maandag 2 oktober 1950
Concertgebouw Trio speelde prachtig programma
Het was een wel bijzonder onalledaags programma, dat het Concertgebouw Trio had gekozen voor zijn concert, gistermiddag in de goed bezette kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam. En dat kwam voor een goed deel op rekening van het feit, dat het ensemble zich had uitgebreid met de altist Gerard Ruymen: een omstandigheid, die het mogelijk maakte behalve Ravel's trio, ook twee prachtige pianokwartetten te spelen van Mozart en Fauré.
Men kent de kwaliteiten van de musici, die het Concertgebouw Trio vormen: Hans Henkemans (piano), Jan Keessen (viool) en Henk van Wezel (cello) beheersen hun instrument. Dat kan in gelijke mate worden gezegd van de uitnemende altist. Dat deze middag desondanks teleurstelde, lijkt mij vooral te wijten aan verschillen in persoonlijkheid.
Wie het concert heeft gehoord zal immers tot de overtuiging zijn gekomen, dat Henkemans veruit de hartstochtelijkste figuur is. De overgave en bezieling van zijn musiceren konden de anderen nauwelijks opbrengen en het was vooral dáárdoor, dat het ensemble bijna voortdurend op zoek scheen naar een evenwicht. Dat bij vlagen plotseling toch gevonden werd, met name in Ravel's trio, waar af en toe spanning de plaats innam van een wat vermoeide lusteloosheid.
Bepaald ontnuchterend was de soms bijzonder duidelijke onzuiverheid van Van Wezel's spel.
LEX VAN DELDEN
dinsdag 3 oktober 1950
De langspeelplaten zijn er!
15 Oct. brengt Decca ze in de handel
(Van onze muziekredacteur)
Zoals reeds enige tijd geleden gemeld, brengt de Engelse Decca binnenkort de lang verwachte onbreekbare
langspeelplaten in de handel. Dat gebeurt op 15 October. Vanmorgen heeft de Decca de platen voor het eerst
gedemonstreerd en voorzover dat na een vluchtige kennismaking te zeggen valt, moet ik bekennen, dat de kwaliteit er
van voortreffelijk is en niet onderdoet voor die van de oude gramofoonplaten.
Zowel in Bach's Vierde Brandenburgs Concert als in het Sylvia-ballet van Delibes bleek de klank ruimte en sonoriteit te bezitten. Wellicht vertonen de violen in de hoogte nog een scherpe bijklank, die niet tot de natuur van het instrument behoort, maar insiders weten, dat dit een moeilijkheid is, waarmee ook de normale gramofoontechniek steeds te kampen heeft.
Over het algemeen kan men zeggen dat vrijwel het gehele trillingsgebied opgenomen is, zodat de verschillende timbres normaal klinken. Dit vooral dank zij het ffrr-opnamesysteem, dat thans ook bij de langspeelplaten wordt toegepast. Dat de Decca ook toestellen in de handel brengt die te gebruiken zijn voor gewone langspeelplaten deelde ik reeds mee. Nieuw is, dat het gelukt is, een naald te construeren die voor beide platen bruikbaar is. Verwisselen van naalden is dus niet meer nodig.
Een belangrijk feit is verder, dat naast de uit Engeland geïmporteerde langspeelplaten in de toekomst ook exemplaren van Nederlands fabrikaat in de handel zullen komen. Philips heeft nl. reeds enige tijd er mee geëxperimenteerd en het resultaat dat ik hoorde, was voortreffelijk: een langspeelplaat waarop Dolf van der Linden's Metropole Orkest een uitstekend arrangement ten gehore bracht van Rimski-Korsakow's "Flight of the bumble bee".
Voor de verstokte liefhebbers van de normale platen kan worden meegedeeld, dat de oude platen van 78 omwentelingen in de handel blijven. Vooral voor "lichte" composities, die meestal niet langer dan ongeveer 3½ minuut duren, heeft het geen zin de nieuwe langspeelplaten te gebruiken. Er komen twee soorten l.p. in de handel: de ene van 25 cm bevat 15 minuten muziek, de andere van 30 cm 22½ minuut per plaatkant. Zij zijn verpakt in stevige kartonnen hoezen, die van een beschrijving zijn voorzien. (Ongecorrigeerd)
woensdag 4 oktober 1950
Mila Wellerson, celliste van uitzonderlijk formaat
Volmaakte linkerhandtechniek, onovertrefbare stokvoering, toonvorming die tot de bloeiendste cantilenes in staat is, uitgesproken muzikaliteit - ziedaar eigenschappen, waarmee iedere cellist stellig naam zou kunnen maken. Het staat vast, dat Mila Wellerson, die gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam een cello-recital gaf, over al deze capaciteiten de beschikking heeft. In ruime mate zelfs. En zo werd men geconfronteerd met een instrumentaliste van volstrekt uitzonderlijk formaat.
Dat dit concert mij toch niet geheel bevredigde, moet dan ook vóór alles worden toegeschreven aan het teleurstellende programma. Het (onbekende) celloconcert in D van Boccherini waarmee de celliste haar recital opende, bleek een vaal, weinig-zeggend geval te zijn. Brahms' sonate in e laat slechts de minst aantrekkelijke registers van het instrument aan het woord en Sjostakowitsj' sonate in d is een verlengstuk van Brahms' romantische gedachtenwereld, al dient te worden opgemerkt, dat zij gunstiger voor de cello is geschreven.
Na dit alles verwachtte men iets boeienders. Dat niet kwam; men kan immers moeilijk volhouden dat de virtuoze uitsmijters van Cassadó en Popper bijzonder imponerend zijn. Felix de Nobel begeleidde zoals men dat van hem kan verwachten.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 6 oktober 1950
Weense Philharmonie bezoekt ons land
(op tournée door Europa)
(Van onze muziekredacteur)
Zoals reeds gemeld komt het Weens Philharmonisch Orkest naar ons land: een bezoek dat een onderdeel uitmaakt van een
uitgebreide tournée door Europa.
Een dag of tien geleden concerteerde men in Stockholm, daarna volgden Helsinki, Kopenhagen, Hamburg, Freiburg en Vrijdag a.s. is Hannover aan de beurt.
Vandaar vertrekt men naar Amsterdam, waar het orkest Zaterdag in het Concertgebouw optreedt. Zondag maakt het de traditionele boottocht door de grachten en Maandagmorgen ontvangen B. en W. van Amsterdam de orkestleden ten stadhuize. Die avond volgt nog een concert in Den Haag en Dinsdag vertrekt men naar Münster; dan is Düsseldorf aan de beurt en tenslotte enkele steden in Zwitserland.
maandag 9 oktober 1950
Weens Philharmonisch Orkest trad op in het Concertgebouw
Eenheid met subtiele klanknuanceringen
Het Weens Philharmonisch Orkest, dat onder leiding van Wilhelm Furtwängler een tournée door Europa maakt, heeft Zaterdagavond Amsterdam aangedaan, en de volle grote Concertgebouwzaal heeft de kwaliteiten van het ensemble met duidelijk enthousiasme bewonderd.
