zaterdag 1 juli 1950
Componist Luigi Dallapiccola: "Zangen van de Gevangenschap" waren antwoord op
Italiaanse rassenwetten
(Van onze muziekredacteur)
BRUSSEL, 29 Juni. - "De "Canti di Prigionia" (Zangen van de Gevangenschap), die uw publiek op 4 Juli tijdens het
Holland Festival in de Amsterdamse Bachzaal door Felix de Nobel's Kamerkoor zal horen uitvoeren, componeerde ik, ja
wanneer? Het idee ontstond op 1 September 1938, toen de rassenwetten in Italië van kracht werden." Dat vertelt mij
de Italiaanse componist Luigi Dallapiccola, die zijn werk op 3 Juli zelf komt inleiden, des morgens in de kleine
Concertgebouwzaal. "Toen, in 1938, besloot ik onmiddellijk op mijn manier, met mijn middelen die wetten te gaan
bestrijden". Het resultaat waren de "Canti di Prigionia" en mijn opera "De Gevangene", die in Mei jl. haar première
in Florence beleefde. Die opera is in 1948 voltooid, waaruit blijkt, dat de mentaliteit waarin ik leefde, tien jaren
is blijven bestaan."
"Beide werken," zegt Dallapiccola, "willen de verschrikking van de onderdrukking en vervolging der laatste jaren uitdrukken, maar in de "Canti" is nog enige hoop op verlossing aanwezig, in de opera niet. Het zijn drie zangen: achtereenvolgens Adagio, Allegro en Adagio, die resp. 10, 5 en 10 minuten duren.
De teksten? Die zijn in het niet-klassieke Latijn uit verschillende tijden. De eerste zang is een gebed van Maria Stuart, dat zij enige tijd voor haar dood in de gevangenis schreef. De tweede is op een tekst van Boëtius, een filosoof uit de 6de eeuw, en de derde is eveneens een in de gevangenis geschreven gebed, de laatste woorden van Savonarola: een gebed dat onvoltooid was, toen hij 23 Mei 1498 werd opgehangen. Die dag wordt elk jaar in Florence herdacht.
De strekking is niet sociaal, maar vóór alles menselijk. Dat kan, ondanks het twaalftoonsysteem, dat ik wel degelijk toepas, hoewel niet consequent. De première vond in 1941 in Rome plaats en daarna is het werk internationaal eigenlijk pas in 1946 ontdekt, toen de I.S.C.M. het op haar festival in Londen deed uitvoeren. De Nobel heeft het in 1948 reeds voor de Nederlandse radio laten zingen én spelen. Vooral dit laatste mag niet worden vergeten, want het instrumentale apparaat is zeer belangrijk. Behalve 2 piano's en 2 harpen," zegt Dallapiccola, "gebruik ik xylofoon, vibrafoon, 6 pauken, 10 klokken en 3 gongs."
donderdag 6 juli 1950
Muziekfeest der I.S.C.M. bracht meesterwerk van Palester
BRUSSEL, 29 Juni. - Behalve veel middelmatigs en enkele ridicule bedenksels heeft het 24ste Festival der I.S.C.M. ook een compositie gebracht, die men zonder enig voorbehoud een meesterwerk mag noemen: de "Weichsel-Cantate" van de in Parijs wonende Pool Roman Palester. Dit was dan eindelijk een muziek, die niet alleen volledig overtuigend bleek van opzet, vorm en uitwerking, maar bovendien zo aangrijpend en indrukwekkend was, dat ik niet aarzel Palester tot de sterkste persoonlijkheden van de levende componistengeneratie te rekenen.
Het werk is geschreven voor verteller, gemengd koor, vier hoorns, twee harpen, twee piano's, pauken en slagwerk. Heel dit op het eerste gezicht onalledaagse instrumentarium wekte - in deze meesterlijke behandeling - voortdurend de indruk absoluut noodzakelijk te zijn en door deze omstandigheid alleen al was het volstrekt gemotiveerd. De recitant verheerlijkt de schoonheid van de rivier en zijn stem krijgt een prachtig reliëf tegen het wonderlijk-milde fond van hoorns en in niet mindere mate door het weefsel van piano's en harpen.
Het koor zingt en spreekt afwisselend en het geheel klinkt volmaakt nieuw, is vol van bijzondere, harmonische en melodische vondsten, welke het een betekenis verlenen, die verre uitgaat boven die van - laat ons zeggen - Honegger's "Jeanne d'Arc au Bûcher". De uitvoering onder Franz André was even grandioos als het werk zelf en na de enorme climax aan het slot werd één ding duidelijk: Nederland zal deze cantate moeten horen. Ons concertleven kan haar niet zo maar voorbijgaan!
Dat was de enige, maar belangrijke, winst van een overigens uitermate geestdodende, soms zelfs ergerlijke avond. De Japanner Mitsukuri legde in zijn Tien Haikai de Basho (zeer korte gedichten van Basho) veel West-Europese klanken, de Zweed Lidholm bracht weinig persoonlijks en veel zeurderigs in zijn koorwerk "Laudi" en Leibowitz (onafhankelijk) hield iedereen voor de gek met zijn ernstig bedoelde "Explication des métaphores", waaraan geen touw was vast te knopen ondanks de twaalftoonstechniek.
De Belgen Froidebise en Goeyvaerts gebruikten allerzonderlingste bezettingen (o.a. xylofoon, belletjes, schelletjes, klokken en Martenotgolven) en behandelden die op even zonderlinge, slecht klinkende, gekunstelde wijze. Dat gebeurde allemaal Maandagavond.
