zaterdag 5 augustus 1950
Gramofoonplaten
Thans ook liederen en koorwerken
DE liedkunst schijnt het stiefkind te zijn van de gramofoonindustrie: het is tenminste een niet te miskennen feit dat slechts bij hoge uitzondering een opname verschijnt van een lied. Datzelfde geldt trouwens ook voor de koorzang. Of Decca deze toestand als onaanvaardbaar beschouwt, weet ik niet; in ieder geval heeft deze maatschappij onlangs aan beide genoemde gebieden een plaat gewijd.
De bariton Heinrich Schlusnus zong met prachtig geluid en treffende expressie twee van Schumann's overtuigendste liederen, beide kenmerkende specimina van romantische kunst: de romance "Flutenreicher Ebro" en "Der Hidalgo". Sebastian Peschkó zorgde voor een volmaakte begeleiding en Decca voor een uitnemende reproductie (X 313, f 6.50).
Ook de koorzang kwam uitstekend voor de dag. Hij werd vertegenwoordigd door een Nederlands mannenkoor: de Maastreechter Staar, die o.l.v. Martin Koekelkoren een evenwichtig, sonoor geluid liet horen in het Russische volkslied "De twaalf Rovers" (met een goede baritonsolo van Jo Bannier) en Burleigh's wat sentimentele bewerking van de negro-spiritual "Deep River". Het is een uitmuntend staal geworden van het best, dat ons land op dit terrein presteert. Alleen: gaarne een volgende maal een oorspronkelijker gekozen, althans beter repertoire waarin ook aandacht wordt besteed aan hedendaagse Nederlandse werken! Men mag deze opname - hoop ik - toch wel als een begin zien? (XP 6042, f 5.10).
Nóg meer zang: Rina Gigli bleek ongeveer alles van haar beroemde vader Beniamino te hebben geleerd: in de His Master's Voice-plaat van Grieg's "Solveig's Lied" en Reger's "Maria-wiegelied" kan men haar prachtige sopraan bewonderen, haar schitterende techniek, die alle geraffineerde vocale trucjes kan hanteren, en ook het gebrek aan smaak, dat haar vader in gelijke mate bezit. (HMV, DB 6931, f 6.50). Het Royal Opera House Orkest van Covent Garden o.l.v. Hugo Rignold begeleidde haar.
Een prachtige opname bracht Columbia in de handel van de sopraan Irmgard Seefried, die het recitatief en de aria "Nun beut die Flur" uit Haydn's "Die Schöpfung" volmaakt zong, op gelijk niveau begeleid door Josef Krips en het Weens Philharmonisch Orkest. (LX 1011, f 6.50).
Wie nog meer van Haydn wil horen, heeft - dank zij Decca - nu de gelegenheid zijn Londense symphonie in D (nr. 104) te draaien. Op en top de Oostenrijkse folklorist Haydn, in een onverbeterlijke, al even Oostenrijkse uitvoering door Josef Krips met het Londens Philharmonisch Orkest, dat de Weense charme alle mogelijke nuances en doorzichtigheid meegaf. (AX 287-89, f 6.50 per plaat).
Mozart en Schubert
Eén van de hoogtepunten uit Mozart's werk is de Symphonie Concertante voor viool, altviool en orkest: een muziek die Mozart's rijkdom aan invallen op afdoende wijze demonstreert. Albert Sammons (viool), Lionel Tertis (alt) en het Londens Philharmonisch Orkest onder Sir Hamilton Harty hebben er veel zorg aan besteed, maar dat moet reeds lang geleden gebeurd zijn, want zowel het spel als de opnametechniek zijn sterk verouderd. (Columbia DX 8041-44, f 5.10 per plaat).
Al even Oostenrijks, en lyrisch als weinig andere muziek, is Schubert's Vijfde Symphonie: een ideaal werk met een volmaakt evenwicht tussen inhoud en vorm, tussen geest en materie. Beecham bezit een duidelijke affiniteit tot de romantische, vloeiende melodiek van deze compositie en hij liet het Londens Philharmonisch Orkest dan ook een levende, in alle opzichten "echte" Schubert spelen. (Columbia, LX 8424-28, f 6.50 per plaat).
LEX VAN DELDEN
dinsdag 8 augustus 1950
Festival schenkt onvergetelijke indrukken
Rijkdom aan muziek-dramatische kunst in Cézanne's geboortestad
AIX-EN-PROVENCE, 29 juli.