Opmerkelijk was in de eerste plaats de onbegrensde rijkdom aan subtiele klanknuanceringen, die in alle groepen van het orkest aanwezig is. De blazers demonstreerden dit al direct nadat de volksliederen waren gespeeld in vier delen van Mozart's Serenade voor 13 blaasinstrumenten, een wonderlijk volmaakte en serene muziek, die men graag eens in zijn geheel zou willen horen. Dat daarbij toch een eenheid bereikt werd, waarin geen solisten naar voren traden, was een omstandigheid, die ook in de rest van het programma voortdurend manifest werd.
Toch, zowel in deze Mozart als in Schubert's Onvoltooide Symphonie, bleef een indruk van onbevredigdheid achter; het scheen, dat heel die precisie als een loden last op het wezen van de muziek drukte. Lichtvoetigheid, charme en bewogenheid bleven ten enenmale achterwege en dat komt vooral op rekening van Furtwängler, die in Mozart stijf en ongeïnteresseerd was en in Schubert zijn heil meende te moeten zoeken in onnatuurlijke accenten en ongemotiveerde vertragingen, blijkbaar om der wille van een verhevigde dramatiek.
Dergelijke effecten hoorde men ook in Beethoven's Vijfde Symphonie; en het waren dan ook eerder Furtwängler en diens visie waarmede men werd geconfronteerd, dan Beethoven. Dat neemt niet weg, dat deze Vijfde toch een enorme geladenheid kreeg, welke het resultaat was van het ongehoord knappe opbouwen van dramatische spanningen en melodische energieën.
Zulk een manier van musiceren is nu reeds verouderd en hoe zeer men ook het onbetwistbare meesterschap van Furtwängler dient te erkennen, toch wordt de muziek hier ondergeschikt gemaakt, opgeofferd aan de typisch 19de-eeuwse willekeur van een persoonlijkheid. Dat Richard Strauss' "Till Eulenspiegels lustige Streiche" voor mijn gevoel het hoogtepunt was van deze avond, en het enige werk, dat werkelijk grandioos en volledig overtuigend tot klinken kwam, bewijst overigens dat Strauss' gedachtenwereld een milieu vertegenwoordigt, waarin Furtwängler thuishoort.
Hierin werd, meer nog dan in de rest van het programma, duidelijk, dat het prachtige Weense ensemble een ander klankgemiddelde bezit dan bijvoorbeeld het Concertgebouworkest. Het geheel, licht en doorzichtig, wordt bepaald door de heldere, minder verzadigde toon van de violen, waarnaar het gehele orkest zich richt.
Na afloop hield de Oostenrijkse consul-generaal, de heer J. C. van Marken een receptie in het Internationaal Cultureel Centrum, waar vele officiële bezoekers van het concert en musici aanwezig waren. Onder hen bevonden zich de gezant van Oostenrijk, dr. R. Friedlinger Pranter, onder wiens auspiciën het concert had plaatsgevonden, burgemeester d'Ailly en wethouder De Roos.
Vanochtend ontvingen B. en W. van Amsterdam de Weense gasten in het raadhuis. Burgemeester d'Ailly sprak een vriendelijk welkomstwoord tot de musici en tot de dames, die aan de Weense modeshow hadden meegewerkt. Woorden die hij vergezeld deed gaan van een uitnodiging aan de Weense wethouder van kunstzaken, enige tijd de gast van Amsterdam te willen zijn.
Bundesminister Eduard Heini beantwoordde mr. d'Ailly's speech, waarna verversingen de bijeenkomst een opgewekter en minder officieel karakter kwamen geven. Aanwezig waren o.a. Bundesrat Lehner, de Oostenrijkse consul-generaal, de heer J. C. van Marken, prof. Klimt (leidster van de modeafdeling) en de dirigent Wilhelm Furtwängler.
Volksconcert
Het Volksconcert, Zondagavond door het Concertgebouworkest onder Hein Jordans in dezelfde zaal, vormde een schril contrast met het optreden van het Weens ensemble. Want Jordans wist uit Mendelssohn's ouverture tot "Een Midzomernachtdroom" een verzameling van ongelijkheden en logge wanklanken te toveren, die de vraag doet rijzen, waarom een van de beste orkesten ter wereld - en dat is ons orkest toch! - overgeleverd wordt aan de onmacht van deze figuur.
En om de zaak compleet te maken had men Stell Andersen in de gelegenheid gesteld haar nietszeggende prestatie van 4 jaar geleden in Grieg's pianoconcert te herhalen. Waarom, dat is mij een raadsel. Nederland heeft enkele tientallen pianisten, die met veel meer recht dit concert hadden kunnen spelen.
Na de pauze hoorde ik in de Kleine Zaal, dat de pianiste Ray Lev zich vóór alles tot het virtuoze voelt aangetrokken. Haar techniek is vrijwel onbeperkt en zij spreidt die dan ook duidelijk ten toon. Te duidelijk soms, gelijk in de toegift van Debussy, die twee keer te snel werd gespeeld. Liszt's Mephisto Wals was bepaald een bijzonder knappe prestatie en verder trof de samenstelling van het programma, dat o.a. aardige stukken van Prokofief vermeldde, en onbeduidende gevallen van Wallingford Riegger en Blitzstein.
LEX VAN DELDEN
woensdag 11 oktober 1950
Componist Ernst Krenek was één dag in Amsterdam
Weerzien met Europa na twaalf jaar
(Van onze muziekredacteur)
Wie een muziek-encyclopaedie opslaat bij de naam Krenek, leest dat deze componist in 1900 te Wenen is geboren. Maar
wie - zoals ik Maandag - tegenover hem zit, zou veeleer denken met een Slaaf te doen te hebben; zijn rustige, weinig
verradende gezicht met de lichtblauwe ogen, heeft stellig Slavische trekken. En inderdaad blijkt hij van Tsjechische
afkomst te zijn, deze Ernst Krenek, die in 1938 naar Amerika ging en sinds Juni voor het eerst weer Europa
terugziet.
"Een merkwaardige situatie", vindt hij dit weerzien, "vooral in menselijk opzicht leek mij de atmosfeer in Duitsland gezonder dan toen ik het verliet. Wat ik in deze maanden heb gedaan?
In de eerste plaats wilde men in Duitsland het contact met mij weer opnemen, en zo heeft men er ter gelegenheid van mijn 50ste verjaardag, op 23 Augustus, concerten georganiseerd en van mijn opera "Tarquinius" de wereldpremière gegeven, in Essen en Keulen. Het libretto van Emmet Lavery behandelt de val van een dictator en het was bijzonder interessant voor mij te zien hoe men in Duitsland dáárop zou reageren. In het algemeen was dat zeer gunstig, veel gunstiger dan ik had verwacht althans.
Er was duidelijk begrip voor deze opera en trouwens ook voor de rest van mijn werk, dat werd uitgevoerd". Deze woorden treffen des te meer omdat zij uit de mond komen van de componist van "Jonny spielt auf", de opera die een twintig jaar geleden haar enorm succesvolle tocht door de wereld juist in Duitsland begon. In die dagen was Krenek er een der pioniers van de nieuwe muziek, en bovendien een der weinigen die Schönberg's twaalftoonstechniek in practijk brachten.
