vrijdag 15 september 1950
Marjo Tal gaf 24 concerten

(Van onze muziekredacteur)
Onlangs is de Amsterdamse pianiste Marjo Tal teruggekeerd van een concertreis door Israël. Zij heeft er ruim twee maanden geconcerteerd. Hoeveel concerten? "Het waren er 24", zegt zij, "overal, door het hele land, ook in de nederzettingen, waar ik soms in de openlucht, soms in eetzalen of theaters optrad. De honger naar muziek is er overweldigend: het gebeurde vaak dat ik na afloop van een recital nog twee uren moest doorspelen. Uit het publiek werden mij dan thema's opgegeven, waarover ik improviseerde; eens speelde ik vijftien improvisaties als toegift".

Het repertoire? "Bach, Brahms, Bartók, Schubert, Escher - diens suite "Arcana musae dona" speelde ik enkele keren ook voor de radio in Tel Aviv. De Diabelli-variaties van Beethoven bleken vreemde kost te zijn voor Israël; toch heb ik ze ettelijke keren uitgevoerd, o.a. in Jeruzalem op een concert onder het beschermheerschap van de Nederlandse gezant.

En wat het prettigste is: ik ben uitgenodigd volgend jaar September en October met het Israëlisch Philharmonisch Orkest op te treden".


zaterdag 16 september 1950
Dolf Hendrikse speelde Bach in de Oude Kerk

Het zesde concert in de reeks van zeven orgelconcerten door de Nederlandse Bachvereniging in de Oude Kerk van Amsterdam aan Bach gewijd, heeft mij in zeker opzicht teleurgesteld. Niet het programma was daarvan de oorzaak, maar veeleer het spel van de organist Dolf Hendrikse dat wel onsentimenteel en kloek, maar daarbij tevens onduidelijk en grof was. Met name de "eentonige" registreringen in het begin van het concert konden nauwelijks boeien.

Niettemin zal men diep onder de indruk gekomen zijn van de grootheid dezer composities; de grandioze Fuga in b en het Preludium en de triomfantelijke Fuga in G zijn zó volmaakt en overtuigend dat men in welke uitvoering dan ook wordt gefascineerd.

LEX VAN DELDEN


maandag 18 september 1950
Emotieloos Volksconcert onder Eduard Flipse

Gebrek aan oorspronkelijkheid kenmerkte het programma van het Volksconcert, Zaterdagavond in het Amsterdamse Concertgebouw.

Richard Strauss' "Tod und Verklärung", Chopin's Tweede Pianoconcert en Dvorák's Vijfde Symphonie - ziedaar het weinig opzienbarende geheel, dat Eduard Flipse gestalte moest geven.

Hij deed dat met duidelijke kennis van de partituur en met veel brio. Dat het orkestspel nochtans af en toe grof en het evenwicht soms zoek was, bleef overigens evident.

Een voorbeeld: de inzet van Chopin's concert mislukte bepaald hinderlijk. Askenase was er de solist in; het werd een vertolking, die vóór alles was gekenmerkt door onpersoonlijke routine. Dat was in zulk een mate het geval, dat deze toch al niet steeds overtuigende muziek voorbijging zonder enige indruk te maken. Behalve dan dat het Concertgebouw eindelijk een nieuwe vleugel bezit, een bijzonder mooie nog wel. Dat was de enige verrassing van deze overigens emotieloze avond.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 19 september 1950
"Decca" komt binnenkort met langspeelplaten

(Van onze muziekredacteur)
Binnen enkele weken zal de Engelse Decca voor het eerst in Europa langspeelplaten in de handel brengen, ook in Nederland.

De platen van 30 cm middellijn bevatten 45 minuten muziek, de kleine van 25 cm spelen 30 minuten. Dat betekent in de practijk dat een gehele symphonie van Haydn, Mozart of Mendelssohn op één kleine langspeelplaat opgenomen kan worden. Men zal de voordelen begrijpen: weinig wisselen van platen, ruimtebesparing, en dan komt er nog bij, dat de platen van onbreekbaar materiaal zijn.

