juweeltje van gratie en stemming. De elfenmars doet daarvoor vrijwel niet onder, en het geheel is een indrukwekkend getuigenis geworden van Mendelssohn's persoonlijke kunst.
De uitvoering door het Berlijns Philharmonisch Orkest, het Rias Kamerkoor, de elfen Rita Streich en Diana Eustrati onder directie van Ferenc Friscay is subliem en de reproductie feilloos.
Nóg meer sprookjes
Eveneens sprookjes vertelt Moeder de Gans, en Ravel heeft ze uit haar mond onvergetelijk in noten opgetekend in zijn suite "Ma mère l'Oye", welke oorspronkelijk voor vierhandig piano is gecomponeerd en later pas georkestreerd.
Men hoort hier Ravel op zijn best: als de componist, die een wonderlijk klankenparadijs wilde betreden, waarin exotische geluiden merkwaardig suggestief een ongebreidelde fantasie demonstreren; daarnaast als de vernuftige vakman die zijn onovertroffen instrumentatiekunst in dienst stelde van deze onwezenlijke droomwereld.
Het Nationaal Symphonie Orkest onder Sidney Bee? gaf van deze muziek een stemmingsvolle vertolking op Decca (AK 1342-43, f 6.50 per plaat). De opname voldoet aan hoge eisen.
Kamermuziek wordt zelden op de plaat opgenomen en Columbia verdient dan ook hulde voor zijn registratie van Haydn's eerste pianotrio in G: een stuk dat vooral bij amateurs geliefd is. Het laat de levendige, luimige Haydn aan het woord, die zich uitbundig vrolijk kon maken met volkswijsjes. Het rondo all' ongarese is daarvan een duidelijk voorbeeld: quasi Hongaarse muziek, volgens de mode van die tijd om uitheemse dansen te gebruiken. (Zo schreven veel componisten - o.m. Beethoven en Mozart - Turkse marsen en dansen alla pollacca!).
Eileen Joyce (piano), Henry Holst (viool) en Anthony Pini (cello) zetten Haydn's trio in een voortreffelijk instrumentaal kleed. (Col. DHX 7004-05, f 5.10 per plaat). Nóg meer aandacht verdient de vierde plaatkant, die Eileen Joyce de kans gaf twee vrijwel volledig onbekende werkjes van Mozart te spelen: de kleine Gigue KV 574 en het Menuet KV 355. Beide heel bijzondere muziekjes, welke fijnproevers zich niet mogen laten ontgaan, temeer daar de pianiste ze prachtig uitvoert.
In het kort
Aanbeveling verdienen verder: Schubert's zangerige Impromptu opus 90, no. 3, gespeeld door de pianist Cyril Smith (Col. DX 1669, f 5.10) - Brahms' Haydn-variaties, welke Eduard van Beinum door het Londens Philharmonisch Orkest gloedvol liet uitvoeren (Decca, XP 6146-47, f 5.10 per plaat) - Franck's Variations Symphoniques, uitmuntend vertolkd door Eileen Joyce en het Conservatoire Orkest onder Charles Münch (Decca, AK 1587-88, f 6.50 per plaat).
Zeer speciale vermelding verdient Columbia's opname van twee aria's uit Mozart's "Entführung", met fenomenale stem gezongen door de bas Ludwig Weber en goed ondersteund door het Weens Philharmonisch Orkest (LB 96, f 5.10).
LEX VAN DELDEN
donderdag 21 december 1950
"Apollo" gaf première van Van Hemel's "Magnificat"
Een concert door de Koninklijke mannenzangvereniging "Apollo" betekent altijd een confrontatie met koorcultuur van de bovenste plank. Ook gisteravond heeft dit prachtige koor onder leiding van zijn dirigent Fred. J. Roeske Amsterdam in de grote Concertgebouwzaal laten genieten van, in klank, vrijwel volmaakt afgewogen en technisch uitermate verzorgd zingen.
Ondanks zijn hoge leeftijd blijft Roeske nog steeds een voorbeeld voor jongeren: hij weet dat een cultuur slechts gebaat is met een levende hedendaagse productie en ook dit keer heeft hij van die overtuiging de bewijzen geleverd door behalve Sem Dresden's meesterlijke "Boerenfeest" de eerste uitvoering te geven van het "Magnificat" van Oscar van Hemel: een op het eerste oor niet geheel vocaal gedachte, maar wel goed klinkende compositie, welke in deze schitterende uitvoering zoveel succes oogste dat de componist op het podium moest komen danken.