"Inderdaad pas ik dit systeem nog steeds toe, maar niet consequent. Ik vind dat het zich vooral voor kamermuziek leent, voor kleine bezettingen die een exacte, doorzichtige duidelijkheid nodig hebben. In mijn orkestwerken maak ik er geen gebruik van, bijvoorbeeld ook niet in mijn Vierde en Vijfde Symphonie welke ik onlangs in Venetië en Zürich dirigeerde.
Wat mij in Darmstadt verraste was de uitvoering van mijn zevende strijkkwartet door zeer jonge musici, leerlingen van mijn vriend Maurits Frank, de cellist van uw Amsterdams Strijkkwartet. Frank zelf gaf in Keulen de première van mijn nieuwe Suite voor cello-solo."
Krenek vertelt nog dat zijn opera "Tarquinius" is geschreven voor enkele solisten met een "orkest" van 6 instrumenten: 2 piano's, trompet, viool, clarinet en slagwerk. Wij, in Nederland, hebben na de uitvoering van zijn Tweede Pianoconcert in 1938 onder Bruno Walter in het Concertgebouw bijzonder weinig van Krenek's werk gehoord. Het enige dat hij thans hier kwam doen, is zijn Vierde Pianosonate en enkele korte stukken voor de radio spelen. Dat gebeurde Maandagavond over Hilversum II. Dinsdag was hij alweer op weg naar Amerika en men kan het slechts betreuren dat Krenek's bezoek aan ons land geen aanleiding is geweest de kennismaking met zijn werk te doen hernieuwen.
donderdag 12 oktober 1950
Flothuis schreef muziek voor "De Vrek"
(Van onze muziekredacteur)
Voor de aanstaande voorstellingen van Molière's "De Vrek" door het Rotterdams Toneel Gezelschap heeft Marius
Flothuis muziek gecomponeerd. Als melodisch materiaal gebruikte hij oude, voornamelijk anonieme, Franse chansons
welke hij vond in een te Den Haag verschenen uitgave van omstreeks 1720. Flothuis schreef deze toneelmuziek voor
fluit, hobo en fagot.
donderdag 12 oktober 1950
Ned. Impresariaat houdt contactmiddagen voor jonge musici
(Van onze muziekredacteur)
Eén van de belangrijkste taken van het Nederlands Impresariaat is de steun aan jong Nederlandse musici. Op het
ogenblik heeft men er (na enkele audities) al 78 onder zijn hoede en om hun relaties met de muziekwereld te
vermeerderen wordt er elke eerste Zaterdag van de maand een contactmiddag gehouden in Amsterdam, waar een aantal van
hen ongedwongen musiceert, in aanwezigheid van buitenlandse impresario's, dirigenten, leiders van
concertinstellingen en critici.
Ook de relatiekring van reeds prominente Nederlandse kunstenaars hoopt men te vergroten door hen - naar vroeger al gemeld - in de Trèves-zaal van Den Haag te laten optreden onder auspiciën van enkele gezantschappen. Met de legaties van Chili, Italië, Oostenrijk en Zweden zijn de onderhandelingen reeds vergevorderd en het ziet er naar uit dat eind November het eerste concert plaatsvindt.
Een andere taak van het Nederlands Impresariaat is onze kunstenaars in het buitenland te laten optreden. In de practijk gebeurt dat vooral door uitwisseling.
Sinds eind 1947 bestaat er een Europese Vereniging van Impresario's, die eens per jaar bijeen komen. Bij deze gelegenheid mag iedere congresganger een landgenoot-musicus meenemen en diens prestaties laten horen. Dat betekent alweer een kans voor Nederlandse kunstenaars in het buitenland werk te krijgen.
Voor het nieuwe seizoen heeft het Ned. Impresariaat o.a. bereikt dat Frans Vroons enige gastrollen te zingen krijgt bij de Weense Staatsopera. Erna Spoorenberg treedt in Londen op, waar eveneens Hans Henkemans zich zal laten horen. Bovendien speelt hij in Scandinavië.
In enkele Duitse steden zal Albert Vogel Vondel (in het Nederlands!) voordragen.
Theo Bruins geeft nog deze maand concerten in Hamburg, Frankfort, Stuttgart en München, en voor Radio-Keulen treden o.a. op Janny van Wering (Goldberg-variaties van Bach) en Jan Damen. Het ensemble Alma Musica gaat op tournée door Frankrijk, het Ned. Kamerkoor van Felix de Nobel maakt een concertreis door Italië en Herman Krebbers is solist bij het Hallé-orkest in Manchester.
Nederland krijgt hiervoor als buitenlandse gasten o.a. Kathleen Ferrier, Peter Pears, Irmgard Seefried, Jean Doyen, Marie-Thérèse Fourneau, Guy en Monique Fallot, Paul Tortelier (die samen met zijn echtgenote een eigen werk voor twee celli komt spelen) en Joseph Szigeti die op 6 November in Amsterdam drie solosonates van Bach zal uitvoeren.
vrijdag 13 oktober 1950
N.V. Bender gaf opdrachten aan 15 componisten
(Van onze muziekredacteur)
Reeds eerder meldden wij dat de Amsterdamse N.V. C. C. Bender's piano- en orgelhandel 13 October 100 jaar bestaat en
ter gelegenheid van dat feit biedt men alle relaties een album aan met 15 in opdracht van de jubilaresse geschreven
werkjes van Nederlandse componisten. Het was de bedoeling dat deze muziek binnen het bereik van gevorderde
dilettanten zou liggen.
In aanwezigheid van een aantal genodigden zijn gisteren die nieuwe pianocomposities voor het eerst tot klinken gebracht. Willem Andriessen, mevr. B. Tiedeman-Weyers, Hans Schouwman en Herman Strategier speelden hun werken zelf en Johan van den Boogert nam bijna de gehele rest voor zijn rekening; dat waren composities van Albert de Klerk, Hendrik Andriessen, Guillaume Landré, Henk Stam, Henk Badings, Henri Zagwijn (wiens muziek volgens de datering op Oudejaarsavond van 1949 ontstond!), Gerard Hengeveld, Alex Voormolen, Rudolf Escher en Hugo Godron. Dr. Anthon van der Horst's composite werd gespeeld mej. Tr. Leonhardt.
Men kan het initiatief van de jubilerende pianohandel niet anders dan toejuichen: aan een hedendaagse muziek voor de huiskamer is dringend behoefte. Of met deze prachtig uitgevoerde bundel in deze behoefte wordt voorzien, zal de toekomst moeten leren.
vrijdag 13 oktober 1950
Nederlandse Operette, een nieuwe stichting
(Van onze muziekredacteur)
Onlangs is de Stichting "Nederlandse Operette" in het leven geroepen, die onder directie staat van de heren W.
Kubbenga en Henri A. van Eysden Jr. Men voert op het ogenblik onderhandelingen met het Scala Theater in Den Haag,
waar men 1 Januari 1951 hoopt te starten met de operette "Paradijs zonder mannen" op muziek van Erik Jacksch, een
jong Weens componist. De tekst is van prof. Bratt, bekend Oostenrijks toneel- en filmscenarioschrijver, die reeds
jaren in Nederland woont. Of het een wereldpremière zal zijn, hangt af van de vraag, wie de operette het eerst
uitbrengt: Bremen of Den Haag.