Tegelijkertijd wordt er een klein gramofoontoestel bij in de handel gebracht, waarop men behalve langspeelplaten ook normale opnamen kan spelen. Het zal f 115 kosten.


dinsdag 19 september 1950
Theo Olof naar buitenland

(Van onze muziekredacteur)
De violist Theo Olof is uitgenodigd op 14 October het Vioolconcert van Bartók te spelen voor Radio Genčve; dat gebeurt tijdens een jubileumconcert ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van dit radiostation. Ernest Ansermet dirigeert.

Donderdag a.s. is Theo Olof gast bij het Stedelijk Orkest van Bournemouth (Engeland), waar hij het Vioolconcert van Rawsthorne vertolkt.


vrijdag 22 september 1950
Gluck's opera "Orfeo" op de gramofoonplaat
Kathleen Ferrier in de titelrol

HET gebeurt zelden dat gramofoonmaatschappijen er toe overgaan volledige opera's op de plaat vast te leggen; en mochten ze dit fiere besluit nemen dan was er in negen en negentig van de honderd gevallen sprake van een geliefd exemplaar uit het repertoire, om een voorbeeld te geven: "Faust" of "Paljas". Met des te meer verrassing (čn goedkeuring) begroet men de opname die Decca onlangs uitbracht van Gluck's opera "Orfeo". En al is hier dan wel geen volledige reproductie het resultaat geweest, met een gecomprimeerde weergave op 14 plaatkanten kan men toch ruimschoots een gefundeerd oordeel vellen over de betekenis van deze muziek. Veertien plaatzijden, besteed aan een niet zo heel erg bekende opera, - dat getuigt van initiatief en bereidheid risico van financiële tegenvallers te durven dragen.

Sinds vorig jaar, toen de Nederlandse Opera de "Orfeo" in het Holland Festival ten tonele voerde met Kathleen Ferrier in de titelrol - en het plan bestaat in de toekomst weer voorstellingen er van te geven - kent men deze op het Griekse verhaal gebaseerde opera. De geschiedenis heeft Gluck enige ongelukkige veranderingen laten ondergaan en met name het optreden van Amor, die na Eurydice's "tweede" dood voor een feestelijk slot zorgt, is dramatisch bepaald ridicuul. Toch bevat het werk fragmenten van ongehoorde schoonheid die vooral muzikaal indruk maken door de nobele expressie en sereniteit van sfeer: dit is het duidelijkste het geval in de tweede acte waar Orfeo de Elyzeese Velden betreedt.

Hij wie dit alles nog niet voldoende mocht zijn, bedenke dat de uitvoering boven elke lof verheven is en dat alleen daarom al het bezit van deze unieke opname de moeite waard is. Hoe kon het ook anders? Kathleen Ferrier immers gaf aan de titelrol haar onovertrefbare vocale capaciteiten en een aangrijpende menselijkheid mee, en dat betekende een vertolking, die geen ogenblik ook maar iets te wensen overlaat.

Eurydice en Amor waren bij Anne Ayars en Zoë Vlachopoulos in uitnemende handen. Maar wat verrassender is: de moeilijke instrumentale partij werd ideaal gespeeld door het Southern Philharmonic Orchestra onder leiding van Fritz Stiedry die hier vrijwel geheel onbekend is en met deze uitvoering bewees met een orkest te kunnen omgaan en een maximale dosis goede smaak te bezitten. Het Glyndebourne Festival Koor leverde ten slotte een alleszins passende bijdrage (Decca AK 1656-62, f 6.50 per plaat).