Het is merkwaardig te denken dat hier opera's van Mozart worden opgevoerd, op een plek waar een twee duizend jaar
geleden de Romeinen in volle wapenrusting rondliepen en legerkampen aanlegden. Een dezer dagen heb ik mij de moeite
en zweetdruppels getroost de bergen in te gaan, te voet, hetgeen in deze hitte vrijwel niemand doet: men kent het
klappen van de zon... Die moeite werd echter ruimschoots beloond met het aanschouwen van de resten der eerste
Romeinse nederzettingen, evenwijdige rijen muren en vervallen poorten. De weg die ik bewandelde was ook al een
bezienswaardigheid: de Tholonet, die verderop de Route de Cézanne heet. Daar placht Cézanne te lopen, de
schildersezel bij zich. Zijn schilderijen hebben juist deze weg vaak vast gelegd. Wie van dergelijke curiosa houdt,
begeeft zich ook naar de Rue Boulegon: in het huis nr. 23 is de schilder geboren, en zijn atelier is er nog steeds.
Nóg een gebouw herinnert aan Cézanne: het Musée des Beaux-Arts, waar ettelijke van zijn werken en brieven tentoongesteld zijn. Dit museum bevat overigens veel doeken die voor Nederlanders alleszins de moeite waard zijn. Zo hangt er een van de gaafste zelfportretten van Rembrandt; Metsu, Terborgh, Dou en De Hoogh zijn er met bijzonder fraaie schilderijen vertegenwoordigd. Een uitgebreide afdeling heeft men uiteraard ingeruimd aan Granet, evenals Cézanne inwoner van Aix.
Cranachs zijn er vrij veel, een schitterende Correggio hangt er en archeologen kunnen er hun hart ophalen aan oude Romeinse cultuur van 300 vóór Christus. Met name trekken enkele sarcophagen de aandacht en zeldzaam zijn twee Griekse mozaïeken, die nog ouder moeten zijn.
Laat ons in dit wonderlijke historische milieu niet vergeten dat er een muziekfeest aan de gang is: het is dáárvoor dat ik hierheen ben gegaan. En de indrukken die ik er opdeed, waren vrijwel uitsluitend onvergetelijk: vóóraan de twee opera's van Mozart, die in het openluchttheater (waarover ik reeds schreef) een idealere omlijsting vonden dan de meeste normale schouwburgen kunnen geven.
Opera's van Mozart
"Don Giovanni" en "Così fan Tutte" - ziedaar een rijkdom aan muziekdramatische kunst die men hier met onvergelijkelijk veel zorg realiseerde. Naar mijn smaak slaagde de merkwaardige Commedia dell 'arte, die zozeer aan Shakespeare herinnert en de naam "Così fan Tutte" (Zo zijn ze allemaal, de vrouwen!) draagt, verreweg het beste.
Dat lag voor de hand: de Fransen hebben voor een dergelijk "spel der vergissingen" - met een hele reeks verkleedpartijen - de nodige humor en lichtheid. De regie van Jean Meyer en de décors en costuums van Balthus maakten er een feestelijk, sprankelend geheel van dat geen ogenblik verslapte en voortdurend speels bleef. Kostelijk was Emmy Loose (van de Weense Staats Opera) in de rol van het kamermeisje Despina dat zich als dokter en notaris moet verkleden.
En even innemend waren de jongemannen Ferrando (Léopold Simoneau, van de Parijse Opera) en Guglielmo (Renato Capecchi, van de Scala in Milaan), die hun vermomming met geest en verve droegen. Suzanne Danco, Eugenia Zareska en Marcello Cortis (alle drie van de Scala) voltooiden het geheel met sublieme vertolkingen. Hans Rosbaud dirigeerde de voorstelling en liet het Parijse Conservatoire Orkest een Frans-lichte orkestpartij verzorgen, waaraan echter de mildheid ontbrak die men van de Weense Staats Opera kent en waardeert.