Avond met opgewekt slot
De volgende avond maakte men kennis met een van opzet aantrekkelijk werk door Giacinto Scelsi (onafhankelijk), die "Het ontstaan van het Woord" poogde te verklanken. Uit een onbestemd, vaag begin, waarin een koor klinkers zingt, worden langzamerhand de woorden "Deus, Amor, Lux" gevormd. Het resultaat maakte op mij de indruk van gekunsteldheid en een te duidelijk aanwezige gecompliceerdheid. Juist van een dergelijk onderwerp mocht men een primitieve, prille kracht verwachten en die ontbrak er ten enenmale aan.
De Noor Klaus Egge deed erg folkloristisch in zijn Symphonie, maar bleef desondanks een troebel denker. Van Malawski hoorde men een Toccata en Fuga voor piano en orkest; na wat ik van deze pool reeds kende, werd het een onmiskenbare teleurstelling: een hyperchromatische, zwevende, weinig kernachtige muziek. Wat de Fransman Jolivet in zijn symphonisch gedicht "Psyche" aan klankenmassa's produceerde, was bijna onvoorstelbaar. Het enige wat hier imponeerde was het feit, dat deze enorme expansies niet minder dan 16 minuten konden doorgaan, hetgeen nogal wat van de oren vergt.
De beste dirigentenprestaties leverden de Belgen Sternefeld en Franz André, die Zondagavond een concert van Belgische muziek had geleid, waarin men de prachtige kwaliteiten van het Belgische radio-orkest kon bewonderen. Het was het opgewekte slot van een avond, die op het plein vóór het omroepgebouw treffend was begonnen met een door honderden aangevuurde wedstrijd in snelwandelen, hetgeen in Brussel niet ongewoon schijnt te zijn.
LEX VAN DELDEN
donderdag 6 juli 1950
Virtuoze "Petroesjka" op Volksconcert onder Pierre Monteux
Jan Damen vioolsolist in Beethoven
Met nadrukkelijke geestdrift heeft het Amsterdamse publiek gisteravond in de stampvolle grote Concertgebouwzaal Pierre Monteux gehuldigd. Dat was reeds het geval toen hij zijn plaats innam vóór het Concertgebouworkest. Maar na de meesterlijke directie van Strawinski's balletsuite "Petroesjka", waarmee dit volksconcert werd besloten, was er nauwelijks nog sprake van geestdrift. Dit was méér: uitgelaten-wilde toejuichingen. En terecht, want wat Monteux hier had bereikt was niet alleen een bijna steeds virtuoos ensemblespel - en wie de partituur ook maar enigermate kent, weet hoe moeilijk dit alleen al te verwezenlijken is -, maar bovendien gloeide een musische bezetenheid door heel deze wonderlijk-fascinerende klankenwereld.
Daarvóór had concertmeester Jan Damen - eveneens terecht - een ovatie in ontvangst te nemen voor zijn uitmuntende spel in Beethoven's vioolconcert, dat hij met mannelijke fierheid en grote violistische kunde ten gehore bracht. Jammer dat het laatste deel door een enkele onzuiverheid en een wat gejaagd tempo werd ontsierd.
Monteux was het concert begonnen met een Frans-heldere vertolking van Brahms' Academische Feestouverture, die hij evenals de rest van het programma uit het hoofd dirigeerde. Ook de begeleiding in Beethoven's vioolconcert.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 7 juli 1950
Jan Odé in de Kleine Zaal
Met een van elke sleur ontdaan, van veel smaak getuigend programma heeft de pianist Jan Odé vandaag 't zevende ochtendconcert in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam tot een bijzondere gebeurtenis gemaakt. Drie stukken van Debussy, twee ten onrechte weinig bekende composities van Albéniz vóór de pauze, er nà Escher's suite "Arcana Musae Dona" - ziedaar een geheel, dat met recht een plaats in het Holland Festival had gekregen.
Odé, die dit alles met een grote pianistische kunde speelde, oogstte zoveel succes, dat hij tot slot de toccata uit Escher's suite moest herhalen.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 8 juli 1950
"Petroesjka": Overwinning der RHYTHMIEK
Bij het horen van Strawinski's balletmuziek "Petroesjka" in de concertzaal bleef steeds een gevoel van onbevredigdheid bestaan. Nu, na de voorstellingen door het Monte Carlo Ballet, die het mogelijk maakten deze muziek te beoordelen in haar ware functie, zijn met één slag die bezwaren verdwenen. Want als onderdeel van het totale gebeuren dat men "ballet" noemt, voldoet zij volledig.
"Lege" plekken die in de concertzaal weinig of in het geheel niet noodzakelijk en zelfs vaak misplaatst schenen, krijgen in het theater plotseling zin, vinden in de dramatische ontwikkeling natuurlijkerwijze haar motivering. En men merkt dan pas ten volle dat Strawinski's schepping een verbijsterende werking uitoefent. Verbijsterend vooral door haar logisch op een dramatische ontknoping uitlopend verband. Verbijsterend ook om haar tragische grondtoon die - zelfs in de opgelewektste volksdansen - steeds onheilspellend blijft meeklinken.
Voor musici kan het aanlokkelijk zijn te menen dat Strawinski's grote vondst gelegen is in de combinatie van twee verschillende harmonieën, zoals die in "Petroesjka" voor het eerst werd toegepast. Inderdaad deed de polyharmonie hier haar intrede in de muziek. Maar oneindig belangrijker lijkt mij het feit dat deze "Petroesjka" in eerste instantie als een concertstuk voor piano en orkest is geconcipieerd; een concertstuk, waarin de pianist de strijd moet aanbinden met het orkest.