Roeske liet het er niet bij en herhaalde Van Hemel's werk, dat hij evenals de rest van het programma uit het hoofd dirigeerde. Met Schubert's "Litanei" en Gallus' "Ecce quomodo moritur" was het concert geopend ter nagedachtenis van drie oude getrouwen van "Apollo", die dit jaar stierven: de begeleider W. L. Doortmont en J. H. J. van Deventer en C. J. Quirin Klomp, die jarenlang resp. lid en bestuurder van het koor zijn geweest.
Na Roeske's aan het slot gezongen "'t Geuzenlied op den Thuismarsch" moesten nog twee toegiften volgen. De soliste van de avond, Elisabeth Leguyt-v. d. Zanden (sopraan) oogstte veel succes met enkele zuiver gezongen liederen; Bep Aarden begeleidde haar.
Tot de aanwezigen behoorde burgemeester d'Ailly.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 23 december 1950
Wethouder De Roos over Ned. Opera: "Verplaatsing naar Den Haag zal onkosten doen
stijgen"
(Van onze muziekredacteur)
"De Gemeente Amsterdam is er verre van overtuigd, dat door verplaatsing van de zetel der Nederlandse Opera naar Den
Haag de huidige exploitatiemoeilijkheden overwonnen kunnen worden." Mr. A. de Roos, wethouder voor Kunstzaken van
Amsterdam, zegt het met enige nadruk en hij heeft duidelijke motieven om hierin van mening te verschillen met zijn
Haagse collega, wethouder J. van Zwijndrecht, die - in Het Parool van twee dagen geleden - beweerde van de noodzaak
der reorganisatie overtuigd te zijn.
Opera heeft grootste publiek in Amsterdam
"Die zetelverplaatsing," meent mr. De Roos, "biedt namelijk geen voldoende waarborgen, financieel niet en evenmin uit een oogpunt van werkgelegenheid, werkbasis. Wat het laatste betreft: de activiteiten van de opera behoren zoveel mogelijk op één plaats te geschieden. Men zal dus moeten repeteren en de zetel moeten hebben in de stad waar men ook het meeste optreedt.
Amsterdam meent dat Den Haag daaraan niet kan voldoen. Ook financieel niet. Bekijkt u deze cijfers maar eens. Voor het seizoen 1950-'51 is het aantal voorstellingen der Nederlandse Opera als volgt geraamd: Amsterdam: 125 voorstellingen Den Haag: 30 voorstellingen Rotterdam: 17 voorstellingen
Amsterdam heeft dus verreweg de grootste behoefte aan opera-opvoeringen. De voorstellingen zijn er steeds geheel of vrijwel uitverkocht. Het publiek is er dus in de hoofdstad, een groter publiek blijkbaar dan in de andere steden.
Die verhouding zal ook in de toekomst zo blijven. Zou de zetel van de opera worden verplaatst naar Den Haag, dan betekent dat automatisch dat het gezelschap bijzonder veelvuldig naar Amsterdam zal moeten reizen. Gevolg: enorme verhoging der onkosten."
Kan het Haagse Gebouw van Kunsten en Wetenschappen bedrijfsmatig in de volle omvang aan de eisen voldoen? Wethouder Van Zwijndrecht meent van wel. "Amsterdam vreest van niet," aldus mr. De Roos, "want die schouwburg wordt, evenals de Amsterdamse, door andere gezelschappen bespeeld, zodat de speelgelegenheid in Den Haag ook aan beperkingen is gebonden.
Een dergelijke werkbasis bestaat in Amsterdam in gelijke mate, maar de hoofdstad heeft het grote voordeel dat de Stadsschouwburg van de gemeente is, terwijl het Gebouw van K. en W. eigendom van een N.V. is: alles wat er gebeurd moet dus worden betaald. Ook dat maakt de exploitatie ongunstiger."
"Bovendien kan ik u wel zeggen, dat in Amsterdam op het ogenblik hard wordt gewerkt aan plannen voor een nieuwe behuizing van de opera," aldus Wethouder De Roos, "ondanks het feit dat wij ons beramen over de bouw van een IJ-tunnel en een nieuw stadhuis. De exploitatiemogelijkheid van de Stadsschouwburg met zijn 1000 plaatsen is inderdaad te klein, maar in Den Haag zal die nog geringer zijn, ook al kan men er 2000 personen herbergen: het aantal voorstellingen is er immers aanmerkelijk lager.
Reeds nu was het zo dat het Gebouw van K. en W. per opera-opvoering weinig meer opbracht dan de Stadsschouwburg; de voorstellingen waren in Den Haag niet steeds uitverkocht. Volgens onze financiële deskundigen zal de zetelverplaatsing de exploitatie van de opera dan ook stellig ongunstiger maken.