In dezelfde Franse geest bracht men "Don Giovanni" ten tonele en wie zich met deze sfeer tevreden kon stellen - en dat lukte heel goed dank zij het verrukkelijke stemmen-materiaal dat ook "Così fan Tutte" tot een vocaal feest had gemaakt - genoot van een meeslepende voorstelling. In deze regie-opvatting was weliswaar weinig plaats voor de hemelse bestraffing die de verleider Don Giovanni te gronde richt. Daarvoor was deze hoofdrol te charmant en niet voldoende bezeten door duivelse machten. Wat Renato Capecchi - die pas 27 jaar is - er van maakte was, gegeven deze omstandigheden, bewonderenswaardig. De nadruk kwam echter - en naar mijn gevoel ten onrechte - op de bufforol van Leporello te liggen. Marcello Cortis speelde en zong die partij met verbluffend gemak. Carla Castellani, Suzanne Danco, Simoneau en vooral Emmy Loose droegen prachtige prestaties aan het geheel bij dat bij Rosbaud in kundige handen was.
Vivaldi-concert
Behalve al dit feestelijks hoorde men een concert, aan Vivaldi gewijd. Men kent deze componist voornamelijk als schepper van instrumentale muziek. Ten onrechte, want - zoals thans bleek - is het niveau van andere werken stellig niet minder hoog. Het "Gloria" voor solisten, koor en orkest, is een indrukwekkend voorbeeld van zijn werkzaamheid op religieus terrein. Een bloeiende Italiaanse lyriek, uiterlijke pracht à la Händel en een naar binnen gekeerde devotie gelijk dat bij Bach het geval is, ziedaar een combinatie van eigenschappen, die deze muziek tot de hoogtepunten van de oude kerkelijke kunst doet behoren.
Fragmenten uit een onbekende opera van Vivaldi, "Justinianus" genaamd, overtuigden door dramatische kracht; over scenische mogelijkheden kon ik in deze concertuitvoering geen welomlijnd oordeel vellen. Ik betwijfel of een toneelopvoering kans van slagen heeft. De uitvoeringen met solisten van de Scala stonden op hoog peil. Een nieuwe ster bleek Pierrette Alarie: een volmaakte, lichte coloratuursopraan.
Fernando Previtali dirigeerde het geheel, waaraan het koor van de Accademia di Santa Cecilia in Rome meewerkte, met een enorm élan, dat niet naliet indruk te maken. Toch liet zijn directie toe, dat er nogal eens ongelijke inzetten optraden: meer exactheid in zijn gebaren had dit kunnen voorkomen. Hetzelfde gebrek ontsierde het begin van een Bel canto-concert, waarin het Parijs Conservatoire Orkest plotseling enige klassen in kwaliteit gezakt was. Men moet daarbij niet vergeten, dat dit ensemble, gelijk de meeste orkesten, geen enkele ervaring heeft met operamuziek van Rossini, Bellini, Verdi en Donizetti. Het was overigens een genot te luisteren naar de volmaakte stemmen en de onvervalste operastijl van Castellani, Ribacchi, Arie, Simoneau, Alarie en Capecchi, die, samen met het bovengenoemde Italiaanse koor, fragmenten zongen uit "Norma", "Italiaanse in Algiers", "Macht van het noodlot" en "Liefdesdrank".
Aan al dit onalledaagse moet veel voorbereiding ten grondslag liggen. "Inderdaad hebben we er nogal wat werk van gemaakt," zei de secretaris-generaal van het festival, Marc Pincherie, mij. "Om een voorbeeld te geven: de solisten zijn reeds een maand vóór het feest in Aix bijeengekomen om de repetities te beginnen." Dat moet geld kosten, dacht ik. Maar men vergete één ding niet: cultuur staat in Frankrijk hoog aangeschreven. Zij is er een van de natuurlijkste zaken ter wereld. Men bekijke slechts de etalages der winkels in Aix: de meeste tonen een tafereel uit Mozart's tijd of een partituur van een zijner opera's. Zelfs werken van Bach en Honegger zag ik er liggen. Dat zegt veel....
LEX VAN DELDEN
dinsdag 8 augustus 1950
Vier bioscopen zonder orkest
(Van onze muziekredacteur)
De orkesten van het Royal-Tuschinski-concern, die tot 23 September een contract hebben, zullen na die datum niet
meer in de desbetreffende bioscopen optreden. Het gaat hier om de theaters Tuschinski en Royal in A'dam, en Arena en
Lutusca in Rotterdam. De directie van het concern heeft de contracten niet verlengd, omdat de gemeentelijke
restitutie op de vermakelijkheidsbelasting (van 35%) in de practijk onvoldoende gebleken is en het bioscoopbezoek
nog steeds terugloopt.