Deze pianist is in wezen niet anders dan het prototype van de romantische kunstenaar, die zich tegenover de wereld met al haar leed en afgronden gesteld ziet. Gelijk dat ook met Petroesjka het geval is, die dan ook aan deze wereld ten gronde gaat. En het is het consequente gebruik van de piano tegenover een volledig anders getimbreerd orkest, dat hier van principieel belang is.
Want geen instrument heeft een zo scherpe duidelijkheid als de piano, geen een zo beweeglijke droogheid en een zo aan slagwerk verwante klanksfeer; eigenschappen die de piano voorbestemmen tot het produceren van rhythmische nuances. Zo werd voor het eerst in de muziek de droogheid van rhythmen een zelfstandig materiaal, dat leven kon verwekken. En zo ook was het mogelijk de automatisch, rhythmisch bewegende pop Petroesjka leven in te blazen. Een leven zonder lyriek, vol hardheid, zonder vreugde en voortdurend mechanisch, gelijk dat poppen betaamt. Maar door de obsederende herhaling van rhythmische gegevens indrukwekkend en aangrijpend.
Dat is het revolutionnaire van Strawinski's "Petroesjka": voor de eerste maal werd hier de rhythmiek principieel. En de manier waarop Strawinski dat deed, is zo volledig overrompelend dat men niet eens bemerkt hoe zwak zijn melodiek is. Die behoefde, nee mócht zelfs niet sterker zijn, want in haar plaats is de alleenheerschappij van rhythmen getreden.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 8 juli 1950
Van Bach tot Rachmaninow
Vijf concerten op de gramofoon: drie pianisten, twee violisten
HET soloconcert neemt nog steeds een belangrijke plaats in ons concertleven in; het is geen geheim dat een instelling als bijvoorbeeld het Concertgebouw een orkestuitvoering slechts uitverkocht meent te krijgen, als er op het betreffende concert ook een solist optreedt. Een solist met een pakkende naam liefst. Overal ter wereld schijnt dat zo te zijn en de publieke belangstelling begint daaronder nog steeds niet te verminderen. In dit licht bezien is het alleszins begrijpelijk dat ook de gramofoonmaatschappijen zich met toewijding en vaak bij voorkeur op dit gebied der muziek begeven. Deze maand waren hiervan duidelijk de resultaten te bespeuren: drie maatschappijen brachten maar liefst vijf concerten in de handel, te beginnen met de dit jaar herdachte Bach en eindigend met Rachmaninow.
Van het pianoconcert in f kl. t. van Bach bracht His Master's Voice een goede reproductie uit onder nummer DB-4679-80. Evenals bij de meeste andere pianoconcerten van Bach is ook hier sprake van een bewerking van een vioolconcert, dat in g kl. t., dat verloren is gegaan. Die afkomst is in de huidige versie voor piano duidelijk merkbaar.
Edwin Fischer speelde het met zijn naar mijn smaak te uitgebreide kamerorkest; hij deed het virtuoos, te virtuoos en te solistisch ook. In Bach's concerten vereisen nl. ook de orkestpartijen afzonderlijke en gelijkwaardige aandacht, in een hecht verband met de obligate partij. Met name het Presto lijkt mij te snel uitgevoerd, waardoor de nadruk ten onrechte op de virtuositeit kwam te liggen. Afgezien van enkele oneffenheden in de orkestpartij, is het geheel acoustisch een goede realisatie geworden. Aan de vierde plaatkant een vrijwel onbekende contradans van Mozart: "Das Donnerwetter" (KV 534). Prijs per plaat f 6.50.
Romantiek
Nóg twee pianoconcerten kwamen op de markt, beide de romantiek vertegenwoordigend. Dat gebeurde dank zij Columbia, die Liszt's eerste en Rachmaninow's derde concert opnam.
Het eerste pianoconcert van Liszt, dat een niet te miskennen invloed heeft uitgeoefend op de pianotechniek, voor het eerst in 1855 ten gehore gebracht met de componist aan de vleugel en Hector Berlioz als dirigent, vertoont menige interessante vondst op het gebied der instrumentatie. De merkwaardigste is wel het solistische, maar wat triviale gebruik van de triangel in het derde deel, hetgeen het concert de bijnaam van "de ijscoman" bezorgde. Het is geen recente, maar niettemin toch een goede heldere opname geworden, waarin Walter Gieseking's (wat zwevende) spel volledig tot zijn recht komt. Met sommige opvallend eigengereide tempi van de pianist zullen velen het niet eens zijn, maar de partij die Sir Henry Wood het Londens Philharmonisch Orkest liet spelen, is uitstekend. (Col. LX 181-82, f 6.50 per plaat).
Van Rachmaninow is het tweede pianoconcert verreweg het bekendste. Het derde doet er weinig voor onder en herinnert in thematiek, instrumentatie en vorm bijzonder veel aan zijn voorganger. De even brillante als Slavisch-temperamentvolle pianopartij was bij Malkoezinski in voortreffelijke handen en Paul Kletzki liet de orkestbegeleiding (door het Philharmonia Orkest) alle recht wedervaren. Op enkele fragmenten na, die niet voldoende doorzichtig klinken, is de geluidsproductie uitmuntend. (Col. LHX 8016-20, f 6.50 per plaat).
Ideale uitvoeringen
Twee van de meesterlijkste concerten uit de vioolliteratuur, die van Mendelssohn en Beethoven, kregen niet slechts een ideale reproductietechniek toegemeten, maar bovendien een ideale uitvoering.