Bach-cantate

Van niet minder belang is de vlekkeloze opname die Columbia wijdde aan cantate nr. 82 van Bach, getiteld "Ich habe genug" en gecomponeerd voor Maria-Lichtmis. Evenals in vele andere werken geeft Bach hier blijk van een voor zijn tijd kenmerkende berusting in en zelfs verlangen naar de dood. Van de drie aria's die in deze cantate voorkomen valt het zwaartepunt op de middelste "Schlummert ein, ihr matten Augen; fallet sanft und selig zu!": een indrukwekkende, devote en van een oneindige gemoedsrust getuigende muziek die tot het schoonste uit Bach's gehele oeuvre behoort. De bariton Hans Hotter zong haar met prachtige stem en volledige overgave, hetgeen trouwens ook voor de openingsaria "Ich habe genug" en de opgewekte, aartslastige slotaria "Ich freue mich auf meinen Tod" (een echte finale!) geldt. Anthony Bernard en het Philharmonia Orkest zorgden voor een volmaakte orkestpartij (Columbia, LX 8719-21, f 6.50 per plaat).

LEX VAN DELDEN


zaterdag 23 september 1950
Keukenpan als solo-instrument in uitzending van VARA
"Concrete muziek" een Franse vinding

(Van onze muziekredacteur)
Hebt u bij het zoeken naar een of ander station op uw radiotoestel wel eens het geluid van een reeks toevallig gepasseerde stations gehoord? Stel u nu voor, dat al die stations bezig waren met het uitzenden van gramofoonplaten, die alle barsten bezaten.

Aan een dergelijk hypothetisch geluid moest ik denken toen ik gistermiddag luisterde naar de "Symphonie pour un homme seul", welke de lezing illustreerde, die Frank Onnen voor de VARA (over Hilversum I) hield over "concrete muziek". Een verbijsterend samenstel van allerzonderlingste klanken, maar ondanks het ontbreken van welke aesthetische betekenis dan ook, toch fascinerend.

Componist, of beter constructeur van genoemd werk is de Franse ingenieur Pierre Schaeffer, die in het technisch laboratorium van de Franse radio-omroep jarenlang heeft geëxperimenteerd met allerlei acoustische middelen. Het resultaat was zijn "concrete muziek".

Geruchten, die men in het dagelijkse leven ontmoet, soms zelfs in het geheel niet afkomstig van muziekinstrumenten maar van gebruiksvoorwerpen bijvoorbeeld, stelt Schaeffer samen tot een geheel. Zo ontstond - om één van de gisteren uitgezonden illustraties te noemen - de "Etude pathétique", waarin de solopartij is toevertrouwd aan een keukenpan, een doodgewone keukenpan! Toch kost het moeite dit "instrument" te herkennen en dat komt omdat Schaeffer door middel van de moderne electro-acoustische apparatuur allerlei kunstgrepen toepast.

Dat gaat zo: een klap op een keukenpan veroorzaakt geluid. Laat nu eens de klap zélf, de aanslag weg, verleng de echo en verplaats bij het opnemen de microfoon, dan resulteert een "ingeblikt" geluid waarvan men niet meer herkent, dat het van een keukenpan afkomstig is. De keukenpan is dus niet meer dan een middel. Een middel waarvan nauwelijks enige eigenschap in het klinkende resultaat overblijft.

En dát lijkt mij een zwak punt in de theorieën van de heer Schaeffer. Hij is nl. tot de conclusie gekomen, dat de huidige muziekbeoefening op een dood punt is geraakt en tracht nu een nieuwe muziek (de "concrete muziek") te vinden. Voorlopig heeft hij slechts het technische materiaal er voor gevonden. Maar - zo vraag ik mij af - zijn de door hem "geschapen" geluiden inderdaad kenmerkend voor keukenpannen?