De Nederlandse Organisatie van Musici en Artisten heeft in adressen aan de gemeenteraden van Amsterdam en Rotterdam er op aangedrongen de vermakelijkheidsbelasting voor theaters en bioscopen waar "levende muziek" ten gehore wordt gebracht, terug te brengen tot 20%. Slechts dan zal het mogelijk zijn orkesten in de desbetreffende bioscopen te laten spelen.
Reeds geruime tijd voert de Bedrijfsunie van de samenwerkende organisaties in de kunst- en amusementsbedrijven over deze kwestie besprekingen met B. en W. van Amsterdam en Rotterdam en met het ministerie van Binnenlandse Zaken, waarbij ook de Stichting van de Arbeid is ingeschakeld. Genoemde bedrijfsunie vertegenwoordigt de N.T.B., de Algemene, de R.K. Bond en de Bond van Christelijke kunstenaars.
Door het niet verlengen van de in September aflopende contracten zullen ongeveer tachtig musici zonder werk komen. Men moet daarbij bedenken, dat de meesten van hen reeds negen jaar van een bioscooporkest deel uitmaken, zodat hun werk vrij eenzijdig is geweest. Het zal dan ook zeer moeilijk zijn uit deze musici andere ensembles (bijv. showorkesten) te vormen.
Het gevolg is dat een groot aantal stellig aangewezen is op overbruggingssteun.
woensdag 16 augustus 1950
Monteverdi's "ORFEO" maakte diepe indruk
Conservatoire Orkest werd overbelast
Het derde internationale muziekfeest in Aix-en-Provence is voorbij. Met twee concerten, gewijd aan werken van Bach, Mozart en Bartók heeft het Parijse Conservatoire Orkest het festival besloten. Belangrijker dan deze laatste uitvoeringen waren voor ons, Nederlanders, twee concerten die aan dit - voor verwende oren nogal conventionele - slot vooraf gingen: één van gewijde muziek en één dat was ingeruimd aan Monteverdi's opera "Orfeo".
Het was vooral het laatste werk, dat diepe indruk maakte. Bijna 350 jaar geleden gecomponeerd kan het als het eerste meesterwerk van de Italiaanse opera worden beschouwd. Het is merkwaardig, dat vrijwel geen componist het aandurfde de consequenties van het oorspronkelijke Orfeo-verhaal ten volle te realiseren: de wanhoop waaraan Orfeo ten prooi valt als hij zijn geliefde Eurydice, na haar verlossing uit de onderwereld ten tweeden male naar het rijk der doden ziet vertrekken, levert inderdaad een situatie op die als slot van een opera weinig bevrediging kon schenken aan een publiek, dat opgelucht en tevredengesteld met prettige gewaarwordingen de schouwburg wenste te verlaten.
Ook Monteverdi onttrok zich niet aan de conventies van zijn tijd: onder de opgewekte klanken van een alle tragiek opzij zettende apotheose laat hij Orfeo de onsterfelijkheid binnentreden. Dat is de enige zwakheid van deze opera, die overigens met verbijsterende duidelijkheid een pleidooi hield voor de renaissance van Monteverdi's kunst. Zeker, hij schrijft in wezen in de recitatief-stijl van zijn tijd, maar hij weet er door bijna onmerkbare, maar niettemin belangrijke, veranderingen melodische accenten aan te verlenen, die echte Italiaanse aria's doen ontstaan, zelfs af en toe een duet.
Het is echter een andere eigenschap, die deze muziek zo overrompelend overtuigend maakt: dat is het realisme in de schildering van gemoedstoestanden en situaties. De hevigste smart vindt een even indrukwekkende realisatie als de uitgelatenste vreugde, de landelijke vredigheid van de herdersfeesten, een even realistische "verbeelding" als de verschrikkingen van de onderwereld.
Dat deze "Orfeo" hier een volledige concertuitvoering kreeg was een daad van niet geringe betekenis. Men deed dat in een bewerking van Iris Panzani, die van veel smaak en kennis van zaken getuigde. En de uitvoering? Als men moet afgaan op de exuberant-opgewonden uitroepen, waarmee het publiek aan deze vertolking zijn goedkeuring hechtte, dan zou men heel wat denken. Voor een deel was die uitvoering dan ook wel op peil: met name Renato Capecchi (van de Scala) wist aan de titelrol een dramatische overtuigingskracht van ongewone en nooit verminderende allure te geven. Suzanne Danco was een aandoenlijke Eurydice, van de overigen muntte de alt Luisa Ribacchi uit door een onverdraaglijke onzuiverheid. Charles Holland, een jeugdige Amerikaanse neger-tenor, maakte zijn debuut als een herder: een lichte lyrische, zuivere stem, die men nog wel vaker te horen zal krijgen. Vooral als zijn expressie aan diepte zal winnen.