In het concert van Mendelssohn herkent men de componist van de Lieder ohne Worte (Andante) en van de muziek bij Shakespeare's Midzomernachtdroom (Finale). Gratie, lyriek, sprankelende fantasie en ruiterlijkheid, al die eigenschappen hoort men in het meeslepende, gloedvolle, technisch volmaakte spel van de violist Campoli terug en het Londens Philharmonisch Orkest o.l.v. Van Beinum zorgde voor een vrijwel vlekkeloze begeleiding. De geluidsreproductie van Decca is uniek: in alle registers fraai van sonore klank. (AK 290-92, f 6.50 per plaat).
Van het volmaaktste, evenwichtigste vioolconcert, dat van Beethoven, verzorgde Columbia een al even schitterende opname. Mannelijke kracht en tedere sierlijkheid zijn hier in een onovertrefbare harmonie van vorm en inhoud samengebracht. En diezelfde harmonie kenmerkt het sterk verinnerlijkte spel van Joseph Szigeti, wiens prachtige viooltoon geheel in dienst wordt gesteld van een nobele expressie. Bruno Walter en het New Yorks Philharmonisch Orkest stonden Szigeti op dit zelfde hoge niveau volmaakt terzijde. (Col. LHX 8007-11, f 6.50 per plaat).
LEX VAN DELDEN
maandag 10 juli 1950
Furtwängler in Amsterdam
(Van onze muziekredacteur)
Met het toestel uit Zürich is gistermiddag de dirigent Wilhelm Furtwängler op Schiphol aangekomen. Des avonds woonde
hij de voorstelling van "Petroesjka" door het Monte Carlo Ballet in de Amsterdamse Stadsschouwburg bij en vanmorgen
begon hij de repetities met het Concertgebouworkest dat hij Donderdag in Amsterdam en Vrijdag in Scheveningen
dirigeert. Beide concerten vinden in het Holland Festival plaats.
dinsdag 11 juli 1950
Sonate in drie delen en drie stijlen
(Van onze muziekredacteur)
ZO zal men in Mozart's tijd wel kamermuziek hebben gespeeld, met pruik en al. En zónder piano, maar mét een
clavecymbel.
Toch is dit een hedendaags tafereel: het viool-pianoduo Herman Salomon-Elsie Hall, dat op het ogenblik in Zuid-Afrika optreedt, heeft, onder auspiciën van het Departement van Opvoeding aldaar, onlangs een instructief filmpje gemaakt over Mozart's Sonate in C (K.V. 349). Het eerste deel wordt gespeeld zoals de foto laat zien, het tweede in de entourage van een latere tijd, met een oude piano en bij kaarslicht. De finale wordt uitgevoerd zoals thans gebruikelijk is, d.w.z. aan een moderne vleugel zit Elsie Hall in moderne avondkleding, terwijl onze landgenoot Salomon in rok staat te spelen. Het filmpje zal - behalve in Zuid-Afrika - in Nieuw-Zeeland, Australië, Italië, Frankrijk en ons land worden vertoond.
woensdag 12 juli 1950
de lopende band
DE uitgeverij Julius Steeger te Bayreuth heeft onlangs enkele publicaties het licht doen zien die ook voor de Nederlandse muziekliefhebbers van belang zijn. Vooral het bundeltje essays van Hans Mersmann dat "Neue Musik" heet, bevat menig interessant en van oorspronkelijkheid getuigend artikel. Met name het essay over de luisteraars is van uitermate grote importantie (f 3.75).
Het fotomateriaal dat, van een korte tekst voorzien, de inhoud uitmaakt van Leo Hans Schneider's boekje "Neue Musik, Bayreuther Wochen" demonstreert met welk een intensiteit het muziekleven en -onderricht in Duitsland alweer ter hand wordt genomen (f 4.45).
Zij die zich tot theoretische gebieden der muziek voelen aangetrokken, zullen hun voordeel kunnen doen met Hermann Pfrogner's "Von Wesen und Wertung neuer Harmonik", waarmee men het niet steeds eens hoeft te zijn om er toch de verdiensten van te erkennen. (f 3.75).
Dat de Duitser er van houdt symbolen en mythen mede te betrekken in zijn beschouwingen over cultuur, is bekend. Niemand zal het dan ook verbazen te bemerken dat Kurt Overhoff's uitstekende boekje "Richard Wagners Tristan-Partitur" een "muzikaal-philosophische verklaring" is, voor zover muziek langs deze weg inderdaad te benaderen is. Wie zich met de methode kan verenigen, vindt stellig veel frappants in deze korte, niettemin grondige studie (f 5.25).
L. V. D.
woensdag 12 juli 1950
Bach's "Musikalisches Opfer" in onovertrefbare uitvoering
"Alma Musica" speelde in de Kleine Zaal
Op 7 mei 1747 bezocht Bach Frederik de Grote in Potsdam en 7 juli - dus twee maanden later - liet hij ten paleize het werk aanbieden, dat thans de naam "Das Musikalische Opfer" draagt en waarmee "Alma Musica" gisteravond een stampvolle kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam tot zo geestdriftige reacties bracht, dat het slotdeel (een zesstemmige fuga) herhaald moest worden. Nochtans heeft dit verbijsterend meesterlijke werk de naam ontdaan te zijn van "inspiratie en poëtische inhoud", zoals Albert Schweitzer in zijn boek over Bach nog meende.
Toch, ondanks Schweitzer's opmerking, dat "Das Musikalische Opfer" niet bevredigt, maakte het gisteren een diepe indruk.
Ik geloof, dat dit aan twee omstandigheden is toe te schrijven. In de eerste plaats kende Schweitzer de reconstructie niet, die de Amerikaanse musicoloog Hans T. David na een diepgaand onderzoek er van maakte. Een reconstructie en bewerking, die, naar mijn gevoel, volledig aantoonden, dat er wel degelijk musische overtuigingskracht, duidelijke eenheid en bezieling in dit grandioze werk huizen.