Uitgangspunt moet natuurlijk blijven de instandhouding van de Nederlandse Opera. Daarover zullen allen het eens zijn. Als die instandhouding met cultuurspreiding gebaat is, dan zal Amsterdam daaraan zeker medewerken. Maar indien men denkt dat daarvoor de zetel van de opera door een andere stad moet worden gekocht, dan mengt men er een element in dat met die spreiding niets te maken heeft. Ook de eventuele fusie van het Rotterdams en het Residentie Orkest moet men loszien van de verplaatsing der opera: dat zijn zaken welke niet met elkaar in verband kunnen worden gebracht.
Bij een spreiding van operavoorstellingen zal een nieuwe financieringsbasis moeten worden gevonden, waarbij ook andere steden grotere, gelijkmatig verdeelde, offers zullen moeten brengen, eventueel gepaard gaand met meer invloed in het bestuur in de opera. Het komt er dus op neer: wat willen en kunnen Den Haag en Rotterdam bieden?
Tot nu toe hebben het Rijk en Amsterdam de door hen in het leven geroepen opera met grote subsidies in stand gehouden. Amsterdam gaf vorig seizoen 425.000 gulden, het Rijk een bedrag van dezelfde orde. Den Haag gaf op basis van het aantal voorstellingen aldaar 11.000 gulden, Rotterdam 9300, en Utrecht 5400 gulden." En hiermee illustreert wethouder De Roos bijzonder duidelijk hoe de situatie ligt.
"Cultuurspreiding? Accoord," vindt hij, "maar dan met een gelijkmatige verdeling van de offers en zonder het laten meespreken van te grote plaatselijke belangen. De opera moet voortbestaan. Dat is het cardinale punt. En men zal dat met realiteitszin moeten trachten te verwezenlijken."
woensdag 27 december 1950
Kerstmatinée
Wat er op de Kerstmatinée, gistermiddag in het Amsterdamse Concertgebouw, het meest verraste, was de manier waarop Theo Bruins de pianosolo speelde in Franck's Variations Symphoniques. Want deze vertolking week duidelijk af van wat men gemeenlijk te horen krijgt.
Meestal legt men de nadruk op de lyrische pathetiek en de elegische poëzie van dit werk. Theo Bruins, die het technisch bijzonder virtuoos speelde, ontdeed het van die, in de loop der jaren tot sleur geworden, ballast en gaf er een aanmerkelijk lichter en helderder beeld van: een opvatting die van het puur-musische uitging en als geheel een overrompelend frisse indruk achterliet. Men heeft hem er uitbundig voor gehuldigd.
Hein Jordans streefde in de orkestpartij de alledaagse, wat zware opvatting na, die tot routine is geworden. Daardoor was het resultaat niet geheel geslaagd. Dat zelfde geldt voor Haydn's Symphonie Concertante, waarin Jan Bresser (viool), Haakon Stotijn (hobo), Samuel Brill (cello) en Thom de Klerk (fagot) de onvergetelijke solisten waren.
Met een nu eens geladen, dan weer wat matte uitvoering van Tsjaikowski's Vijfde Symphonie werd het concert besloten. Jordans voelde zich hier kennelijk in zijn element.
LEX VAN DELDEN
donderdag 28 december 1950
Duo Salomon-Hall speelde in Engeland
(Van onze muziekredacteur)
Het viool-pianoduo Herman Salomon-Elsie Hall heeft in Engeland enkele recitals gegeven: in Manchester, Londen,
Liverpool, Oxford speelde het - behalve klassieke muziek - ook werken van Flothuis en Martinu.
Half Januari concerteert het in Zwitserland en Frankrijk, daarna vertrekt het weer naar Engeland.
zaterdag 30 december 1950
Programma van Ned. Kamerkoor op Edinburg Festival
(Van onze muziekredacteur)
Dat het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Felix de Nobel meewerkt aan het Edinburg Festival, begin September 1951 deelden
wij reeds mee. Thans zijn ook de programma's bekend welke het ensemble in twee concerten zal uitvoeren.
Op het eerste concert zingt het werken van Josquin des Prés, Clemens non Papa, Monteverdi, Poulenc, Ravel en Strawinski (de Mis). Tijdens het tweede optreden brengt het koor ten gehore werken van Obrecht, Brumel, Josquin des Prés, Lassus, Sweelinck, Frank Martin, Badings en de première van "Five Studies" van Antony Hopkins.