De uitvoering
Wat het instrumentale gedeelte van de "Orfeo" betreft, moet men minder geestdriftig zijn. Want wat het Conservatoire Orkest onder Ernest Bour hier presteerde was nauwelijks de openbaarheid waard. Er werd zo stuntelig en met zoveel onvergefelijke fouten gemusiceerd, dat er slechts één conclusie mogelijk is: Bour is een slecht dirigent, die boven dien niet in staat is naar behoren te repeteren. Men mag immers aannemen, dat een van de beste Europese orkesten als het Parijse na voldoende voorbereiding beter voor de dag zou komen dan thans het geval was.
Stellig is ook een andere omstandigheid hier van invloed geweest: het festival heeft het orkest een te zware last op de schouders geladen. Behalve de twee uitgevoerde opera's van Mozart heeft het ook moeten meewerken aan zeven concerten met verschillende programma's, en dat alles in het korte tijdsbestek van enkele weken. Dat is veel, teveel naar het mij voorkomt. De gevolgen hiervan konden niet uitblijven.
Dit moge dan wel het enige bezwaar zijn tegen de gang van zaken in dit muziekfeest, het is niettemin een bezwaar van principiële aard, dat in den vervolge zal dienen te worden verholpen. Want het uitzonderlijke repertoire, dat ten gehore werd gebracht, verdient ten volle, dat men ook een perfectie in de vertolking nastreeft.
Het repertoire zelf? - moet ik daarover nog veel zeggen? Men heeft in de gepubliceerde artikelen kunnen lezen, dat de programma's vrijwel zonder uitzondering alledaagsheid vermeden; alleen daarom al heeft Aix-en-Provence een bijzondere plaats verworven onder de huidige Europese festivals.
Nog een voorbeeld hiervan gaf het concert van gewijde muziek in de hooggewelfde Saint Sauveur-kathedraal, waar het voorbeeldige koor van de Accademia di Santa Cecilia uit Rome onder Bonaventura Somma een Missa brevis van Palestrina en een Requiem-mis van Pizzetti uitvoerde.
Een met meesterschap gecomponeerd koorwerk, dat van Pizzetti, dat muzikaal lang niet zo overtuigend was als technisch, ondanks de aanwezigheid van enkele sublieme, aangrijpende fragmenten, die op het Gregoriaans gebaseerd zijn. Met name de inzet van het 8-stemmige "Dies irae" was bepaald indrukwekkend. Maar veelvuldig werd men geconfronteerd met de wat wufte nalatenschap van Franse operacomponisten als Massenet en Gounod, die een merkwaardig oppervlakkige en banale stempel op het "Libera me" en het "Sanctus" drukten. Een bijzonderheid welke vooral in deze omgeving - met de prachtige oude wandtapijten en drieluiken - ontnuchterend werkte.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 26 augustus 1950
Gieten van klokken levert groots schouwspel
Van gloeiend brons tot carillon
(Van onze muziekredacteur)
HET is een merkwaardig fascinerende aanblik, die het gieten van klokken oplevert, de grote bronzen gevaarten, die
een carillon vormen of als luidklokken worden gebruikt. En het is waarlijk niet alleen het visuele element, dat zo'n
suggestieve werking uitoefent op de toekijkende leek, maar bovendien is er de welhaast op een liturgische handeling
lijkende arbeid van de werklieden, die hun oude, edele ambacht uitoefenen in het devote besef, dat zij hun werk doen
ter meerdere glorie van de Allerhoogste.
Deze indruk kreeg ik althans, toen ik een bezoek bracht aan de in 1660 opgerichte klokkengieterij van de firma Petit en Fritsen in het Brabantse plaatsje Aarle-Rixtel, waar vorig jaar een demonstratietoren met carillon is ingewijd.