De tweede oorzaak van het doorslaande succes is stellig te zoeken in de sublieme uitvoering door "Alma Musica", dat hiermee een bijdrage aan het Holland Festival leverde, die nergens ter wereld overtroffen zou kunnen worden. Met name het gebruik van pedaal-clavecymbel in de slotfuga leek mij een geslaagde oplossing. Everard van Royen (fluit), Haakon Stotijn (hobo, Engelse hoorn en oboe d'amore), Paul Godwin (viool), Johan van Helden (viool en alt), Carel van Leeuwen Boomkamp (cello) en Gusta van Royen (clavecymbel) zorgden voor deze volstrekt unieke gebeurtenis.
Vóór de pauze speelden zij werken van Bach's zonen Carl Philipp Emanuel en Johann Christian.
LEX VAN DELDEN
woensdag 12 juli 1950
Van Beinum moet rust houden
(Van onze muziekredacteur)
Het volksconcert, waarmee het Concertgebouworkest 15 Juli het Holland Festival in de Amsterdamse Apollohal besluit,
zal niet door Eduard van Beinum worden gedirigeerd, maar door Hein Jordans. Dit gebeurt omdat Van Beinum zich
zodanig heeft overwerkt dat hij geruime tijd volstrekte rust zal moeten houden. Hierdoor zal hij ook niet de hem
aangeboden leiding van de dirigentencursus tijdens de Salzburger Festspiele op zich kunnen nemen.
Het programma van bovengenoemd massa-concert vermeldt werken van Mendelssohn, Strawinski en Tsjaikowski; Jaap en Haakon Stotijn zijn solisten in Voormolen's concert voor twee hobo's.
donderdag 13 juli 1950
Bernstein's Tweede Symphonie: een bittere teleurstelling
Residentie Orkest gaf première in Kurhaus
Nadat Leonard Bernstein in Amsterdam en Scheveningen had bewezen een groot dirigent te zijn waren de verwachtingen hoog gespannen, gisteravond in het Kurhaus, waar hij niet alleen als dirigent, maar ook als componist en pianist optrad in de première van een symphonie "The Age of Anxiety" (De tijd van de onrust). Het is een bittere teleurstelling geworden, want afgezien van de uitmuntende wijze waarop Bernstein de solo-pianopartij speelde, bleek dit werk als compositie een vrijwel volslagen mislukking.
Deze Tweede Symphonie van Bernstein - eigenlijk qua vorm geen symphonie - is geschreven voor piano en orkest en bestaat uit twee delen die elk weer drie fragmenten bevatten. Het geheel is geïnspireerd door het gelijknamige gedicht van W. H. Auden en heeft de harde weg op zoek naar het geloof tot onderwerp. Elk van de zes onderdelen correspondeert met een duidelijk omschreven programmatische inhoud.
Een grove fout was het in het eerste deel twee groepen van zeven variaties op te nemen die niet één vast thema tot grondslag hebben maar steeds een ander: uit het klinkende resultaat scheen het dat de laatste gedachten van een bepaalde variatie vaak het thema vormden voor de er op volgende, enz. Door deze werkwijze ontstond een uitermate verbrokkelde, rhapsodische stroom muziek, waaraan eenheid en dwingende vormende kracht ten enenmale ontbraken. Dat was trouwens ook in de andere delen het geval.
Even teleurstellend vond ik het gebrek aan inventie dat voortdurend uit deze - harmonisch conventionele - muziek sprak. Er was eigenlijk maar één redelijke vondst ("Het Partijtje") in het ruim een half uur durende werk te onderscheiden, en die hoorde eerder in de "musical show" dan in de concertzaal thuis. Een veelbetekenende omstandigheid die min of meer op de sfeer van het geheel van toepassing is: want bij voortduring had ik het gevoel te luisteren naar één van die merkwaardig lege muzieken welke zo uitermate passend de gemiddelde Amerikaanse film illustreren.
Het uitstekende Residentie Orkest speelde deze symphonie onder Willem van Otterloo, wiens Symphonietta voor 16 blazers, door Bernstein met veel begrip gedirigeerd, het concert had geopend.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 14 juli 1950
Furtwängler deed voor-oorlogse stijl van musiceren herleven
Het concert van gisteravond in de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw bood een programma, dat op zichzelf in het Holland Festival weinig zin had. Want noch Beethoven's eerste symphonie (die we onlangs ook van Kleiber hoorden), noch de 3de Leonore Ouverture en de eerste symphonie van Brahms - en allerminst deze drie stukken in combinatie - zouden treffend kunnen heten voor het door dit festival beoogde doel. Hier was veeleer het "ster"-principe gehuldigd: in dit geval de dirigent Wilhelm Furtwängler. En zo werd het bijzondere van dit concert, dat wij Furtwängler's Beethoven en Furtwängler's Brahms konden horen.
Dat Furtwängler een groot dirigent is, behoef ik hier niet te vertellen. Niet voor niets heeft hij een wereldnaam. Voor velen echter was dit de eerste keer, dat zij kennis maakten met dit in zekere zin ouderwetse dirigeren. Ouderwets voor zover in dit muziekmaken een gevoelsleven regeert, dat wel eens globaal en ook ten onrechte "romantisch" is genoemd, maar dat in feite sneller veroudert dan de romantiek zelf. Hoe men daarover ook moge denken - de macht er van is onweerstaanbaar wanneer een Furtwängler de vertolker is.