Voorlopig gaat men incidenteel optreden en men zal dan in elke te spelen operette de voor bepaalde rollen geschiktste artisten engageren. Een vaste samenstelling heeft de Nederlandse Operette dus niet. Wie haar artistiek gaat leiden zal eveneens afhangen van de uit te voeren werken. Men wil gaarne met de reeds bestaande operettegezelschappen samenwerken.
zaterdag 14 oktober 1950
Concertgebouworkest richt nota tot B. en W.
(Van onze muziekredacteur)
Het bestuur van de Vereniging "Het Concertgebouw Orchest" zal binnenkort aan de gemeenteraad van Amsterdam een nota
doen toekomen, waarin zijn standpunt ten aanzien van het onlangs verschenen rapport van de commissie van onderzoek
betreffende de exploitatie, enz. van het Concertgebouw wordt uiteengezet. Aan B. en W. is thans verzocht, dit
rapport in de gemeenteraad niet eerder te behandelen dan nadat genoemde nota is ingezonden.
zaterdag 14 oktober 1950
Eunice Podis, pianiste met uitzonderlijk talent
Het kan leerzaam zijn bekende composities te horen uitvoeren door van jeugdige moed blakende kunstenaars. De kans bestaat dan, dat die werken als herboren gaan klinken, om de eenvoudige reden, dat jonge musici nog niet oud genoeg zijn om alle traditionele franje tot hun geestelijke bagage te kunnen rekenen. Een voorbeeld hiervan leverde gisteravond de zeer jonge Amerikaanse pianiste Eunice Podis, die in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam onomstotelijk kwam bewijzen, dat Mozart en Beethoven het gerust (èn beter!) kunnen stellen zonder de toevoegingen, die meer dan een eeuw geschiedenis op haar geweten heeft.
Eunice Podis deed niet anders dan spelen wat de componisten voorschreven; zij deed dat met een verbluffend meesterlijke techniek en met een verbijsterend natuurlijke muzikaliteit, die als bij intuïtie steeds de uitdrukking vond, welke elke verschijningsvorm nodig heeft om te kunnen overtuigen. Zo was het in de mannelijk, overmoedig gespeelde Brahms, in de pure, prille uitvoering van Mozart's Fantasie in c; zo was het ook in Beethoven's "Appassionata", welke ik zelden geladener en bruisender heb gehoord.
Zij moet hier terugkomen, deze Eunice Podis; men dient haar uitzonderlijk talent alle kansen te geven.
In de Bachzaal
Na de pauze was ik in de Bachzaal in de gelegenheid mij nog eens er van te vergewissen, dat het Amsterdams Kamermuziek Gezelschap een van onze allerbeste ensembles is. Dat deze leden van het Concertgebouworkest voortreffelijke musici zijn, spreekt wel vanzelf. Maar belangrijker nog vond ik het in Brahms' clarinetkwintet te horen, welke een subliem uitgebalanceerde eenheid men heeft weten te bereiken.
De leden van de Kunstkring, die de zaal vrijwel geheel vulden, hebben de kunstenaars geestdriftig dank gebracht.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 14 oktober 1950
Tsjaikowski's Vioolconcert op één langspeelplaat
Nap de Klijn en Alice Heksch speelden Mozart en Brahms
OVER enkele dagen kunnen de een gramofoon bezittende muziekliefhebbers dan eindelijk de langspeelplaten kopen die - naar ik reeds meldde - Decca 15 October in de handel brengt. Vier opnamen heb ik kunnen horen, en de voordelen van de nieuwe platen waren frappant. Stel U voor: het hele vioolconcert van Tsjaikowski op 1 plaat! Het complete eerste deel aan 1 plaatkant, de rest aan de keerzijde. Men krijgt een indruk van die voordelen als men in aanmerking neemt dat hetzelfde werk tot nu toe vier gramofoonplaten in beslag nam. Dat betekende dus 8 keer een plaatkant opzetten: een bezigheid die de intensiteit van het luisteren stellig ernstig beïnvloedde.
Ook de kwaliteit van de klank is in dit geval vrijwel ideaal. De verschillende orkestgroepen zijn van timbre uitmuntend tegen elkaar afgewogen, het naaldgeruis is verdwenen en de koperen blazers en violen hebben niet de scherpe bijklank welke op normale platen nog wel eens voorkomt.
De vertolking door Ruggiero Ricci met het New Symphony Orchestra onder Sir Malcolm Sargent, is voortreffelijk en de prijs is f 27. (LXT 2509). Ter vergelijking geef ik hierbij de prijs van dit concert op normale platen: 4 maal f 6.50 = f 26. Het verschil van één gulden valt in het niet bij de genoemde voordelen, waarbij nog komt de geringe ruimte die een dergelijk groot werk op 1 langspeelplaat inneemt.Dezelfde kwaliteiten bezit de LP-opname van Brahms' pianosonate in f (opus 5), virtuoos gespeeld door Julius Katchen (LK 4012, f 24). Bijzonder zijn nog de aantrekkelijke beschrijvingen van de uitgevoerde werken op de hoes.
Wat minder geslaagd vond ik de LP-plaat van Haydn's Symphonie "De Klok", nr. 101. Met name de violen hebben hier in de hoogte een onnatuurlijke scherpte die de overigens goede opname ontsiert. De uitvoering van het prachtige Orchestre de la Suisse Romande onder Ansermet is te harteloos om de milde sfeer van Haydn's muziek recht te doen wedervaren. (LX 3009, f 19.50, één kleine plaat!).
Ook Bach's Derde Suite in D, met de bekende Air, werd af en toe wat scherp gereproduceerd, maar de vertolking door het Kamer Orkest van Stuttgart o.l.v. Karl Münchinger bezit de onsentimentele kloekheid die tot Bach's wezen behoort (LX 3002, f 19.50).
Ideale Mozart
Bijzonder verheugend is dat twee Nederlandse kunstenaars door de Zwitserse maatschappij Elite in de gelegenheid zijn gesteld voor de plaat op te treden. En dit temeer omdat het hier het viool-pianoduo Nap de Klijn-Alice Heksch betrof: een ensemble dat zonder twijfel op het hoogste internationale niveau thuishoort. Met name in de onverbeterlijke vertolking van Mozart's sonate in A (KV 526). Zelden heb ik deze muziek zo puur en met zoveel begrip horen uitvoeren, zelden ook heb ik twee musici een zo volmaakte eenheid horen bereiken. De opname is jammer genoeg niet ideaal, maar toch alleszins voldoende om van het sublieme spel te kunnen genieten (Elite 7069-70 f 5.10 per plaat).
Hetzelfde geldt voor de opname van Brahms' derde vioolsonate (op. 108), eveneens door genoemd duo gespeeld (Elite 7071-72-73, f 5.10 per plaat).
Men kent én bewondert terecht het gevoel voor klanknuances en het inzicht in poëtisch-romantische waarden van de dirigent Sir Thomas Beecham. Deze eigenschappen komen volmaakt tot haar recht in de uitvoering onder zijn leiding van de Nocturne en de Bruiloftsmars uit Mendelssohn's "Midzomernachtsdroom"-muziek, door het Londens Philharmonisch orkest. Ook de opname van Columbia voldoet aan de hoogste eisen (LX 574, f 6.50).