Het is stellig mogelijk een zelfde resultaat langs geheel andere wegen te bereiken, met electrische geluidsbronnen bijvoorbeeld. Wél essentieel in dit "systeem" zijn de electro-acoustische kunstgrepen, zoals het verkorten of verlengen van echo's. Maar of dit middel zal kunnen leiden tot een nieuwe aesthetiek, lijkt mij bijzonder twijfelachtig. Immers, vooralsnog is een zo bij uitstek onmechanische zaak als de menselijke ziel met al haar emoties volstrekt onmisbaar bij het tot stand komen van wat men "muziek" pleegt te noemen. Zodra de heer Schaeffer er in geslaagd is dit element "ziel" in zijn laboratorium te construeren, moet hij mij waarschuwen. Dán kom ik luisteren.


maandag 25 september 1950
Volksconcert belichtte twee van Bachs zonen

Het is een niet te miskennen feit dat men van de muziek der zonen van Johan Sebastiann Bach noch steeds nauwelijks iets kent. Dat is stellig onrechtvaardig en het Volksconcert, gisteravond in het Amsterdamse Concertgebouw, heeft duidelijk gemaakt dat althans twee van die zonen volledig recht hebben op meer belangstelling.

De Sinfonia in Bes van Johann Christian, die zoveel invloed op Mozart heeft uitgeoefend, moge de insider dan wel kennen, het staat vast dat deze, de naderende romantiek reeds voorspellende muziek verdient vaker te worden uitgevoerd dan tot nu toe het geval was.

Van Carl Philipp Emanuel, Bach's derde zoon, is de laatste jaren helemáál niets ten gehore gebracht. Alweer een tekortkoming in onze concertpractijk, zoals de uitvoering van diens celloconcert bewees: een bijzonder geďnspireerd stuk, waarvan met name het indrukwekkend-schone langzame deel een typisch individuele, romantische persoonlijkheid verraadt.

Samuel Brill, solocellist van het Concertgebouworkest, was er de solist in, en vooral zijn zangerige toonvorming en bezielde muzikaliteit in het langzame deel lieten niet na indruk te maken. Al was hij dan in de snelle hoekdelen soms wat minder gelukkig, toch was zijn succes groot.

Hein Jordans dirigeerde beide werken beheerst, maar kon toch niet voorkomen dat er af en toe schommelingen optraden. Met een herhaling van Beethoven's Derde Symphonie werd de avond besloten.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 26 september 1950
de lopende band

ALS men eenmaal weet, dat "Een eeuw Nederlandse muziek" van prof. Eduard Reeser de periode 1815-1915 behandelt, dan zal men dit belangrijke stuk cultuurgeschiedenis met veel interesse lezen: prof. Reeser heeft een bijzonder uitgebreid materiaal verzameld over de componisten uit dit tijdvak, om enkele te noemen, Wilms, Verhulst, Van Bree, Viotta, Diepenbrock. Dat moet een ware titanenarbeid geweest zijn. Jammer dat men pas op de allerlaatste pagina te weten komt tussen welke jaren het hier behandelde zich afspeelt. De inleiding zegt er niets over en daardoor vooral zou ik mij kunnen voorstellen dat menige lezer af en toe ergernis voelt opkomen over de oppervlakkige behandeling van de muziek ná 1915.

De eerste 279 bladzijden bieden zoveel belangwekkende historische stof dat het boek alleen daaraan al zijn niet te miskennen waarde ontleent. Dat de schrijver de talloze muziekvoorbeelden vaak van nietszeggende verklaringen en opmerkingen voorzien heeft, is begrijpelijk: prof. Reeser is immers musicoloog en geen musicus.

De pagina's 281 en 282 zijn toch nog - zij het oppervlakkig - gewijd aan de muziek na 1915. Dat hierin storende fouten en merkwaardige opsommingen voorkomen, ontsiert het geschrift. Voor de voluit onverbeterlijke uitgave (met vele illustraties) verdient Querido niets dan lof. Prijs f 15.-.

L. V. D.


vrijdag 29 september 1950
Ontslagen bioscoopmusici hielden eerste orkestrepetitie

(Van onze muziekredacteur)
Het nieuwgevormde orkest, bestaande uit de vijftig ontslagen bioscoopmusici van het Royal-Tuschinski concern, is vanmorgen onder leiding van John Brookhouse McCarthy in gebouw De Brakke Grond te Amsterdam de eerste repetities begonnen.