Hij weet enorme spanningen op te bouwen en ontladingen te bewerken. Zijn grootste kracht ligt daarbij in zijn macht over melodische energieën, waarvan hij geen enkele mogelijkheid onbenut laat en elke welving modelleert naar een maximum aan expressie. In de hevigheid daarvan is een hang naar het mateloze, die - vertragend of versnellend al naar het te pas komt - enerzijds weinig past bij het toch nog klassieke evenwicht van Beethoven, anderzijds echter in Brahms tot magistrale resultaten leidt.
Het Duitse muziekleven van vóór de oorlog herleefde hier nog éénmaal in al zijn glorie. Juichende ovaties werden aan Furtwängler en het Concertgebouworkest ten slotte gebracht door het publiek, dat een hier nog niet vergeten stijl van musiceren had herkend, waaraan vooral velen van een oudere generatie nu eenmaal van jongsaf zijn gehecht.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 15 juli 1950
Holland Festival
Organist Vollenweider herdacht Bach
Het Holland Festival loopt ten einde en zo werd gisteravond de in deze kunstmaand opgenomen Bachherdenking van de Ned. Bachvereniging in de Oude Kerk van Amsterdam besloten met een orgelconcert door Hans Vollenweider uit Zürich. Ook ditmaal is men weer diep onder de indruk gekomen van de veelzijdige eenheid in het werk van de 200 jaar geleden gestorven componist.
Het grootse Praeludium en Fuga in D (met een merkwaardig grillig fugathema), waarmee Vollenweider het concert begon, registreerde hij soms wat vaag en ondoorzichtig, maar langzamerhand scheen de organist het contact met het prachtige instrument beter tot stand te kunnen brengen. En zo werden de Trio-Sonate in e en de magistrale Passacaglia in c (beide uit Band I der Petersuitgave) tot onvergetelijke gebeurtenissen, dank zij Bach's monumentaal en grandioos meesterschap, dank zij ook de hier uitmuntende, logische helderheid van Vollenweider's knap orgelspel.
Nog drie orgelconcerten organiseert de Bachvereniging ter gelegenheid van dit Bachjaar, na het Holland Festival: op 11 Augustus, 15 September en 6 October.
LEX VAN DELDEN
dinsdag 18 juli 1950
Conclusies van Holland Festival
Hoopvolle verwachtingen gingen grotendeels in vervulling
(Van onze muziekredacteur)
Wat een maand geleden nog slechts hoopvolle verwachtingen schenen te zijn, is inderdaad werkelijkheid gebleken. Nu
het Holland Festival ten einde is, kan men dat zonder overdrijving vaststellen.
Vóór die maand culturele manifestaties begonnen, concludeerden wij uit de op schrift gestelde programma's dat het Festival-bestuur dit jaar op de goede weg was. Wij juichten het toe, dat er een geraamte was gevonden, een basis waarop men de rest kon bouwen. Die grondslag droeg de naam Bach en als wij die naam noemen, komen als vanzelf al die ensembles in de gedachte, die onvergetelijke bijdragen leverden aan dit Bachjaar: het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Felix de Nobel, de Nederlandse Bachvereniging, het Festival Kamerorkest o.l.v. Szymon Goldberg, en Alma Musica, dat met de uitvoering van "Das musikalische Opfer" het Festival een van de bijzondere facetten verleende.
Dat deed ook het A'dams Kamermuziek Gezelschap, vooral met Schönberg's "Verklärte Nacht" en Ravel's "Introductie en Allegro". Een zeer karakteristiek visitekaartje gaf De Nobel's Kamerkoor af door Dallapiccola's "Zangen van de Gevangenschap" uit te voeren op een avond, die verder uitsluitend Nederlandse werken bracht!
De noviteit van dit jaar - een serie ochtendconcerten - had een zo duidelijk succes, dat herhaling in volgende jaren stellig aanbeveling verdient. Van de orkest concerten bleken niet in de eerste plaats de première's van belang, maar eerder de vertolking van werken welke in het normale seizoen nauwelijks aan bod komen: Berlioz' "Romeo en Julia" onder Monteux, Beethoven's "Missa Solemnis" onder Schuricht en Mahler's Tweede Symphonie onder Bernstein. Een vingerwijzing voor de toekomst?
Hoe men ook over de artistieke waarde van "Oberon" en "Philomela" moge denken, toch was de opvoering er van door de Ned. Opera stellig juist. "Oberon" vond zijn motivering in het feit, dat dit werk vrijwel nergens ten tonele wordt gebracht, en "Philomela" wel, de omstandigheid dat er eindelijk een Nederlandse opera voor opvoering geschikt was, lijkt voldoende om het uitbrengen er van te rechtvaardigen.
Over het ballet kan ik kort zijn: Rosario en Antonio en het Monte Carlo Ballet lieten over het algemeen indrukken achter die elk festival waardig zijn. Voor toneel geldt dat in gelijke mate; het leeuwendeel namen de Old en Young Vic voor hun rekening en ook het Nederlandse toneel (Comedia) kreeg zijn kans met "Elckerlyc".
Suggesties
Het hoofdstuk film - minder goed verzorgd dan vorig jaar - behoeft in den vervolge grondiger voorbereiding.
En dan was er voor het eerst plaats ingeruimd aan de koorzang: Scheveningen hoorde enkele mannenkoren en Die Haghe Sanghers zongen Diepenbrock's "Missa in Die Festo". Toch, cultureel ligt hier een uit te breiden taak voor het Holland Festival. De dilettantenkoorzang is van zo integrerend belang voor onze cultuur, dat er stellig meer aandacht aan besteed dient te worden. Het lijkt mij bijvoorbeeld nodig, volgend jaar een of meer concerten te wijden aan Nederlandse kerkmuziek.