Hetzelfde orkest onder dezelfde dirigent bracht Mendelssohn's "Hebriden"-ouverture doorzichtig en meeslepend tot klinken en Columbia's reproductie is zeer goed, hoewel zij mij niet recent leek. (LX 747, f 6.50). Deze maatschappij zorgde nog voor een gloedvolle opname van Händel's Orgelconcert in D, in een exuberante bewerking van Sir Hamilton Harty, die zelf het Londens Symphonie Orkest dirigeerde. Harold Dawber speelde de orgelpartij zo duidelijk als maar mogelijk was (Col. LX 341, f 6.50).
LEX VAN DELDEN
zaterdag 14 oktober 1950
Verandering in orkestrepertoire kan concertleven verbeteren
(Van onze muziekredacteur)
DE Nederlandse orkesten hebben het nieuwe concertseizoen al weer geopend en het lijdt geen twijfel of zij zullen de
sinds jaar en dag bestaande tradities handhaven. En tradities zijn er genoeg, goede en slechte. Tot de laatste
behoort de gewoonte slechts het gerenommeerde gedeelte van het repertoire op de programma's te plaatsen. Men vergeet
daarbij dat onder de zelden gespeelde werken ontelbare composities voorkomen die niet alleen recht hebben uitgevoerd
te worden, maar bovendien noodzakelijk zijn om het publiek een zo zuiver en uitgebreid mogelijk beeld te geven van
de werkelijke stand van zaken.
Namen? Van de ruim honderd symphonieën van Haydn hoort men er slechts enkele, met zijn piano-, viool- en celloconcerten is hetzelfde het geval. Met Mozart is het niet anders gesteld: maar heel weinig kent men van zijn vijftig symphonieën, van zijn serenades, divertimenti en dansen. Hoeveel van zijn meer dan twintig pianoconcerten verschijnen op de programma's? Het zijn slechts enkele voorbeelden uit een vrijwel eindeloos uit te breiden reeks.
Het staat vast, dat een met zorg gedane keuze uit die talloze onbekende werken verrassingen zal opleveren. Verrassingen die wat frisse wind zullen doen waaien in een in velerlei opzicht muf concertleven. Verrassingen ook die een grondige wijziging zouden kunnen bewerkstelligen in de appreciatie en 'n verschuiving in het repertoire. Dat zich hierdoor onbegrensde mogelijkheden voordoen voor een nieuwe en onconventionele programmapolitiek, is duidelijk.
Het zal zeker niet van belang ontbloot zijn de jaar in jaar uit als museumstukken bewonderde paradepaarden een tijdlang op stal te zetten. Zij zullen, na een rustperiode van stal gehaald, frisser en indrukwekkender dan tevoren in het daglicht treden en veel van wat in de sleur der practijk nauwelijks nog tot het bewustzijn doordrong, zal nieuwe gestalte krijgen. Dat lijkt mij een niet te miskennen winst. De vraag is maar wie van onze dirigenten de moed bezit te breken met de thans heersende tradities.
Meer herhalingen
Wie die durf heeft, zal bovendien van een andere, evenzeer ingeburgerde gewoonte afstand kunnen doen. Ik heb hier het oog op de ongeschreven wet als zou ieder orkest verplicht zijn telkens maar weer verschillende programma's uit te voeren. Dat is niet anders dan een op sleur berustende programmapolitiek die uitgaat van de veronderstelling dat het publiek gebaat zou zijn met op elk concert iets anders te horen.
Wil men een doeltreffende, welbewust-leidinggevende functie vervullen, dan is het plicht de concertbezoekers vertrouwd te maken met de wezenlijke waarden ener cultuur. Dat kan men zonder twijfel niet bereiken door een werk éénmaal op een programma te plaatsen. De indruk is dan te vluchtig en voorbijgaand om het mogelijk te maken dieper door te dringen tot de essentie. In een museum loopt men een schilderij ook niet in looppas voorbij, zeker niet een schilderij dat men naar waarde schat, en nog minder een doek dat intrigeert door onbekende, bijvoorbeeld "moderne" eigenschappen.
In de concertzaal betekent dit, dat het zaak is meer werken te herhalen dan tot nu toe het geval was, maar vooral onbekende, oude en nieuwe. Dat dit in bijzondere mate voor hedendaagse, ook Nederlandse composities geldt, lijdt geen twijfel. In den regel brengt een werk van een bekende landgenoot het niet verder dan één uitvoering in enkele seizoenen. Dat heeft te weinig zin. Noch de componist, noch het publiek is daarmee voldoende gebaat.
Verwezenlijking van een dergelijk plan brengt tevens het voordeel met zich mee van een kleiner repertoire per seizoen. En dat is lang niet onbelangrijk, als men bedenkt hoeveel concerten onze orkesten moeten geven. Dat zijn er zóveel dat de repetitietijd per concert veelal te beperkt is om alle te spelen werken even grondig te bestuderen. Herhaling van werken, dus beperking van het repertoire, wil dan ook zeggen dat men meer gelegenheid krijgt de uit te voeren muziek voor te bereiden. Insiders weten dat dit stellig niet overbodig is.
maandag 16 oktober 1950
Theo van der Pas solist in Concertgebouw
Voor een bijzondere verrassing op het buitengewoon concert, gistermiddag in het Amsterdamse Concertgebouw, zorgden Theo van der Pas en Pierre Monteux met een uitermate poëtische en van luidruchtigheid verstoken vertolking van Beethoven's eerste pianoconcert. Met opzet noem ik solist en dirigent in één adem, want hier was werkelijk sprake van een volkomen geheel, waarin geen der uitvoerenden zijn wil op de voorgrond plaatste.
Vóór alles werd er eensgezind en zonder virtuoos effectbejag gemusiceerd. Eén intentie was er slechts: Beethoven's werk in een volmaakt afgewogen kamermuziekstijl tot klinken te brengen. Dat lukte met zulk een spanning dat men voortdurend onder de ban kwam (èn bleef!) van deze prachtige vertolking.
Een vitale, bruisende "Euryanthe"-ouverture van Weber had het concert geopend dat na de pauze werd besloten met herhalingen van Debussy en Elgar.
Officieren en bemanning van de Canadese torpedojagers "Huron" en "Micmac" woonden het concert bij als gasten van het gemeentebestuur.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 20 oktober 1950
Rotterdams Kamerorkest tracht concertleven te vernieuwen
Onconventionele keuze uit repertoire
(Van onze muziekredacteur)
NOG geen week nadat in deze kolommen een plan werd ontvouwd ter vernieuwing van het orkestrepertoire, heeft het
Rotterdams Kamerorkest mededelingen gedaan over de activiteit in het nieuwe seizoen en het was opmerkelijk te
constateren dat de opvattingen van dit nog jonge ensemble in vele opzichten overeenstemmen met de onze.
Wat dit orkest gaat uitvoeren is zo onconventioneel en getuigt van zoveel durf en doelbewustheid bij de dirigent Piet Ketting, dat het op zijn plaats is aan deze musici aandacht te besteden.