Sheherazade van Rimski-Korsakow stond op de lessenaar. "De meesten van jullie hebben het zeker nog nooit gespeeld. Ik geef even tempi aan", zegt de dirigent. "Aan dit stuk weet men zo ongeveer, wat voor soort muziek wij gaan spelen", vertelde hij mij. "Bekende semi-klassieke muziek als opera- en operette-ouvertures, rapsodieën van Liszt. Wij gaan dus programma's uitvoeren zoals in 1919, in Bellevue, bij de zomerconcerten onder leiding van Max Tak het geval was".

"De bedoeling? Wel, in de eerste plaats willen wij de concerten als een demonstratie beschouwen tegen het ontslag. Zo maken wij het publiek attent op ons bestaan. Dat wij daarnaast proberen werkgelegenheid voor het orkest te scheppen, spreekt van zelf. Met enkele impresario's zijn wij reeds in onderhandeling. Zo is er b.v. kans, dat wij een tournée door ons land gaan maken met een Italiaanse operagroep".

Alle te spelen werken zijn gearrangeerd door John Brookhouse McCarthy en ik moet zeggen, dat het begin van Sheherazade bijzonder goed klonk, ondanks het feit, dat het orkest nog niet compleet was. Een deel van de ontslagen Amsterdamse musici was namelijk nog in theater Tuschinski om zijn ontslagbewijs te halen. De Rotterdammers waren toen reeds per bus aangekomen.


zaterdag 30 september 1950
Factoren van materiële aard bepalen concertpractijk

(Van onze muziekredacteur)
HET nieuwe concertseizoen is weer begonnen zijn eerste nog maar schuchtere schreden te zetten en men kan nu al voorspellen, dat de recitals en concerten ook dit jaar weer als een lawine op de muziekliefhebbers zullen neerstorten. Dat moét men wel afleiden uit de bonte verzameling affiches die sinds vorige week de witgekalkte muren van het Concertgebouw ontsieren. Dat een dergelijke situatie reeds jarenlang de concertpractijk beheerst, is niet bepaald bevorderlijk voor een gezonde muzikale activiteit.

Wie recital wil geven moet geld betalen

Avond in avond uit spelen, voor het merendeel buitenlandse, solisten voor een nagenoeg lege kleine Concertgebouwzaal en hun enige drijfveer is over het algemeen het verlangen een zo gunstig mogelijke Nederlandse critiek te ontvangen. Het is immers een bekend feit, dat de Nederlandse muziekpers de naam heeft onkreukbaar en eerlijk te zijn. En daarom dan ook schijnt in het buitenland, met name in Amerika, een goede Nederlandse beoordeling van ongewoon belang te zijn voor de musici.

Wat voor reële waarde men daaraan ook moge hechten, de situatie is er nu eenmaal: pianisten, violisten, zangeressen en zangers, ze blijven onze concertzalen met hun al dan niet geslaagde pogingen vullen en het ziet er niet naar uit dat daarin spoedig verandering komt. De practijk heeft bewezen, dat slechts een klein gedeelte van al deze executanten werkelijk het recht bezit zijn prestaties openbaar te maken. En juist voor deze begaafden, voor deze enkelingen heeft de oververzadigde muziekpractijk funeste gevolgen.

Men dient wel te bedenken, dat het voor de ware muziekliefhebber onbegonnen werk is te raden welk recital hij wel en welk hij niet moet bijwonen. Daarbij laat ik natuurlijk de concerten door reeds bekende kunstenaars buiten beschouwing. Maar het is juist de eindeloze stroom van onbekenden, deels debutanten, die de degradatie van het concertleven bewerkt. Deze niet te stuiten lawine van solisten, van wie verreweg het grootste deel zonder veel artistieke noodzaak het podium betreedt, heeft - hoe kan het ook anders - in den regel weinig publieke belangstelling. Ook dit is traditie geworden, en van deze alleszins begrijpelijke traditie zijn de weinige begaafden het slachtoffer.