Een ander programmapunt dat veel aantrekkelijks kan bieden ligt op het terrein der harmoniemuziek. Nederland bezit enkele voortreffelijke harmonie-orkesten en met name de gemeente Amsterdam heeft de laatste jaren getracht het repertoire er voor te verbeteren door opdrachten te verstrekken. De resultaten van die opdrachten zou men (spoedig) willen horen. Het Holland Festival zou dat beter dan wie ook kunnen bewerken door het organiseren van openluchtconcerten met een gemengd programma: een harmonie zou de boven bedoelde composities kunnen uitvoeren, in hetzelfde concert zouden een aantal mannenkoren wereldlijke Nederlandse werken kunnen zingen. Het geheel is karakteristiek voor ons land, onderscheidt zich van het alledaagse en betekent bovendien een uitstekende propaganda voor de goede Nederlandse muziek.
Eén opmerking moet mij ten slotte nog van het hart: hoezeer ik mij ook in grote trekken kan verenigen met het afgelopen Festival, met sommige details kan ik het niet eens zijn. Die bezwaren gelden voornamelijk de samenstelling van de programma's der orkestconcerten. Ik neem aan, dat hier gebrek aan repetitietijd een rol heeft gespeeld. Toch kan deze omstandigheid het programma dat Furtwängler dirigeerde evenmin aanvaardbaar maken als dat van Charles Münch: beide bezaten niets dat ze van het alledaagse onderscheidde.
Mocht men er in slagen deze zwakke punten in de toekomst weg te nemen en daarvoor in de plaats meer Nederlandse muziek te doen uitvoeren, dan kan men verzekerd zijn van een Holland Festival dat zich een eigen, waardevolle plaats heeft veroverd naast andere Europese culturele manifestaties van naam. Dat dit in enkele jaren reeds tot stand is gebracht, bewijst de aanwezigheid van inzicht en doorzettingsvermogen bij de organisatoren.
donderdag 27 juli 1950
de lopende band
"MUZIEK IN KORT BESTEK" is de titel van een door G. van Ravenzwaaij en Alph. Asselbergs geschreven boek, dat wel ongeveer bevat wat die naam uitdrukt. De eerste auteur verzorgde een summiere muziekgeschiedenis, waarin over het algemeen veel juiste opmerkingen worden gemaakt. De tweede schrijver, die evenals de eerste wat moeizaam het Nederlands hanteert, behandelde de theorie der muziek in vogelvlucht.
Bijzondere aandacht verdienen Max Vredenburg's bijdragen over film- en balletmuziek en die van Will G. Gilbert over jazzmuziek. Het boek, dat door de Nederlandse Keurboekerij uitnemend is uitgegeven, kost f 10.90. Vooral voor leken-muziekliefhebbers, die geen lexicon willen bezitten, maar doodgewoon iets over muziek willen lezen, is het een waardevolle aanwinst.
Dat de Nederlandse muziekuitgeverij niet voor de buitenlandse behoeft onder te doen, bewijst het door S. Schuitema bijeengelezen bundeltje dansen van grote meesters, dat de naam kreeg: "Do-re-mi van de pruikentijd".
En niet alleen de uitgave is onovertrefbaar goed verzorgd, maar ook de keuze van korte, over het algemeen gemakkelijke dansjes van o.a. Purcell, Bach, Händel en Croft, is alleraardigst. Zij, die nog niet zo lang pianoles krijgen, dienen deze uitgave te bezitten; zij kost f 3.25.
L. V. D.
zaterdag 29 juli 1950
Aix-en-Provence Organiseert: Internationaal muziekfestival in typisch Frans
milieu
Concerten in een feeërieke natuur
AIX-EN-PROVENCE, 26 Juli
WIE in Zuid-Frankrijk des nachts van Marseille naar het Noorden reist, ziet plotseling een helverlichte toren uit
het landschap omhoog rijzen; die toren - dat merkt men al gauw - beheerst het centrum van een kleine stad:
Aix-en-Provence. Pas overdag wordt men geconfronteerd met de kenmerkende aspecten van deze plaats, die de
temperatuur van de gehele Provence bezit: dat betekent voor Nederlanders een bijzonder kwellende, droge hitte,
veroorzaakt door een hoge zon in een strak-blauwe hemel.
Toen de Romeinse consul Sextius in 122 vóór Christus op deze plek, vlak bij de warmwaterbronnen, een legerkamp oprichtte, kon hij stellig niet vermoeden de grondslag te hebben gelegd voor een cultuurstad, die later internationale muziekfeesten zou organiseren. Op het ogenblik is het derde van die festivals in volle gang, maar voor het zo ver was heeft de geschiedenis vele onvergetelijke stempels gedrukt op dit Aix, welks omgeving beheerst wordt door de berg Sainte Victoire, die talrijke schilderijen van Cézanne (geboren en getogen in "Aixois") kenmerkt.
Namen van straten en hotels herinneren aan de tijd dat de goede koning René hier regeerde: een veelzijdig, begaafd man, die - levend in de 15de eeuw - behalve Latijn, Grieks, Italiaans, Catalaans en Hebreeuws, de muziek beheerste, schilderde, dichtte en in gelijke mate op de hoogte was van wiskunde, geologie en rechten. Diezelfde René introduceerde hier de muskaatdruiven, die Aix beroemd maakten. Reeds in 1409 bezat Aix een vermaarde universiteit, de vele musea en bibliotheken leggen nu nog getuigenis af van dit zeldzame culturele leven, dat deze plaats in de 15de eeuw tot de hoofdstad van de Provence maakte. De kerkelijke overheid kreeg er natuurlijk haar zetel: sinds mensenheugenis wonen de aartsbisschoppen in een prachtig paleis. En het is daar, dat de concerten van dit muziekfeest plaats gaan vinden.