Allereerst: het Rotterdams Kamerorkest is een ensemble, samengesteld uit werkloze musici en uit jonge aankomende kunstenaars die vrijwel klaar zijn met hun studie en weinig kans hebben spoedig ergens anders werk te krijgen. De afdeling Sociale Zaken der gemeente Rotterdam toont er daadwerkelijk interesse voor. En thans is men bezig bij het bedrijfsleven van Rotterdam en Schiedam belangstelling te wekken. Vooral financiële steun is dringend nodig. Tot zover de sociale zijde van dit culturele initiatief.
In artistiek opzicht lijken mij de werkzaamheden van dit in Januari van dit jaar opgerichte Kamerorkest nóg opmerkelijker. Want hier wordt nu eindelijk eens gebroken met de zinloze traditie steeds maar weer het standaardrepertoire uit te voeren. Men heeft ingezien, dat er zowel bij de oude als bij de nieuwe muziek een vrijwel onontgonnen terrein braak ligt; juist dat terrein waarop ik onlangs de aandacht vestigde. De programma's van het Rotterdams Kamerorkest bevatten een zeer zorgvuldig gedane keuze uit die literatuur.
Programma's
Een serie van 6 concerten in de Rotterdamse Schouwburg is ontworpen en reeds het eerste er van (op 7 November) bewijst hoe een programma kan worden samengesteld zonder platgetreden paden te bewandelen: men hoort dan een gamba-concert van Telemann, het cello-concertino van Roussel, een ouverture van Gluck, een symphonie van Mozart en fragmenten uit Pijper's toneelmuziek voor "Antigone".
Men wordt op de andere concerten geconfronteerd o.a. met weinig gespeelde symphonieën van Haydn en Mozart, met concerten voor hobo en voor hoorn van Richard Strauss, met de 6de symphonie van Schubert, Roussel's concerto voor kamerorkest, een vioolconcert van Stamitz, een declamatorium "Orpheus" van de Zwitser Will Eisenmann.
Met opzet wordt hier de nadruk gelegd op de muziek zelf, omdat die - ook naar het oordeel van Piet Ketting - in de eerste plaats in het middelpunt van de belangstelling dient te staan. De solisten zijn pas daarnà gekozen: Piet Lentz (cello en gamba), Jaap Stotijn (hobo), Ellen Nicasie-Stotijn (harp), Kees Versnij (hoorn), Thomas Magyar (viool), Johan Feltkamp (fluit), Maria Becker (declamatie), Vera Doniska en Margherita de Landi (zang).
En wat de toekomstplannen betreft? "Wel", zegt Piet Ketting, "wij repeteren vijf keer per week, er wordt enorm hard gewerkt, en wij studeren nu reeds werken, die later op de programma's komen. Zo gaan wij bijvoorbeeld Roussel's Suite in F uitvoeren, Janácek's pianoconcert voor de linkerhand en Respighi's concert voor viool, hobo, hoorn, piano, contrabas en strijkorkest. Allemaal werken, welke totaal onbekend zijn in Rotterdam."
Met meer dan gewone belangstelling mag men de verrichtingen van dit Rotterdams Kamerorkest volgen, lijkt mij: vóór alles omdat hier een initiatief is genomen, dat beschouwd kan worden als de eerste poging het traditionele concertleven welbewust te vernieuwen. Wie volgt.
zaterdag 21 oktober 1950
Een pianist en een zangeres: twee teleurstellingen
De zinloosheid van het huidige concertleven is gisteravond weer eens in Amsterdams kleine Concertgebouwzaal aangetoond. Want zinloos en volmaakt overbodig was het dat Enrique Arias helemaal uit Zuid-Amerika hierheen was gekomen om te laten horen hoe onbewogen, schools en stumperig hij piano speelt. Bach, Mozart en Beethoven waren het slachtoffer van zijn technische onmacht en muzikaal wanbegrip.
Meer slachtoffers heb ik hem niet horen maken, want na de pauze was ik in de Bachzaal, waar Jos Vincent-Woldendorp haar altachtig-getimbreerde mezzosopraan in dienst stelde van een opmerkelijk programma: liederen van Debussy, Tailleferre, Harsànyi en Dandelot.
De laatste twee componisten bleken wat bleke afgietsels in impressionistische trant te hebben gewrocht, maar de liederen van Tailleferre bewezen dat dit vrouwelijke lid van de vroegere "Groupe des six" haar beroemde bentgenoten Poulenc, Milhaud en Honegger in oorspronkelijkheid soms overtreft.
Op het eerste gehoor leek de zangeres de intelligentie te bezitten om een lied expressie en psychische gestalte te geven. Maar langzamerhand kwam ik tot de overtuiging dat haar uitdrukkingsmiddelen toch te beperkt waren om te overtuigen.
Zij had daarbij nog een onvoldoend ontwikkelde stem welke de strijd met een ontoereikende ademtechniek af en toe hinderlijk duidelijk verloor. Onzuiverheid, vooral in de hoogte, was er o.a. het gevolg van.
Loo Vincent zorgde voor goede pianobegeleidingen.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 21 oktober 1950
Kwart eeuw Jeugdconcerten
Concertgebouworkest speelde voor 200.000 scholieren
Belangeloos werk van vereniging met ideaal
(Van onze muziekredacteur)
"IN 25 jaar heeft de Vereniging voor Muzikale Ontwikkeling der Schooljeugd 75.000 scholieren van het Middelbaar
Onderwijs een serie van drie concerten door het Concertgebouworkest laten bijwonen. Dat betekent dus dat er in die
kwart eeuw meer dan 200.000 plaatsen in het Concertgebouw zijn verkocht aan de jeugd tussen 13 en 18 jaar".
Dat zegt mevr. G. Polak-De Meijer, de bescheiden secretaresse der vereniging. En ook zij viert een jubileum, want behalve dat deze jeugdconcerten thans hun 25ste seizoen ingaan, herdenkt zij het feit dat zij een kwart eeuw bestuurslid van de vereniging is.
Dat mag wel eens gezegd worden; de buitenwereld immers merkt weinig van de activiteit, die op dit gebied wordt ontplooid. Men werkt in alle stilte, zonder reclame, zonder veel ruchtbaarheid, èn.... zonder subsidie. Mevr. Polak, het enige nog in functie zijnde bestuurslid, dat reeds aan de oprichting meehielp, verricht al het administratief en organisatorisch werk con amore. "En wij doen dat", zegt zij, "omdat wij ons een ideaal hebben gesteld: een ideaal dat duidelijk wordt weergegeven door de naam onzer vereniging. Hoe het begin is geweest? Vijf mensen zetten de zaak in 1925 op poten; tot hen behoorden Sem Dresden, Paul F. Sanders en ikzelf. Wij wilden de jeugd in contact brengen met de schoonheid der muziek en daarvoor moesten - leek ons - de uit te voeren werken worden toegelicht. Bij het eerste concert in 1925 hield Cornelis Dopper in de grote Concertgebouwzaal vóór het begin een inleiding. Luidsprekers waren er niet en het geheel bevredigde zo weinig. Het bezoek liep achteruit, en omdat bovendien die inleiding eigenlijk te kort en daardoor wel te oppervlakkig moest zijn, besloten wij de concerten van te voren op de scholen zelf door vakmensen te laten toelichten.