Waarom dit onveranderlijk blijft voortgaan? Wel, de optredenden zelf en de onuitgesproken, maar stellig aanwezige hoop op een goede critiek, die hun de weg naar succes zal kunnen banen, zijn in eerste instantie de schuldigen, voor zover men hier van "schuld" kan spreken. Maar belangrijker is de vraag, waarom niemand tracht verandering in deze toestand te brengen. Zou het niet mogelijk zijn op dit terrein regelend, coördinerend in te grijpen?

Impresario's

Er is maar één antwoord mogelijk: neen. Het is volstrekt onmogelijk onder de huidige omstandigheden invloed op de gang van zaken uit te oefenen. Want hoe is de situatie? De enigen, die de practijk van het optreden beslissend zouden kúnnen beďnvloeden, zijn de impresario's. Zij zijn het, die de kunstenaars in staat stellen het podium te betreden. Het enige, wat de impresario's in ruil er voor vragen, is geld. Wist U dat een pianist of zanger, een violist of zangeres moet beginnen zo om en nabij de vijfhonderd gulden neer te tellen, als hij in de Kleine Zaal wil gaan optreden? Dat geldt dan nog steeds voor de niet-beroemden.

Vijfhonderd gulden! Dat is voor zaalhuur, publiciteit, enz. Zelfs al krijgt men een goed bezette zaal, dan nog is het volstrekt uitgesloten dit bedrag terug te "verdienen". Optreden betekent voor hen dan ook in de eerste plaats: geld betalen.

Maar het betekent óók, dat alleen financieel draagkrachtigen zich de weelde kunnen veroorloven hun vak uit te oefenen! Dit is de werkelijke reden, dat zo weinig Nederlanders optreden en zoveel Amerikanen, die blijkbaar in staat zijn dollars te laten rollen. En zolang deze situatie gehandhaafd blijft, zal optreden geld kosten.

De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat de huidige concertpractijk in aanzienlijke mate wordt bepaald door buiten-artistieke overwegingen, overwegingen van materiële aard. En zo kan het gebeuren, dat iemand die lust heeft vijfhonderd gulden uit te geven, zonder bezwaar van wie ook op het podium van de kleine Concertgebouwzaal plaats kan nemen. Hij hoeft daarvoor geen enkele artistieke capaciteit te bezitten; het enige waarnaar men vraagt, is zijn financiële draagkracht. Vreemde situatie.


zaterdag 30 september 1950
Sonaten-avond opende seizoen in Kleine Zaal

Ook het seizoen in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam is weer begonnen. De violist Gunnar Knudsen en de pianist Robert Vetlesen deden dat Donderdag met een sonaten-avond, waarvan ik slechts het eerste deel heb kunnen horen. Erg overtuigend was hun spel bepaald niet: daarvoor ontbrak er te veel aan.

Reeds in de sonate van de omstreeks 1700 levende Engelsman Eccles bleek dat beide uitvoerenden over een niet meer dan behoorlijk ontwikkelde techniek beschikten, die nauwelijks toereikend was om een passend ensemble te verzekeren. Het meeste trof nog de abominabele bewerking van deze muziek, die harmonieën van meer dan een eeuw later liet horen.

Ook in de er op volgende sonate in c van Grieg bleef het spel bijzonder matig en waar van emotionaliteit vrijwel geen sprake was, maakte het geheel een geestdodende indruk.

Na de pauze hoorde ik in de Grote Zaal hoe Eduard Flipse op het buitengewoon concert César Franck's symphonie gestalte trachtte te geven. Dat hij daarbij nogal willekeurig met de tempi omsprong en vooral door een nadrukkelijke traagheid aan deze muziek een bijna Germaans, bombastisch uiterlijk gaf, kwam het werk stellig niet ten goede.

Daarvóór had men herhalingen van R. Strauss' "Tod und Verklärung" en Chopin's pianoconcert in f met Askenase als solist.

LEX VAN DELDEN