Op de binnenplaats heeft A. M. Cassandre een ideaal openluchttheater gebouwd, dat aan ongeveer 1500 personen plaats biedt en geheel in de stijl van de 18de-eeuwse herenhuizen van Aix is uitgevoerd. De 18de eeuw, dat was de periode dat de graaf van Mirabeau er woonde: een man die ondanks een afzichtelijk uiterlijk indruk placht te maken op adellijke dames. Ook hij heeft een grote rol gespeeld in het leven van deze plaats en de ongehoord schone hoofdstraat met de sprookjesachtige fonteinen, draagt zijn naam; le Cours Mirabeau. Het is hier dat de fraaiste specimina van 18de-eeuwse Franse bouwkunst - mengsel van oude Romeinse en barokke architectuur - te zien zijn. In de schaduw van ruisende platanen zit er thans een internationaal publiek zich aan verfrissende dranken te goed te doen, onder de begeleiding van de onstuitbare muziek van krekels en het geruis van de klaterende fonteinen.
Charles Münch dirigeert
Ziehier een milieu dat voorbeschikt lijkt voor het houden van muziekmanifestaties als thans plaats vinden. Een typisch Frans milieu is het en de muziek die men er ten gehore brengt, past er wonderlijk goed in. Twee concerten heb ik nu bijgewoond, beide door het schitterende Parijse Conservatoire-Orkest. En beide keren kwam uitsluitend Franse muziek tot klinken.
Charles Münch dirigeerde een uitstekende toneelmuziek van Daniel Lesur: "Andrea del Sarto" bij een spel van De Musset: dramatisch van sfeer, goed klinkend, maar wat fragmentarisch ten gevolge van de bewerking voor concertgebruik. Debussy's zuidelijke "Ibéria" voerde Münch slaperig-vervelend uit en zijn quasi-magische, wilde bewegingen bleven vrijwel zonder resultaat. Ook in de eerste uitvoering van Poulenc's pianoconcert, met de componist aan de vleugel: een zeurderige muziek met een onbenullige thematiek, waaruit slechts bleek dat Poulenc via Schumann tot de zwakste kanten van Grieg is teruggezakt.
Maar na de pauze sorteerden Münch' merkwaardig-aanstellerige gebaren plotseling wèl effect en met name Ravel's "Daphnis en Chloë" (Tweede suite) werd tot een heidense bezetenheid opgevoerd, die vrijwel physiek werkte. Suzanne Danco gaf Ravel's "Sheherazade" alle Oosterse bekoring mee, die deze genuanceerde muziek nodig heeft.
Het publiek, snobistisch, gelijk dat op festivals betaamt, vond alles ongeveer even indrukwekkend: 't schreeuwde en applaudisseerde na elk nummer zo luid als de warmte toestond, en dat was ontnuchterend veel.... Overigens "deed" de muziek het in deze feeërieke natuur betoverend goed, en de "echte" sterrenhemel en het ruisen van de palmen verhoogden de indruk in belangrijke mate.
Messiaen's nieuwe werk
Heel deze in alle opzichten gunstige entourage kon de nieuwe compositie van Frankrijks profeet Olivier Messiaen toch niet redden. Men weet het, deze Messiaen heeft een uitgebreide aanhang en dus had de Europese première van zijn Turangalîla-Symphonie, gisteravond, een enorm succes, waarvoor hij ettelijke malen moest komen danken. Zo een succes is hier mogelijk en men kan nooit voorspellen wat er voor nodig is. Mij althans is het een raadsel, want ik kan in deze een hele avond durende stroom muziek niets van waarde ontdekken. Messiaen noemt haar een "liefdeszang": elke titel zou met evenveel recht boven dit werkstuk kunnen prijken.
Hij verdeelde het in tien onderdelen, welke een uitgebreide verklaring in het - overigens onvergelijkelijk prachtige - programmaboek krijgen. Die verklaring zegt trouwens even weinig als de naam "Turangalîla", waarover Messiaen zelf noch het programma enige mededelingen deed. Wat dit alles betreft, tast men dus opvallend in het duister. De muziek zelf toont echter allerlei dingen overduidelijk aan. Enkele opmerkingen mogen volstaan: 1. Maar liefst 16 slaginstrumenten gebruikt de componist; hij doet er erg naïef mee en de noodzaak ontging mij ten enenmale. 2. Zodra de "verklaring" van "ideale en tedere" liefde spreekt, hoort men een sentimentele, banale melodie, gespeeld door Martenot-golven (uitgevoerd door Ginette Martenot). Men waant zich hierbij in een variété-achtige omgeving. Ideale liefde? Hm.... 3. Het programma heeft het over de "vleselijke" liefde, een verschrikkelijk soort liefde. Wat hoort men? Zuid-Amerikaanse, rumba-achtige rhythmen en banale melodieën. 4. Er is een ingewikkelde pianosolo in het stuk opgenomen en eigenlijk moet men er een soort pianoconcert in zien, zegt Messiaen. Inderdaad zag ik Yvonne Loriod, zijn volgelinge, halsbrekende dingen op de vleugel doen, maar slechts af en toe hoorde ik er iets van. Conclusie: een nogal ongelukkige realisatie. 5. In wezen is deze symphonie gedacht in het harmonische gemiddelde van de late romantiek, en de chromatiek doet regelrecht aan Wagner denken.
Laat mij volstaan hier nog te vermelden dat Roger Desormière Messiaens compositie uitmuntend dirigeerde. Hoe de Franse muziekwereld haar vond? Daarover lieten de aanwezige musici zich niet uit. Poulenc, Auric, Honegger, Roland-Manuel, Lesur, Tsjerepnine, ze zeiden niet veel....
LEX VAN DELDEN