De verbetering was er al dadelijk, het bezoek is sindsdien steeds toegenomen. Met één serie van 3 concerten waren wij begonnen, spoedig kwamen er twee en de laatste jaren zijn er drie series, alle vrijwel uitverkocht. Twee vinden er na elkaar op Woensdagmiddagen plaats, één op Vrijdagavonden.
Ongeveer 90 scholen bezoeken de concerten, scholen van elke richting: openbare, katholieke, protestantse, vakscholen. En tien inleiders zorgen voor de toelichtingen.
Ook in Kleine Zaal
Of alle klassen van de middelbare scholen mogen komen luisteren? Neen, de orkestconcerten zijn bedoeld voor de leerlingen van het tweede leerjaar en hoger. Voor de leerlingen van de eerste klasse organiseren wij concerten in de Kleine Zaal, waar zij de instrumenten leren kennen: met name de blazers en de strijkers. Op het derde concert treedt meestal Harry van Os met volksliederen op."
Het jubileumseizoen wordt 25 October ingezet met een concert onder Pierre Monteux, en hij is één van een reeks dirigenten, die duizenden kinderen hebben doen kennismaken met de betoverende klank van het Concertgebouworkest. Om enkele te noemen: Van Beinum, Kubelik, Mengelberg. Zij lieten en laten dan per seizoen enkele grote symphonische en wat kleinere orkestwerken horen. Ook dit jaar gebeurt dat, en daarbij wordt de Nederlandse muziek niet vergeten: de programma's vermelden o.a. de namen Hendrik Andriessen en Badings.
Er zijn ook drie feestconcerten geprojecteerd in dit 25ste jaar van het bestaan: twee op 1 en één op 6 December. Bij uitzondering zal dan een solist optreden: Willem Andriessen, die concerten van Grieg en Beethoven speelt en zelf een inleiding gaat houden.
Ziedaar het weinig opzienbarende verhaal van 25 jaar jeugdconcerten. Weinig opzienbarend, maar het werk, dat hier op ideële gronden wordt verricht, is daarom niet minder belangrijk. Het verdient ten volle de belangstelling van allen die het goed menen met de opvoeding onzer jeugd. "Want zo moet men onze activiteit beschouwen", zegt mevrouw Polak, "wij zien er een verlengstuk van het onderwijs in, een onmisbaar verlengstuk, een wezenlijk bestanddeel der culturele vorming van een opgroeiende generatie."
maandag 23 oktober 1950
Recital van twee cellisten: Paul en Maud Tortelier
Dat Paul Tortelier een meesterlijk cellist is, wist men reeds. Sinds gisteravond weet Amsterdam bovendien, dat ook zijn vrouw Maud Tortelier voortreffelijk cello speelt en in vrijwel alle opzichten haar echtgenoot tot voorbeeld heeft genomen. Dit voor zover het de cello aangaat. Zij gaven in de kleine Concertgebouwzaal een recital, dat tot enige verrassende conclusies aanleiding geeft.
Daar was in de eerste plaats het programma, dat drie werken voor twee celli vermeldde: een onalledaagse combinatie, die wel wat lawaaierig wordt op den duur.
Die drie stukken (Händel, Couperin en Tortelier zelf) waren bewerkingen. Van de cellist hoorde men een concert voor 2 celli: een nogal vormloze brij laat-romantische klanken. Voeg daarbij dat hij zelf vier delen uit Ibert's "Histoires" speelde (alwéér een arrangement, oorspronkelijk zijn die voor piano!) en men kan deze programmakeuze bezwaarlijk stijlvol noemen.
Slechts Schubert's "Arpeggione"-sonate was er om ons in staat te stellen te oordelen over het kunstenaarschap van deze technisch volmaakte cellist. Het werd een teleurstelling: want de op zichzelf prachtige toonvorming bleek door een tekort aan variatie toch te gaan vervelen, en het geheel maakte de indruk, dat Tortelier eerder er op uit was zijn beheersing van het instrument te demonstreren dan tolk te zijn van de componist. Dit was geen Schubert meer, maar veeleer een uitsmijter waarin virtuositeit werd ten toon gespreid.
Jammer, dat iemand met zulke onbetwistbare instrumentale capaciteiten zo weinig stijlgevoel bezit. Gérard van Blerk begeleidde nauwgezet.
LEX VAN DELDEN
woensdag 25 oktober 1950
Tibor de Machula solist in Dvorák
De openbare donateurs-repetitie van de maatschappij "Caecilia" (welke ten doel heeft de nagelaten betrekkingen van musici of gewezen toonkunstenaars te ondersteunen) is een groot artistiek succes geworden voor de eerste solocellist van het Concertgebouworkest, Tibor de Machula. Hij was gistermiddag in het Amsterdamse Concertgebouw solist in Dvorák's celloconcert, en zijn vertolking mocht met recht een formidabele prestatie worden genoemd.
Iedere noot kreeg spanning en geladenheid, en technisch was zijn spel van een zeldzame gaafheid, zoals slechts de allergrootsten bereiken. De uitvoering was, dank zij Pierre Monteux, ook in orkestraal opzicht uniek, zodat een geheel ontstond van onvergelijkelijke overtuigingskracht.
Monteux, die de middag had geopend met een tintelend-lichte uitvoering van Rossini's ouverture "De Italiaanse in Algiers", besloot het concert met een doorzichtige, meesterlijke weergave van Brahms' Tweede Symphonie.
Zij die dit onvergetelijke musiceren hebben gemist, kunnen Donderdagavond a.s. hun schade inhalen op het "Caecilia"-concert; dan wordt hetzelfde programma ten gehore gebracht.
Verdi's "Requiem"
Met veel verwachting ging ik des avonds naar dezelfde zaal, waar het Amsterdams Oratoriumkoor het indrukwekkende "Requiem" van Verdi ten gehore bracht. Het werd een bittere teleurstelling, want aan deze uitvoering ontbrak zoveel dat men eigenlijk niet aan openbaarheid toe was.
Voor mijn gevoel is de oorzaak van dit falen in de eerste plaats te zoeken in de gebrekkige directie van Piet van Egmond die bijna geen maat onaangetast liet. Het was bijvoorbeeld ergerlijk te bemerken dat elk zachter worden steevast vergezeld ging van een verlangzaming. Rusten duurden vrijwel steeds te lang en de koorzang was bepaald onvoldoende.
Van de tekst was nauwelijks een woord verstaanbaar en het geproduceerde klankgemiddelde was ruw. Daar boven dien van enig evenwicht tussen de orkestpartij (waarvoor de Haarlemse Orkest Vereniging tekende) en het koor dikwijls geen sprake was, ontstond een geheel dat weinig overeenkomst vertoonde met het werkelijke notenbeeld.
De solisten waren Corrie Bijster, Leni Henning, Peter Offermanns (die er eens lelijk uit was) en Theo Baylé.