Die toren is zeventien meter hoog; de klokkenkamer, zelf vijf meter hoog, bevat een carillon van drie octaven. Het is een vrij weinig ruimte innemend bouwsel, dat overal is aan te brengen. Men meent, dat het vooral geschikt is voor de parken en plantsoenen in de grote steden, waar een carillon uitsluitend tot zijn recht komt. En ook voor de Nederlandse export is het vervaardigen van klokken niet zonder betekenis, met name Amerika doet geregeld bestellingen bij Nederlandse klokkengieters.
Dat zijn natuurlijk belangrijke feiten. Maar veel interessanter en indrukwekkender is het een kijkje in de fabriek zelf te nemen.
Ik sta een meter of drie boven de begane grond, boven de gietkuil, waar de gereedgekomen klokken uit zullen komen. In het plafond van die gietkuil een grillig verlopende goot. En aan het einde van de werkplaats een enorme oven met een brede schoorsteen er op. Daarin wordt het brons gesmolten, een mengsel van koper en tin. De temperatuur is er ontzaglijk hoog: 1100 graden Celsius. Vóór die schoorsteen: een klein Mariabeeldje en een brandend kruisje.
De werklieden wachten tot hét grote ogenblik is aangebroken, tot de gloeiende massa uit de oven in de goten zal stromen. Er heerst spanning. Iemand slaat de stop, die de oven afsluit, weg. En daar komt die vurige loden stroom aan. De mannen nemen de petten eerbiedig af, slaan devoot een kruis en beginnen dan hun afmattende werk. Ze zorgen met ijzeren staven en houten latten, dat dat rode, gloeiende brons door de goten vloeit. Het dampt, vlammen slaan er af en toe uit, ik hoor hoe de wind door de schoorsteen loeit en brult: een fascinerend geheel. Uit die goten stroomt het brons naar beneden, in de gietkuil, de klokvormen in, die daar reeds zijn neergezet.
Het heeft niet meer dan tien minuten geduurd en in die tijd is er een gloeiende massa langs gestroomd voor zes klokken, samen 7000 kilo wegend. Het gewicht van de grootste zal 2000 kilo bedragen.
Meer ziet men niet. De rest volgt pas na een dag. Dan komen de klokken uit haar vormen van klei en beton, dan worden zij bijgebeiteld op de carrouselbank en bijgeslepen, tot ze de vereiste stemming hebben. Een groot aantal is al direct op de juiste toonhoogte, zonder bijstemmen. Fabrieksgeheimen van de heer Fritsen.
En als zij klaar zijn, dan worden zij afgeleverd, de klokken: naar alle delen van ons land en ook daarbuiten, naar Amerika bijvoorbeeld. In ons land heeft deze klokkengieterij, vooral na de laatste oorlog, waarin ongeveer 4000 klokken verloren gingen, haar producten in talloze steden geplaatst, in Weert, Ede, Deventer, Oirschot, in Rotterdam, en Amsterdam kreeg er zijn 1600 kilo wegende Beursbengel vandaan. Een ten onrechte weinig bekende industrie, die juist de laatste jaren weer opleeft en ons land iets hergeeft van de oude roem, die het - samen met België - op het gebied van klokkengieten bezat, een eeuw of drie geleden.
maandag 28 augustus 1950
Koor uit Wenen opende Amsterdams concertseizoen
Het Amsterdamse concertseizoen is geopend. Zaterdagavond gebeurde dat in de grote Concertgebouwzaal, waar het Weens gemengd koor "Brigittenau und Neubau" een bijzonder gevarieerd programma kwam opdissen na een door zijn gastheer, "De Stem des Volks", voortreffelijk bereide hors d'oeuvre, die o.a. De Nobel's "Morgenrood" bevatte.
De Weense gasten bleken over aangenaam vocaal materiaal te beschikken, dat zich op natuurlijke en ongedwongen wijze wist te manifesteren dank zij de zorgeloze directie van Karl Podlaka. Er waren stellig ongelijkheden, de nauwkeurigheid en de zuivere stemming waren soms zoek en het repertoire zal menig critisch oor wel wat merkwaardig smakeloos voorgekomen zijn: naast Bruckner en Schubert vermeldde het programma o.a. een Hongaarse dans van Brahms, een wals van Johann Strauss, een lied van Mozart en een suite uit Von Suppé's operette "Boccaccio". Maar desondanks heeft de goedbezette zaal het koor uitbundig toegejuicht om zijn opgewekte en meeslepende zingen.
LEX VAN DELDEN