LEX VAN DELDEN
donderdag 26 oktober 1950
Johan van Ruyven neemt afscheid van de Kunstkring "Voor Allen"
(Van onze muziekredacteur)
WIE nog in het besef leeft, dat de leidinggevende figuren in de organisatie van ons kunstleven tot de bevoorrechte
klasse van vermogenden moeten behoren, zal van die misvatting genezen kunnen worden bij het horen van de
levensgeschiedenis van de heer Johan van Ruyven. Zijn naam zal misschien weinigen bekend zijn, zijn belangrijke
levenswerk heeft in Nederland algemene populariteit verworven. Kort gezegd is dit: de Kunstkring, of zoals de naam
voluit luidt: Amsterdamse Kunstkring "Voor Allen", die hij hielp oprichten en waarvan hij thans afscheid gaat nemen
wegens het bereiken van de pensioensgerechtigde leeftijd.
Van kappersbediende tot "kunstverbreider"
Die levensgeschiedenis mag er wezen. Want, nietwaar, iemand die, als kappersleerling begonnen, het zover brengt, dat hij tienduizenden van kunst laat genieten - zo iemand verdient algemene waardering.
Deze Johan van Ruyven was al op zijn 16de jaar tot de socialistische jeugdbeweging toegetreden. "Dat was in 1899," vertelt hij. "Ik vond dat het daar te materialistisch toeging. Zelf had ik beeldhouwer willen worden, maar mijn vader wilde dat ik, evenals hij, kapper zou worden. En dus stond ik toen als bediende in de zaak van mijn vader, aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal nummer 127. Het huisje waar nu het kantoor van de Kunstkring al jaren is gevestigd.
Acht gulden verdiende ik per week en mijn enige contact met kunst was toen, dat ik als "heklid" de zomerconcerten van het Concertgebouworkest bijwoonde. Daar rijpte het plan, samen met enkele vrienden, iets voor de arbeiders te doen. We begonnen voorstellingen van kleinkunst te organiseren in Salvatori: Pisuisse, Eduard Jacobs, Hulleman traden er o.m. op. En van het geld, dat er overbleef lieten we "ernstige" muziek spelen, door Evert Cornelis, Eldering, Leijdensdorff, Julius Röntgen, om enkele te noemen.
En in 1910 werd daaruit "Kunst aan Allen" geboren. Vierduizend leden waren er en uitbreiding kwam er weldra. Vooral aan de adviezen van Cornelis heb ik toen veel gehad. Ik was maar een heel gewone jongen, vergeet dat niet.
14 concerten voor 7 gulden
Toen dan in 1920 de Amsterdamse Kunstkring "Voor Allen" werd opgericht, werd ik secretaris. Dat bleef ik tot 1937, waarna ik administrateur werd. Er is heel wat op kunstgebied gebeurd in die tijd. Een hoogtepunt was bijvoorbeeld in 1924 een kwartetserie van 14 avonden in de Vrije Gemeente. Veertien concerten o.a. door de Bohemers, het Capet-kwartet, de Boedapesters - en dat alles voor f 7, programmaboek (door Paul F. Sanders geschreven) inbegrepen. In 1926 volgde een danscyclus van 8 avonden: Argentina, Jodiana en Wigman waren daar bij."
En nu zal dan de heer Van Ruyven op 31 October in het Concertgebouw gehuldigd worden, na een concert door Goldberg. "Maar ik schei er niet mee uit, ik zou me dood vervelen," zegt hij. "Ik ben nu met een grootscheeps plan bezig: een landelijke federatie van kunstkringen en van alle verenigingen die zich op kunstgebied begeven. Deze week gaan naar 150 organisaties de circulaires uit.
Ik stel me een bestuur voor van 14 leden: elke provincie wijst één bestuurslid aan, en Amsterdam, Den Haag en Rotterdam ook. De voordelen van een dergelijke federatie? We kunnen een kunstenaar dan voor een hele reeks concerten engageren. Dat is goedkoper en dat betekent weer, dat we de entrée-prijzen zeer laag kunnen stellen. Die vind ik op het ogenblik veel te hoog. We bereiken de arbeiders niet meer en dat moet toch ons doel zijn.
Die federatie zal bovendien jeugdconcerten moeten verzorgen, boekjes uitgeven over componisten en muziek, in kleine plaatsen toneelvoorstellingen organiseren en de uitvoering van Nederlandse muziek stimuleren."
Een plan dat bewijst dat deze 67-jarige boordevol energie en optimisme zit. Het Instituut voor Arbeidersontwikkeling, dat reeds vroeger de heer Van Ruyven had aangezocht, heeft ook thans weer bijzondere belangstelling voor dit nieuwe initiatief, waarvan men slechts mag hopen, dat het gerealiseerd zal worden. Dat zal dan het mooiste zijn waarmee Johan van Ruyven zijn werkzaamheden op cultureel gebied zal kunnen bekronen.
vrijdag 27 oktober 1950
Nieuwe vinding: Langspeelplaten voor gewone gramofoon
(Van onze muziekredacteur)
DEZER dagen is alweer een nieuw soort langspeelplaat op de markt gebracht, en naar het resultaat te oordelen dat ik
hoorde, is hier een bijzonder geslaagde oplossing van het probleem gevonden, hoe men het veelvuldig onderbreken van
op platen vastgelegde muziek kan verminderen.
De Deutsche Grammophon Gesellschaft komt de eer toe die even vernuftige als voor de hand liggende oplossing te hebben gerealiseerd. Men ging er van uit dat de normale plaat groeven bevat op ongeveer gelijke afstanden; en daar de plekken met de luidste klank de breedste groef moeten hebben, waren er eigenlijk voor een groot deel van de plaat (voor de zachtere passages nl.) te brede groeven.
Zo waren er in totaal minder groeven op een plaatzijde dan mogelijk is. De nieuwe vinding berust nu op het volgende: men laat de breedte van de groef variëren, gebruikt bij zachte passages zeer smalle en in luide fragmenten bredere groeven. Hierdoor kon men het totale aantal groeven opvoeren en het resultaat is dat één plaatkant thans 8 minuten muziek kan bevatten in plaats van 4 minuten gelijk vroeger het geval was.
Voor de meeste werken betekent dit een groot voordeel: een deel van een normale klassieke symphonie kan nu op één plaatzijde worden opgenomen. Bovendien draaien deze gramofoonplaten 78 toeren, zodat ze op een normale gramofoon gespeeld kunnen worden. Het naaldgeruis is minder geworden. De kwaliteit van het geluid is volkomen gelijk aan die van de normale gramofoonplaat.
Het repertoire van deze "Variabele Micrograde 78", zoals dit nieuwe systeem heet, is nog beperkt; twee werken er van heb ik gehoord. Beethoven's Serenade voor strijktrio, opus 8 nr. 2, een bijzonder aantrekkelijk jeugdwerk dat de componist later voor altviool en piano bewerkte, kreeg een glasheldere reproductie op twee platen (72006/07) en het spel van Erich Röhn (viool), Reinhard Wolf (alt) en Arthur Troster (cello) voldoet aan de hoogste eisen.
Ook een vocaal werk bracht de Deutsche Grammophon Gesellschaft uit: Schumann's "Frauenliebe und -leben" (72009/10). Alweer een opmerkelijk heldere opname, die de prachtige altstem van Elisabeth Höngen ideaal doet uitkomen. De pianopartij was bij Ferdinand Leitner in uitstekende handen. De prijs per plaat bedraagt f 9.-.